ECLI:NL:RBOBR:2024:578

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
22/2126
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor bestemmingsplan van agrarisch bedrijf naar wonen in kader subsidieregeling sanering varkenshouderijen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 69,69 met dagtekening 2 juli 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat resulteerde in een uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2022, waarin de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaarde en de aanslag vernietigde. Eiser kreeg een kostenvergoeding van € 67,25 toegekend voor de bezwaarfase.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 behandeld, maar de gemachtigde van eiser was niet verschenen, ondanks een uitnodiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag was opgelegd omdat de parkeerbelasting niet was betaald, en dat de heffingsambtenaar bij de nacontrole mogelijk een te korte observeringstijd in acht heeft genomen, wat leidde tot de vernietiging van de aanslag.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan en of de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van “zeer licht” (0,25) heeft toegepast voor de kostenvergoeding in de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan en dat de wegingsfactor van 0,25 terecht is toegepast, gezien de geringe complexiteit van de zaak. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. R.A.M.T. Klaassen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 69,69 met dagtekening 2 juli 2022 (de aanslag).
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het door eiser gemaakte bezwaar tegen de aanslag gegrond verklaard en de aanslag vernietigd. Aan eiser is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 67,25.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar bijgestaan door [naam] .
1.6.
De gemachtigde van eiser is, zonder de rechtbank te informeren, niet verschenen. Gebleken is dat de gemachtigde van eiser door de griffier bij aangetekende brief van 31 oktober 2023 is uitgenodigd om bij de zitting van 27 november 2023 aanwezig te zijn. De genoemde brief heeft de gemachtigde van eiser bereikt. Deze brief is volgens de gegevens van PostNL namelijk op 2 november 2023 om 8:15 uur afgehaald bij een PostNL punt aan de Philipsstraat 3-G in Zoetermeer.

Feiten

2. Op 26 juni 2022 om 13:52 uur stond het voertuig met het kentekennummer [nummer] geparkeerd aan de [adres] in ‘s-Hertogenbosch. Deze parkeerplaats is op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen ‘s-Hertogenbosch 2022 (Verordening parkeerbelastingen 2022), gelezen in samenhang met het “Aanwijsbesluit parkeerplaatsen, tijdstip en wijze van betaling parkeerbelastingen 2022” aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Op 26 juni om 13.52 uur heeft een controle plaatsgevonden waarbij is geconstateerd dat de parkeerbelasting niet was betaald. Daarna is de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het door eiser daartegen ingediende bezwaar de onderliggende gegevens geraadpleegd en geconstateerd dat uit het registratiesysteem blijkt dat bij de nacontrole mogelijk een te korte observeringstijd in acht is genomen. Hierop heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Voor de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 67,25 is de heffingsambtenaar uitgegaan van een wegingsfactor "zeer licht" (1 punt met een waarde per punt van € 269 x 0,25).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar is gedaan en of de heffingsambtenaar bij de aan eiser toegekende kostenvergoeding voor de kosten in de bezwaarfase terecht een wegingsfactor “zeer licht” (0.25) heeft toegepast. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de bestreden uitspraak door een bevoegde ambtenaar gedaan en heeft de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van 0.25 toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat niet is gebleken dat de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch aan mevrouw [naam] mandaat heeft verleend om uitspraak op bezwaar te doen. Derhalve komt de uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Daarnaast voert eiser aan dat de hoven vaste richtsnoeren hebben gegeven voor het afdoen van proceskosten [1] en dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de uitgangspunten in deze richtsnoer. Dat sprake is van een standaard bezwaar is reeds verdisconteerd in de wegingsfactor licht (0.5). De bedoeling van de richtsnoer is het bieden van houvast. Volgens eiser is ten onrechte de wegingsfactor zeer licht (0.25) toegepast.
De bevoegdheid
5.1.
Op grond van het dossier en uit wat de heffingsambtenaar op zitting heeft verklaard is de rechtbank gebleken dat eisers gemachtigde is gewezen op de vindplaats van het “Mandaatbesluit heffing en invordering parkeerbelastingen” waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Ook is gebleken dat mevrouw Vermeulen ten tijde van de bestreden uitspraak het hoofd van de afdeling Stadstoezicht van de gemeente ’s-Hertogenbosch was. De bestreden uitspraak is, blijkens de ondertekening, gedaan door het hoofd van de afdeling Stadstoezicht. Dit betekent dat de bestreden uitspraak is gedaan door een bevoegde ambtenaar. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de bestreden uitspraak op grond van een bevoegdheidsgebrek te vernietigen.
Is bij de aan eisers toegekende kostenvergoeding voor de kosten in de bezwaarfase terecht een wegingsfactor “zeer licht” (0.25) toegepast?
6. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat bij het toekennen van de aan eiser toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is uitgegaan van een wegingsfactor "zeer licht" (0,25), gelet op de geleverde juridische en feitelijke werkbelasting van de gemachtigde van eiser. Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar verwezen naar jurisprudentie [2] en naar de punten 1.2.3.d en 1.2.3.g van de “Bijlage: Richtsnoer proceskostenvergoeding”, behorende bij de uitspraak van gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, waarin de heffingsambtenaar aanleiding ziet om de gebruikelijke wegingsfactor voor parkeerbelastingzaken (0,5) te verlagen naar 0,25. Immers, voor niet-parkeerzaken waarvoor de gebruikelijke wegingsfactor 1 is, geldt een afwaardering van de wegingsfactor naar 0,5 (een halvering), wanneer er sprake is van een kwestie die voor rechtsbijstandsverleners slechts eenvoudige en beperkte werkzaamheden van beperkte duur meebrengen. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat daar in dit geval sprake van is. In de bezwaarfase is door de gemachtigde van eiser volstaan met het overleggen van een (standaard) pro-forma bezwaarschrift. Het bezwaarschrift komt namelijk één op één overeen met andere pro-forma bezwaarschriften van de gemachtigde in parkeerbelastingzaken waarin telkens slechts de namen en bedragen zijn aangepast. Daarnaast wordt telkens één kennelijk ongegronde grief aangevoerd die niet op de zaak is toegespitst. Het feit dat in deze zaak geen maatwerk is geleverd door de gemachtigde van eiser, maar dat de werkzaamheden enkel bestaan uit het uitdraaien van een standaardbrief en het overleggen daarvan wordt volgens de heffingsambtenaar onderstreept in het beroepschrift: “
Dat sprake is van een standaardbezwaar is reeds verdisconteerd in de wegingsfactor licht (0,5)”.
7. De rechtbank dient op grond van een zelfstandige beoordeling te bepalen in welke gewichtscategorie een zaak valt. [3] Daarbij speelt een rol dat de bepaling van een factor voor de zaakzwaarte van feitelijke aard is welke in hoge mate afhankelijk is van de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid en het – al dan niet in geld uit te drukken - belang van de betreffende specifieke zaak. [4] Drie gerechtshoven hebben een richtsnoer [5] vastgesteld waarin onder andere handvatten omtrent de zwaarte van de zaak worden gegeven. Hieruit volgt dat een lagere wegingsfactor kan worden gehanteerd als het gewicht van de zaak daartoe aanleiding geeft.
8. Op de zitting is gebleken dat de heffingsambtenaar ambtshalve heeft geconstateerd dat uit het registratiesysteem blijkt dat bij de nacontrole mogelijk een te korte observeringstijd in acht is genomen en dat de naheffingsaanslag daarop is vernietigd. Deze vernietiging was niet op basis van de door eiser ingediende gronden in bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op de zitting onweersproken toegelicht dat sprake is van een (standaard) pro-forma bezwaarschrift, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde zijn beperkt tot het aanpassen van de naam van de eiser en de bedragen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd met de door de heffingsambtenaar overgelegde afschriften van zeven bezwaarschriften in andere bezwaarprocedures in parkeerbelastingzaken die de gemachtigde heeft ingesteld. Verder heeft eiser niet weersproken dat sprake is van een geringe complexiteit van de zaak, zoals door de heffingsambtenaar is gesteld. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het gewicht van de zaak terecht heeft kunnen aanmerken als "zeer licht" en dus terecht een wegingsfactor van 0,25 heeft toegepast.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Zie o.a. rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 november 2022,
3.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.
4.Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
5.Hof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:HSHE:2021:3315, Hof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131 en Hof Arnhem-Leeuwaarden, 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.