ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2511, AWB 06/2530
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.T. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waarde van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de gebruiker en genothebbende van een woning en garage/berging, en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de waardebepaling van zijn onroerende zaken, die door de heffingsambtenaar afzonderlijk waren vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garage/berging in feite bij de woning hoort en dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 16 van de Wet WOZ heeft gehandeld door deze als afzonderlijke onroerende zaak te beschouwen.

Eiser voerde aan dat de garage/berging niet afzonderlijk gewaardeerd mocht worden, omdat deze bij de woning hoort. De rechtbank oordeelde dat zowel de woning als de garage/berging als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt, omdat ze bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie die deze opvatting ondersteunt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar en de beschikkingen van de heffingsambtenaar. Tevens werd de gemeente Eindhoven veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die in totaal € 111,06 bedroegen, en het griffierecht van € 38,00. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2511
AWB 06/2530
Uitspraakdatum: 11 december 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [straat] 91 (hierna: de woning) en [straat] 0 te Eindhoven (hierna: de garage/berging), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op respectievelijk € 241.000 en € 13.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2005 bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2006 de waarde van de woning [straat] 91 verminderd tot € 228.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. De waarde en de aanslagen van de garage/berging [straat] 0 te Eindhoven zijn bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 10 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007 te 's-Hertogenbosch.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [...] en ing. [taxateur].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning en de garage/berging. De woning is een huis in een rij, met een inhoud van 465 m³ en een perceelsoppervlakte van 138 m². De garage/berging heeft een inhoud van 72 m³ en een oppervlakte van 30 m².
3. Geschil
In geschil is de waarde van de woning en de garage/berging op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 202.245.
Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
? dat verweerder ten onrechte aan de garage/berging afzonderlijk een waarde heeft toegekend, nu de garage behoort bij de woning en in de waarde van de woning behoort begrepen te zijn;
? dat een visuele inspectie van de woning niet heeft plaatsgevonden;
? dat verweerder bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersoverlast van het tegenover de woning gelegen kinderdagverblijf van de basisschool;
? dat het beste vergelijkingsobject [adres] is, dat op 7 maart 2003 is verkocht voor € 203.000;
? dat verweerder de waarde van de garage/berging niet heeft onderbouwd.
Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 22 september 2006 door [taxateur], WOZ-taxateur te [plaats]. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 229.000 en de waarde van de garage/berging getaxeerd op € 13.000. Naast gegevens van de woning bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
Blijkens de door eiser overgelegde kadastrale tekening is de garage/berging recht achter de woning gelegen. Deze garage/berging maakt deel uit van een rij soortgelijke garages/berging en garages. Tussen de woning en de garage/berging bevindt zich een doodlopende weg, welke in gezamenlijke eigendom is bij de eigenaren van de daaraan gelegen achtertuinen van de woningen met de nummers 81 t/m 103 en de garages/berging en de garages. De weg dient tot toegangsweg naar de achtertuinen van die woningen, de garages/berging en de garages. De hier aan de orde zijnde garage/berging en de woning zijn beide in eigendom en gebruik bij eiser.
Verweerder heeft de woning en de garage/berging afzonderlijk afgebakend en aldus aan ieder van de beide onroerende zaken een afzonderlijke waarde toegekend. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op het door hem - in afwijking van voorheen - voor het onderhavige tijdvak gevoerde beleid, wat inhoudt dat losse garageboxen waarvan het perceel niet direct grenst aan het perceel van de woning afzonderlijk worden geregistreerd en aldus afzonderlijk worden afgebakend. Reeds uit de omstandigheid dat eisers garage/berging van de woning wordt gescheiden door een weg, volgt - aldus verweerder - uit voornoemd beleid dat sprake is van twee afzonderlijke onroerende zaken.
De rechtbank overweegt dat zowel de woning als de garage/berging een gebouwd eigendom is als bedoeld in artikel 16, onder a, van de Wet WOZ, welke beide bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. De rechtbank is van oordeel dat de woning en de garage/berging voorts naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren als bedoeld in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de garage/berging achter de woning is gelegen en daaraan dienstbaar is. Daaraan doet niet af dat de garage/berging niet direct grenst aan het perceel waarop de woning is gelegen, nu de weg die de garage/berging scheidt van het perceel waarop de woning is gelegen in mede-eigendom is bij eiser en door hem vrijelijk kan worden betreden. Aldus is de bereikbaarheid van de garage/berging vanaf het perceel waarop de woning is gelegen gewaarborgd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 29 januari 2004, gepubliceerd in BB 2004/522, waarin naar het oordeel van het Hof de omstandigheid dat een kavel met daarop de garage en de moestuin niet direct grenst aan de kavel met de woning er niet aan afdeed dat de percelen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren, nu de bereikbaarheid vanaf de woning naar de garage en de moestuin was gewaarborgd door een recht van overpad.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder gevoerde beleid in het onderhavige geval in strijd is met het bepaalde in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ. Eiser maakt terecht aanspraak op toepassing van de wettelijke regeling van artikel 16 van de Wet WOZ.
Indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een samenstel van twee of meer eigendommen en twee of meer van die eigendommen ten onrechte als afzonderlijke onroerende zaken zijn aangemerkt, kan de beschikking waarbij de, afzonderlijke, waarden zijn vastgesteld niet in stand blijven en dient een nieuwe beschikking, met een juiste aanduiding van de onroerende zaak, te worden vastgesteld.
De overige grieven van eiser behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak en de beschikkingen te worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten, gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, d en e, in verbinding met artikel 2, aanhef en onder c, d en e van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) op de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting alsmede op de kosten van het verkrijgen van een uittreksel uit een openbaar register.
De vergoeding voor reiskosten is ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken gelijk aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse en bedraagt in het onderhavige geval € 9,80.
De rechtbank stelt eisers verletkosten op een bedrag van € 89,82, te weten 3 uren maal € 29,94.
De kosten van uittreksel uit openbare registers komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit voor hun werkelijke bedrag voor vergoeding in aanmerking. Blijkens de door eiser overgelegde stukken bedragen deze kosten € 11,44.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank de vergoeding van eisers proceskosten op een bedrag van in totaal € 111,06.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoed, ten bedrage van € 38,00.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikkingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 111,06 en wijst de gemeente Eindhoven aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de gemeente Eindhoven het door eiser betaalde griffierecht van € 38,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T. van Vliet als rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode als griffier, en op 11 december 2007 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201CZ te ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.