ECLI:NL:RBOBR:2024:6489

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
22/3267
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning voor een horecabedrijf in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een besloten vennootschap, en de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar Drank- en Horecawetvergunning (DHW-vergunning) en exploitatievergunning, die op 6 januari 2020 door de burgemeester was ingetrokken. Eiseres verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, welke werd toegewezen op 20 februari 2020. Na een lange procedure, waarin eiseres op 28 december 2022 beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, heeft de burgemeester op 14 maart 2023 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens in mei 2023 haar standpunt toegelicht en de burgemeester heeft op 25 oktober 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij ook andere betrokkenen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, omdat zij schade had geleden door het besluit van 6 januari 2020. De rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester van 14 maart 2023 en droeg hem op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.442,– en een schadevergoeding van € 2.500,– wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten van eiseres werden vastgesteld op € 1.750,– en het betaalde griffierecht van € 365,– moest ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.A.C. Janssen),
en

de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 6 januari 2020 heeft de burgemeester de aan eiseres voor [naam] (hierna verder te noemen: [naam] ) verleende Drank- en Horecawetvergunning (DHW-vergunning) en exploitatievergunning ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres op 31 januari 2020 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van 20 februari 2020 (SHE 20/402) heeft de voorzieningenrechter het besluit van 6 januari 2020 geschorst tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
1.3.
Eiseres heeft (na voorafgaande ingebrekestelling) op 28 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.4.
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft de burgemeester alsnog beslist op het bezwaar. De burgemeester heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna verder te noemen: de commissie).
1.5.
Eiseres heeft in brieven van 11 en 24 mei 2023 uiteengezet dat en waarom zij het niet eens is met het besluit van 14 maart 2023.
1.6.
De burgemeester heeft op 25 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Eiseres heeft op 4 oktober 2024 nadere stukken ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (de toenmalige exploitant van [naam] en bestuurder van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld van N. Horning (gemeentelijk toezichthouder). Op de zitting is ook het beroep met zaaknummer SHE 22/3268 behandeld. Deze zaak gaat over de onmiddellijke sluiting van [naam] op 11 november 2019 (toepassing spoedeisende bestuursdwang).

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. [naam] was destijds een horecagelegenheid die gevestigd was aan [adres] in ’ [vestigingsplaats] . [naam] is vervangen door [naam] (hierna verder te noemen: [naam] ).
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar
3.1.
Omdat de burgemeester hangende het beroep alsnog heeft beslist op het bezwaar, heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
3.2.
Eiseres maakt wel aanspraak op een dwangsom omdat de burgemeester niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift (artikel 4:17 juncto artikel 7:14 van de Awb). De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag, te weten € 1.442,–. De burgemeester moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Het beroep tegen het besluit van 14 maart 2023
4.1.
De burgemeester heeft het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2020
niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De burgemeester vindt dat eiseres geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2020. Voor [naam] , de opvolger van [naam] , zijn in oktober 2020 vergunningen verleend. Die vergunningen zijn begin juni 2021 ingetrokken. Bovendien heeft eiseres [naam] verkocht aan een derde. Eiseres kan met het bezwaar dus niet bereiken dat zij feitelijk op het adres [adres] weer een horecabedrijf kan beginnen. Een louter principieel belang is onvoldoende om belang bij een inhoudelijke beoordeling aan te nemen. Van enige schade door het besluit van 6 januari 2020 is niet gebleken, aldus de burgemeester.
4.2.
Eiseres stelt dat zij procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, omdat zij door het besluit van 6 januari 2020 schade heeft geleden. Daarbij heeft eiseres gewezen op de e-mail van [naam] aan de gemachtigde van eiseres van
3 oktober 2024.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtzoekende concreet met de procedure wil of kan bereiken. Hierbij gaat het er niet om of de rechtzoekende gelijk heeft, maar of de rechtzoekende nog een reëel en actueel belang bij dat gelijk heeft als de rechtzoekende in die procedure gelijk zou krijgen. Dit belang kan ook bestaan als de rechtzoekende stelt en tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden en dat die schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. [1] Indien de beweerdelijk geleden schade niet het gevolg kan zijn van het in het geding zijnde besluit, kan aan het stellen van die schade geen procesbelang worden ontleend. [2] De vraag of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, moet worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het bezwaar. [3]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door het besluit van 6 januari 2020, zeker nu naar gesteld [naam] tot 6 januari en na de uitspraak van de voorzieningenrechter van
20 februari 2020 was geopend voor publiek. Door het besluit van de burgemeester kon [naam] in die tussentijd niet geëxploiteerd worden en geen omzet maken, terwijl het salaris van personeel en de huur wel doorbetaald moest worden. Dat [naam] werd omgebouwd naar een ander concept en dat daarvoor voorbereidingen werden getroffen, maakt dat niet anders. Eiseres heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het primaire besluit schade heeft geleden en dus heeft zij belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. De burgemeester heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Overschrijding van de redelijke termijn
5.1.
Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
5.2.
Een bestuursrechtelijke procedure zoals deze is niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het bestuursorgaan een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500 aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. Ten aanzien van het bepalen van het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden een bepaalde periode buiten beschouwing worden gelaten. [4] Of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. [5]
5.3.
Eiseres heeft het bezwaar onder meer op 31 januari 2020 per e-mail verzonden aan de burgemeester. De termijn vangt daarom aan op 31 januari 2020. De rechtbank heeft op 23 december 2024 op het beroep beslist. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met bijna 36 maanden. Er is echter sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een deel van deze periode buiten beschouwing moet worden gelaten. Eiseres heeft de burgemeester op 14 juli 2020 (via een e-mail van zijn gemachtigde aan
J. Bijveld van de gemeente) laten weten dat zij ermee kan instemmen dat de advisering van de commissie over het bezwaar kan worden aangehouden totdat is beslist op de aanvraag voor een DHW-vergunning en een exploitatievergunning voor [naam] . De burgemeester heeft op 7 oktober 2020 beslist op deze aanvraag. Vervolgens heeft eiseres niet aangedrongen op een beslissing op bezwaar. Pas nadat de burgemeester de vergunningen voor [naam] had ingetrokken, begin juni 2021, heeft eiseres er bij de burgemeester op aangedrongen, door middel van de ingebrekestelling van 25 juni 2021, om te beslissen op het bezwaar. Gelet op deze proceshouding laat de rechtbank de periode van 14 juli 2020 tot 25 juni 2021 (ruim 11 maanden) buiten beschouwing. De redelijke termijn is dus met bijna 25 maanden overschreden. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan eiseres toe te kennen schadevergoeding € 2.500. De burgemeester moet dit bedrag betalen aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, is
niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 14 maart 2023, is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 14 maart 2023. De burgemeester moet opnieuw beslissen op het bezwaar. De burgemeester moet dit doen binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak.
6.2.
Omdat het beroep tegen het besluit van 14 maart 2023 gegrond is, moet de burgemeester aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. De burgemeester moet daarnaast de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,– (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 875,– en een wegingsfactor 1).
6.3.
De burgemeester moet eiseres een schadevergoeding van € 2.500,– betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling aan eiseres van een dwangsom van
€ 1.442,– wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 14 maart 2023, gegrond en vernietigt het besluit van 14 maart 2023;
  • draagt de burgemeester op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 365,– aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.750,–;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 2.500,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.