ECLI:NL:RBOBR:2025:1677

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
01/242655-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden motorclub

Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 mei 2020 in Eindhoven werd aangehouden terwijl hij op een motor reed. De verdachte droeg kleding en een helm met daarop de naam en het logo van de verboden motorclub Bandidos. De rechtbank oordeelde dat deze gedragingen in zodanige mate te identificeren zijn met de verboden organisatie dat het gaat om een handeling die bijdraagt aan het voortbestaan van die organisatie. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en paste artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe, waarbij werd geconcludeerd dat de verdachte schuldig werd verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. De rechtbank hield rekening met de reeds opgelegde gevangenisstraf van acht jaar in een andere zaak en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De uitspraak volgde na een uitgebreid proces dat begon met een dagvaarding op 24 november 2022 en meerdere zittingen, waaronder een tussenvonnis op 4 december 2024. De rechtbank benadrukte het belang van het negeren van rechterlijke uitspraken en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.242655.21
Datum uitspraak: 12 maart 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
verblijvende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak (ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2025 en in vervolg op het tussenvonnis van 4 december 2024 dat gewezen is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2024. Tijdens die zitting is het onderzoek, na een eerdere zitting op 9 december 2022, opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting – in afwachting van de arresten van de Hoge Raad in twee vergelijkbare zaken als de onderhavige – bij tussenvonnis van 4 december 2024 heropend. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar dat tussenvonnis.
De Hoge Raad heeft op 14 januari 2025 uitspraak gedaan en de officier van justitie en de raadsman zijn in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van deze arresten schriftelijk (aanvullend) te reageren. De officier van justitie en de raadsman hebben de rechtbank vervolgens laten weten dat de ter zitting van 20 november 2024 ingenomen standpunten te handhaven. Dit hebben zij ter terechtzitting van 12 maart 2025 herhaald. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 12 maart 2025 gesloten en (mondeling) uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 november 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Eindhoven
heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rech-ter¬lijke beslissing verboden is verklaard, namelijk [motorclub] ,
door
- gekleed in een T-shirt waarop op de voorzijde de tekst “ [motorclub] ” en “ [tekst] ” stond vermeld en/of op de achter¬zijde het logo van [motorclub] - of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van [motorclub] - en/of de tekst “ [slogan motorclub] ” was aange-bracht,
en/of
- met een helm met daarop het logo van [motorclub] - of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van [motorclub] - en/of de tekst “ [motorclub] ”,
over de openbare weg, te weten de Aalsterweg, te rijden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Uit jurisprudentie blijkt dat het begrip voortzetten van een criminele organisatie ruim moet worden uitgelegd. Het gaat om iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. De naam [motorclub] , het logo en de patches zijn onlosmakelijk verbonden met de cultuur van wetteloosheid, geweld en angst die tot de verbodenverklaring heeft geleid. Het dragen/tonen daarvan in de openbare ruimte, terwijl op een motor wordt gereden, draagt bij aan die cultuur en kan worden aangemerkt als gedraging die tot de werkzaamheid van de motorclub behoorde. De verboden criminele organisatie wordt daarmee dus voortgezet.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De civielrechtelijke verbodenverklaring.
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank Midden-Nederland in een civielrechtelijke procedure verzocht om [motorclub] (hierna: [motorclub] ) op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek verboden te verklaren, omdat de werkzaamheid van [motorclub] in strijd zou zijn met de openbare orde. De rechtbank Midden-Nederland heeft [motorclub] op 20 december 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6241) verboden verklaard vanwege de binnen [motorclub] bestaande cultuur waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat [motorclub] zichzelf ook typeert als een motorclub met een cultuur van wetteloosheid en dat dit door de leden wordt uitgedragen door middel van kleding met daarop bijvoorbeeld het 1%-teken, een teken waarmee leden aan de buitenwereld laten zien dat zij buiten de wet (willen) opereren.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze verbodenverklaring bij beschikking van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10865) bekrachtigd.
Juridisch kader.
Verdachte is het schenden van artikel 140, tweede lid (oud) van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd. Ten tijde van het ten laste gelegde stelde artikel 140, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht “
deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard” strafbaar.
De rechtbank stelt voorop dat een aparte bewezenverklaring van het bestanddeel ‘deelneming’ volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:2023:1612) niet van belang wordt geacht. Per 1 januari 2022 is het bestanddeel deelneming ook ter verduidelijking uit artikel 140, tweede lid Sr geschrapt.
Het in deze zaak toe te passen toetsingskader blijkt uit de arresten van de Hoge Raad van 5 december 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1612) en 14 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:29 en ECLI:NL:HR:2025:28). In het eerste arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid’ ruim moet worden uitgelegd en ziet op iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie. In de twee arresten van 14 januari 2025 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het op de openbare weg dragen van kleding van een lokale, op zichzelf niet verboden, chapter van [motorclub] kan worden aangemerkt als een gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van deze verboden organisatie. De Hoge Raad heeft ter motivering van dit oordeel overwogen dat de leden van [motorclub] de clubkleding dragen om de zogenaamde ‘outlaw-cultuur’ uit te dragen, zoals is vastgesteld in de civielrechtelijke procedure waarin [motorclub] verboden is verklaard.
Feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Verdachte is op 29 mei 2020 door de politie aangehouden terwijl hij met een motor op de Aalsterweg in Eindhoven reed. Op dat moment droeg verdachte:
  • een t-shirt met op de voorzijde de tekst “
  • een helm met daarop het logo van [motorclub] en de tekst “
Conclusie.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het dragen van kleding en een helm met daarop de naam en het logo van [motorclub] en teksten die gebruikelijk op clubkleding van [motorclub] zijn afgebeeld in de openbare ruimte – nota bene terwijl op een motor wordt gereden – een handeling is die in zodanige mate te identificeren is met de verboden organisatie [motorclub] dat het hier gaat om een gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van die verboden organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de betekenis van het bestanddeel ‘voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie’, zodat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

De bewijsmiddelen.

Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hijopof omstreeks29 mei 2020 te Eindhoven heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard, namelijk [motorclub] ,
door
- gekleed in een T-shirt waarop op de voorzijde de tekst “ [motorclub] ” en “ [tekst] ” stond vermeld en/ofop de achterzijde het logo van [motorclub]- of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van [motorclub] -en/ofde tekst “ [slogan motorclub] ” was aangebracht,
en/of
- met een helm met daarop het logo van [motorclub]- of in elk geval een logo dat (nagenoeg) gelijk was aan of sterk geleek op dat van [motorclub] -en/ofde tekst “ [motorclub] ”,
over de openbare weg, te weten de Aalsterweg, te rijden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf (artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). Daartoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte is recent veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Daarnaast is geen ruimte voor het uitvoeren van een taakstraf. Tot slot is het een oude zaak en is de redelijke termijn overschreden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft met de officier van justitie verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Daartoe heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht. Het is een oude zaak en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. In een andere zaak is reeds een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd. Als onderhavig feit daaraan was gekoppeld, was deze straf niet veel hoger uitgevallen. Vanwege deze gevangenisstraf zal een eventuele taakstraf pas over een jaar of zes à acht kunnen worden verricht. Verder is verdachte geen lid meer van [motorclub] en heeft hij ook geen contact meer met mensen van [motorclub] . Van enig recidivegevaar is dus geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voortzetting van de werkzaamheid van een verboden motorclub door, in de openbare ruimte, rijdend op een motor, kleding en een helm te dragen met daarop de naam, het logo en teksten van [motorclub] . Daarmee heeft verdachte bewust een rechterlijke beslissing genegeerd, hetgeen een ernstig strafbaar feit oplevert. Het negeren van rechterlijke uitspraken tast het gezag van de rechter aan en kan leiden tot ontwrichting van de maatschappij.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Verdachte is op 30 mei 2020 door de politie verhoord.
Hoewel het (eerste) verhoor van de verdachte in de jurisprudentie in beginsel niet als een handeling wordt beschouwd waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, gaat de rechtbank daar in deze zaak wel vanuit. De redelijke termijn is dus aangevangen op 30 mei 2020. De rechtbank heeft einduitspraak gedaan op 12 maart 2025. Daarmee is de redelijke termijn (zeer) ruim overschreden. Gelet op het navolgende zoals bij ‘de strafoplegging’ is overwogen, komt de rechtbank niet toe aan het opleggen van een straf, zodat de rechtbank hier volstaat met de vaststelling van de termijnoverschrijding.
De strafoplegging.
Met de raadsman oordeelt de rechtbank dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de straf niet (veel) hoger zou zijn uitgevallen indien het onderhavige feit was meegenomen met de feiten waarvoor verdachte eerder al is veroordeeld. Daarnaast dient oplegging van een straf, gelet op de inmiddels verstreken tijd, naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk doel meer. De verdachte wordt daarom schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die

bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard;
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
De rechtbank bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. drs. M.E.N. van Haren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 12 maart 2025.