Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
€ 24.284.319,20ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op voormelde onderzoeksperiode.
€ 43.664.674,46.Deze aanpassing zag op een tweede onderzoeksperiode 1 januari 2019 tot en met 30 september 2023.
Ter terechtzitting van 15 oktober 2024 heeft de officier van justitie de vordering aangepast en verhoogd tot een bedrag van:
€ 45.044.946,66.
7 november 2023 met bijlagen, doorgenummerd 2891 tot en met 3008;
8 september 2024;
€ 43.469.574,46(voorheen € 43.664.674,46). Het verschil houdt verband met de aanpassingen in de kasopstelling door de rechtbank, zoals weergegeven in het strafvonnis:
€ 160.000,-, p. 19 strafvonnis (storting [Broer verdachte] ), € 25.000,-, p. 21 strafvonnis ( [bedrijf 1] ), en € 10.000,-, p. 22 strafvonnis ( [Broer verdachte] ), en met een eerder gemaakte telfout van € 100,- in het ontnemingsrapport. Het gevorderde bedrag is daarom met de genoemde bedragen verminderd.
€ 45.044.946,66, omdat de veroordeelde in de periode 1 oktober 2023 tot en met 30 september 2024 meer wederrechtelijk vervolgprofijt heeft genoten in de vorm van netto huurpenningen. Het OM heeft hiertoe de berekeningen uit de aanvullende ontnemingsrapportage geëxtrapoleerd en hiermee het te vorderen ontnemingsbedrag verhoogd.
€ 500.000,- te zijn. De veroordeelde heeft voorafgaand aan 2003 veel geld verdiend, onder meer met de coffeeshop.
Het verzoek aan de rechtbank is om alleen het vastgoed dat is aangekocht met transacties uit Turkije, waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, te betrekken in de ontneming en slechts voor wat betreft het besmette gedeelte daarvan.
2.
Per 1 juli 2011 is het wetsvoorstel Verruiming Mogelijkheden Voordeelontneming van kracht. In het nieuwe wetsartikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht is de verplichting van het ingestelde SFO vervallen en is het wettelijk bewijsvermoeden toegevoegd inhoudende dat uitgaven en verworven voorwerpen in de zes jaar voorafgaand aan de pleegdatum geacht worden wederrechtelijk verkregen voordeel te vertegenwoordigen, tenzij aannemelijk is dat deze een legale bron van herkomst hebben.
standpunt 1)heeft de verdediging betoogd dat het OM niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de ontnemingsvordering, nu de stelling van de verdediging nog steeds is dat de veroordeelde van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
1.De kasopstelling
standpunt 2van de verdediging. Dit standpunt houdt in dat er steeds sprake is geweest van contante privé onttrekkingen uit de coffeeshop en contante huurinkomsten en dat het startvermogen geen € 75.000,- betreft, zoals aangenomen in de kasopstelling, maar eerder € 500.000,- aan contant geld (
standpunt 3). Die verklaring overtuigt de rechtbank in deze ontnemingsprocedure evenmin als eerder in de strafzaak. De veroordeelde heeft geen sluitend beeld gegeven van de grote hoeveelheid geld die hij, gelet op de kasopstelling, in zijn bezit heeft gehad. Het OM heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijke contante huurinkomsten, de belastinggegevens onderzocht om de onttrekkingen uit de coffeeshop na te gaan, en er zijn diverse getuigen gehoord. Uitkomst van dit onderzoek is dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen die uit de kasopstelling volgen, een legale herkomst hebben. Een criminele herkomst is de enige aanvaardbare verklaring.
standpunt 4 en 5heeft de verdediging ook de kasopstelling over de jaren 2005 tot en met 2012 betwist. De rechtbank stelt voorop dat de rechter die over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet oordelen, in beginsel gebonden is aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak. De rechtbank heeft zich in haar strafvonnis met de kasopstelling over de jaren 2005 tot en met 2012, met enkele aanpassingen, verenigd en heeft de betwisting van de kasopstelling over de jaren 2005 tot en met 2012 gemotiveerd weerlegd. De rechtbank ziet in dit stadium geen ruimte of aanleiding voor een andere beoordeling van de betwisting, die de facto een herhaald pleidooi strekkende tot vrijspraak van feit 1 in de strafzaak inhoudt. De rechtbank zal dan ook niet opnieuw op deze verweren ingaan.
(p. 21):
In de periode 23 augustus 2006 tot en met 29 december 2007 hebben 8 bijschrijvingen plaatsgevonden op Turkse bankrekeningen van [betrokkene 1] , totaal € 3.086.785,45. Gelet op de bestemming van het geld (het is voor een belangrijk deel geïnvesteerd in registergoederen door de veroordeelde), wordt er in het ontnemingsrapport vanuit gegaan dat dit geld van de veroordeelde afkomstig is. Omdat verder uit onderzoek naar voren is gekomen dat het geld niet afkomstig is van andere bankrekeningen, wordt ervan uitgegaan dat ook dit geldbedrag een contante oorsprong heeft. Een deel van deze contante stortingen ter hoogte van € 1.104.656,79 kan niet worden verklaard uit de contante geldstromen beschreven in paragraaf 5.2.3.2. Dit bedrag is als contante uitgave van de veroordeelde in de kasopstelling meegenomen.
correctievan
€ 100,-.
standpunt 4heeft de verdediging betwist dat alle in de kasopstelling meegenomen contante stortingen en overboekingen als uitgaven van de veroordeelde kunnen worden meegerekend en meer in het bijzonder dat de contante stortingen en overboekingen op Turkse bankrekeningen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en de opnamen van die rekeningen verband houden met de veroordeelde. Volgens de verdediging heeft het OM hiervoor geen bewijs geleverd.
€ 2,8 miljoen dat vanuit Turkije naar rekeningen van de veroordeelde in Nederland is overgeboekt. De herkomst van die overgeboekte bedragen betreffen de stortingen en onbekende geldstromen die hiervoor zijn besproken. Ten aanzien van deze overboekingen zijn in het strafvonnis een aantal omstandigheden opgenomen die de rechtbank ook voor de beoordeling van deze andere contante geldstromen redengevend acht. Het gaat dan om het volgende.
2.2 Overboekingen met onbekende grondslag op Turkse bankrekeningen
Vanaf de bankrekening van [betrokkene 3] is na overboeking door [Stichting] een overboeking gevolgd naar een bankrekening op naam van de veroordeelde bij [bank 2] .
9 september 2011 van een bedrag van € 299.975,00 door [betrokkene 7] naar [bedrijf 3] (paragraaf 5.3.3.).
In het ontnemingsrapport is uitgebreid onderzoek gedaan naar [bedrijf 7] maar is niet duidelijk geworden wat de grondslag van deze overboeking is geweest.
standpunt 6betwist dat deze overboekingen met onbekende grondslag op Turkse bankrekeningen van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] en [bedrijf 3] ten goede zijn gekomen aan de veroordeelde en verdacht zouden zijn. De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat het om zakelijke transacties ging die hij voor en met derden in Turkije heeft verricht en dat het daarbij ook om leningen ging.
€ 299.975,00 (overboeking [betrokkene 7] ) + € 200.000,00 (overboeking [bedrijf 7] ) + € 71.761,82 (overboekingen [betrokkene 8] ).
3.Vervolgprofijt
f710.000,- en inclusief de kosten van de aankoop, moest de veroordeelde
f768.166,14 betalen. Dit is in euro’s € 348.578,59. Hiervan kwam € 317.532,71 uit Turkije en € 31.046,38 betrof contant geld uit Nederland. Voor dit pand is geen hypothecaire geldlening afgesloten.
De veroordeelde heeft dit pand op 27 augustus 2023 gekocht voor € 275.802,73 en het diezelfde dag doorverkocht voor € 375.358,81. Volgens het ontnemingsrapport (p. 62) is er ten aanzien van dit pand geen sprake van een witwasverdenking. Ook de rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van dit pand geen sprake is van witwassen (zie ook hierna onder 3 de overwegingen betreffende de [pand 2] in Eindhoven).
Een deel van de aankoop is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 526.500,- (waarvan na aftrek van provisie een bedrag van € 522.551,25 resteerde).
Van het resterende bedrag van € 248.869,30 is € 49.000,- betaald vanaf de bankrekening van de veroordeelde en € 100.000,- contant gestort bij [bank 3] . Het resterende bedrag van € 99.556,80 is verrekend met een restbedrag vanuit de verkoop van [pand 3] (zie hierboven onder 2).
Dit bedrag is gedeeltelijk betaald uit een hypothecaire geldlening van € 150.000,- (na aftrek van provisie bleef € 149.250,- over). Het resterende bedrag van € 21.734,32 is vanaf de bankrekening van de veroordeelde overgemaakt naar de notaris. Voor dit geldbedrag heeft de rechtbank in het strafvonnis geconcludeerd dat sprake is van witwassen zodat [panden 10] voorwerp was van witwassen. Deze conclusie neemt de rechtbank in het ontnemingsvonnis over.
De rechtbank stelt op grond van de kredietofferte van de [bank 4] (p. 1084 van het ontnemingsrapport) vast dat voor de verkrijging van deze hypotheek onder meer als zekerheid zijn gesteld een bankhypotheek op de [pand 3] te Eindhoven en de verpanding van de huurpenningen van de [pand 3] te Eindhoven (zie transactie 4).
€ 100.000,- op 16 mei 2006, blijkt uit het strafdossier dat deze overboeking is voorafgegaan door twee overboekingen van familieleden [familielid 1] en [Familielid 2] uit Turkije
(p. 5489 strafdossier). Gebleken is dat de bankrekeningen van [familielid 1] en [Familielid 2] eerst zijn gevoed door overboekingen vanaf bankrekeningen van de vader van de veroordeelde, [betrokkene 1] (p. 3768, 3772 en 5496 van het strafdossier).
(p. 2809 e.v. strafdossier). Ten behoeve van deze geldlening is op 27 juni 2006 door de veroordeelde € 760.000,- overgemaakt naar de notaris (p. 2816 strafdossier). Dit geldbedrag is volledig afkomstig van overboekingen uit Turkije, van een bankrekening van [Familielid 2] , na overboeking van de bankrekening van de vader van de veroordeelde, [betrokkene 1] (p. 2807, 3777 en 5496 van het strafdossier). De rechtbank heeft deze geldstroom niet in haar strafvonnis beoordeeld. Ten aanzien van de resterende € 40.000,- is in de afrekening van de notaris vermeld dat € 4.000,- afsluitprovisie betreft en dat [betrokkene 10] al eerder een bedrag van € 36.000,- van de veroordeelde heeft ontvangen (p. 2826 strafdossier). In haar strafvonnis heeft de rechtbank in verband met de kasopstelling deze geldlening aan de orde gesteld en geoordeeld dat dit bedrag uit witwassen afkomstig is.
€ 105.210,75 worden bijbetaald (p. 68 strafdossier). Dit bedrag heeft de veroordeelde voor € 37.100,- voldaan met geld dat afkomstig was van contante stortingen uit Nederland (p. 68 strafdossier en overzicht p. 1070 ontnemingsrapport). In haar strafvonnis heeft de rechtbank deze geldstromen niet beoordeeld. In het ontnemingsrapport (p. 63) worden geen opmerkingen gemaakt over de hypotheekverstrekking voor dit pand.
Een deel van deze prijs is betaald met een hypothecaire geldlening van de [bank 4] , namelijk € 2.275.000,-. Verder is een bedrag van € 138.856,50 betaald vanaf de rekening van de veroordeelde waar huurinkomsten giraal op binnenkwamen en is € 155.000,- overgeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijf 8] . Een bedrag van € 88.000,- is betaald vanaf een bankrekening van de veroordeelde, die vlak daarvoor was gevoed door een overboeking uit Turkije. Ten aanzien van de € 155.000,- afkomstig van [bedrijf 8] heeft de rechtbank de veroordeelde in het strafvonnis vrijgesproken van witwassen. Ten aanzien van de geldstroom van € 88.000,- uit Turkije heeft de rechtbank in haar strafvonnis geoordeeld dat wel sprake is geweest van witwassen en dat daarom de winkel met bovenwoning en een fitnesscentrum aan [panden 6] te Eindhoven voorwerpen zijn van witwassen. Deze conclusies neemt de rechtbank in het ontnemingsvonnis over.
p. 1096-1097 van het ontnemingsrapport verder vast dat de bank heeft meegenomen dat voor de aanschaf van dit pand € 420.000,- uit eigen middelen zal worden voldaan en dat de veroordeelde al verschillende beleggingspanden in bezit heeft. Ook worden de totale huurinkomsten van zijn portefeuille genoemd. Uit de hypotheekakte (p. 1102 ontnemingsrapport) is de rechtbank gebleken dat, naast het pand zelf, ook [panden 6] (transactie 4) en [panden 6] (transactie 6) ter zekerheden voor de verkrijging van deze hypotheek zijn gesteld.
Uit het overzicht op p. 1070 van het ontnemingsrapport is de rechtbank gebleken dat het volledige bedrag door middel van hypotheek is gefinancierd.
De helft van het aankoopbedrag kwam voor rekening van de veroordeelde. In het strafvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde dit bedrag met geld afkomstig uit Turkije heeft voldaan en dat voor dit gehele geldbedrag sprake was van witwassen. Het woonhuis [panden 7] en de garage [panden 7] in Eindhoven waren daarom alle voorwerp van witwassen. Deze conclusies neemt de rechtbank in het ontnemingsvonnis over.
De panden aan de [pand 9] in Eindhoven waren daarom volledig voorwerp van witwassen. Deze conclusies neemt de rechtbank in het ontnemingsvonnis over.
standpunt 7uitgebreid verweer gevoerd, waarnaar de rechtbank hier kortheidshalve verwijst. De verdediging heeft geconcludeerd dat in elk geval 65% van het geschatte vervolgprofijt
nietals wederrechtelijk verkregen vervolgprofijt kan worden aangemerkt.
standpunt 5) en € 155.000,- (transactie 12, [bedrijf 8] ) hiervan hebben geen criminele herkomst. Dit betreft 2,8% van de totale aanschafwaarde van de panden. De rechtbank gaat ervan uit dat het resterende contante geld uit Nederland, te weten € 618.089,84, wel een criminele herkomst heeft. Het grootste deel van dit geldbedrag is door de rechtbank besproken in het strafvonnis bij feit 1. Ook ten aanzien van de contante geldbedragen die toen niet besproken zijn, heeft de veroordeelde geen andere verklaring gegeven dan zijn algemene verklaring dat hij contant loon en contante huurinkomsten had – een verklaring die onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te weerleggen.
standpunt 8over de met [betrokkene 7] opgebouwde portefeuille. Op of omstreeks 21 juli 2017 hebben de veroordeelde en [betrokkene 7] hun vastgoedportefeuille ontbonden, waarbij een deel daarvan aan de veroordeelde is toebedeeld (p. 72 van het ontnemingsrapport). In het ontnemingsrapport is toegelicht (p. 73) dat in de berekening van het voordeel alleen de waardevermeerdering is meegenomen van de panden die aan de veroordeelde zijn toebedeeld. Het verweer mist daarom feitelijke grondslag.
standpunt 10aangevoerd dat in de waardevermeerdering van het vastgoed is uitgegaan van de WOZ-waardes. Dat zou volgens de veroordeelde in zijn nadeel zijn, nu de eventuele verkoopprijzen van met name de panden met studentenkamers lager zullen zijn dan de WOZ-waardes.
standpunt 11aangevoerd dat de kosten van verhuur waar het studentenwoningen betreft veel hoger zijn dan begroot in het ontnemingsrapport.
De rechtbank volgt de veroordeelde ook hierin niet, nu hij deze kosten niet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet geen reden om niet uit te kunnen gaan van de begroting in het ontnemingsrapport.
standpunt 9aangevoerd dat de huurinkomsten over deze periode niet goed zijn berekend omdat bij de berekening van de gemiddelde huurinkomsten ten onrechte niet is uitgegaan van een gewogen gemiddelde.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt. In het ontnemingsrapport (p. 68) is berekend wat de gemiddelde huurinkomsten zijn geweest in de maanden 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 (19 maanden), dit is een bedrag van € 126.064,- per maand. Over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2022 zijn geen gegevens over de huurinkomsten bekend. Deze gegevens zijn wel bekend over de periode 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023 (6 maanden). In de aanvullende ontnemingsrapportage (p. 2896) is voor die periode berekend dat de gemiddelde huurinkomsten € 187.544,- per maand bedroegen. Voor de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2022 is vervolgens uitgegaan van het gemiddelde van deze wel bekende huurinkomsten en is uitgegaan van huurinkomsten van € 156.804,- per maand.
De rechtbank is – in lijn met het ontnemingsrapport – van oordeel dat moet worden uitgegaan van een gelijkmatige stijging van de huuropbrengsten in de periode waarover gegevens ontbreken. Dit betekent dat bij de berekening van het gemiddelde terecht is uitgegaan van het ongewogen gemiddelde van de twee afzonderlijke periodes waarover wel gegevens bekend zijn en niet, zoals door de verdediging betoogd, door een gewogen gemiddelde te nemen waarbij het lagere gemiddelde, dat verder terug in de tijd ligt, veel zwaarder weegt.
De rechtbank gaat dan ook uit van de berekening van de huurpenningen in het ontnemingsrapport. Ook volgt de rechtbank de aanvulling waar het betreft de kosten in verband met de verhuur en de rentelasten.
€ 1.575.372,20 +/+
€ 13.106.000,--
€
7.931.943,58 -/-
€
23.795.830,76
4.De slotberekening
€ 195.000,-- -/-
€ 71.761,82 +/+
€
23.795.830,76 +/+
€
37.113.003,08
€
37.113.003,08
.
De rechtbank heeft in het strafvonnis uitvoerig gemotiveerd in hoeverre en op welke wijze zij in de strafzaak rekening heeft gehouden met de overschreden redelijke termijn. Dit heeft geresulteerd in een strafkorting van 12 maanden gevangenisstraf. Na het strafvonnis van 22 januari 2024 is de ontnemingsprocedure voortvarend verlopen.
€
37.113.003,08(zevenendertig miljoen honderddertienduizend en drie euro en acht eurocent).
€ 37.113.003,08(zevenendertig miljoen honderddertienduizend en drie euro en acht eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij heeft verkregen.