ECLI:NL:RBOBR:2024:6291
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de objectafbakening van een woning en garagebox in het kader van de Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 december 2024, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad, wordt de objectafbakening van een woning en een garagebox beoordeeld in het kader van de Wet WOZ. Eiser, eigenaar van zowel de woning als de garagebox, betwist de afbakening door de heffingsambtenaar, die beide objecten als afzonderlijke WOZ-objecten heeft aangemerkt. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 340.000 en de garagebox op € 19.000, maar na bezwaar werd de waarde van de woning verlaagd naar € 317.000. Eiser stelt dat de woning en de garagebox als één object moeten worden beschouwd, omdat ze slechts 7 meter van elkaar verwijderd zijn.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht heeft vastgesteld dat de woning en de garagebox afzonderlijke WOZ-objecten zijn. De rechtbank benadrukt dat voor de samenstelling van objecten als één WOZ-object, deze “naar de omstandigheden beoordeeld” bij elkaar moeten horen, zoals vastgelegd in artikel 16 van de Wet WOZ. De rechtbank concludeert dat er geen visueel waarneembare eenheid is tussen de woning en de garagebox, aangezien er een openbare weg tussen beide objecten ligt en ze op verschillende kadastrale percelen zijn gelegen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.