In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 69,69 met dagtekening 2 juli 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat resulteerde in een uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2022, waarin de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaarde en de aanslag vernietigde. Eiser kreeg een kostenvergoeding van € 67,25 toegekend voor de bezwaarfase.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 behandeld, maar de gemachtigde van eiser was niet verschenen, ondanks een uitnodiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag was opgelegd omdat de parkeerbelasting niet was betaald, en dat de heffingsambtenaar bij de nacontrole mogelijk een te korte observeringstijd in acht heeft genomen, wat leidde tot de vernietiging van de aanslag.
De rechtbank heeft beoordeeld of de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan en of de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van “zeer licht” (0,25) heeft toegepast voor de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan en dat de wegingsfactor van 0,25 terecht is toegepast, gezien de geringe complexiteit van de zaak. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.