ECLI:NL:RBOBR:2024:5232

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
24/198
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van studiefinanciering na identiteitsfraude

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om kwijtschelding van haar studieschuld van € 12.507,78 behandeld. Eiseres had studiefinanciering aangevraagd met haar DigiD, maar dit bleek onderdeel van een identiteitsfraude waarbij 48 personen betrokken waren. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap weigerde kwijtschelding, stellende dat de fraude in de risicosfeer van eiseres lag. De rechtbank oordeelt echter dat de minister onterecht in deze strenge lijn is blijven hangen. De minister had de studiefinanciering verstrekt zonder bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling en had onvoldoende controle uitgevoerd op de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister niet had mogen besluiten om de schuld niet kwijt te schelden, gezien de omstandigheden van de fraude en het feit dat de minister geen stappen heeft ondernomen om de schuld op de werkelijke misdadigers te verhalen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verleent eiseres volledige kwijtschelding van haar studieschuld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/198

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.H. Meulendijks-Hermans),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om kwijtschelding van haar schuld.
1.1.
Namens eiseres heeft haar vader op 5 juni 2023 een e-mail aan de minister gestuurd. De minister heeft deze e-mail opgevat als een aanvraag om kwijtschelding van de (studie)schuld van eiseres van € 12.507,78.
1.2.
Met het besluit van 16 juni 2023 heeft de minister deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Met het besluit van 30 november 2023 (bestreden besluit) is de minister bij deze afwijzing gebleven.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar vader [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Deze zaak is begonnen met een aanvraag voor studiefinanciering. Deze aanvraag is op 4 juli 2018 gedaan op naam van eiseres via Mijn DUO [1] met haar DigiD inloggegevens. In de aanvraag is verzocht om studiefinanciering met terugwerkende kracht vanaf september 2017 in verband met het volgen van een voltijd bacheloropleiding business administration aan de Universiteit van Curaçao.
2.1.
Met het besluit van 4 juli 2018 heeft de minister eiseres studiefinanciering toegekend conform de aanvraag en in totaal € 12.507,78 aan studiefinanciering uitbetaald. De minister heeft eiseres op 4 juli 2018 tevens gevraagd om gegevens te verstrekken over haar opleiding. Het betrof een bewijs van inschrijving aan de Universiteit van Curaçao. Op 24 augustus 2018 heeft de minister dit verzoek herhaald. Dit besluit en deze verzoeken zijn aan eiseres bekendgemaakt via Mijn DUO.
2.2.
Op 24 en 30 augustus 2018 heeft de minister aan eiseres via Mijn DUO met vier besluiten laten weten dat eiseres in totaal € 12.507,78 te veel studiefinanciering heeft ontvangen en dat zij dit bedrag terug moet betalen. Deze besluiten zijn inmiddels onherroepelijk geworden. In de jaren nadien is eiseres via Mijn DUO diverse malen verzocht haar studieschuld te voldoen. [2]
2.3.
Op 22 februari 2020 heeft de minister aan eiseres een brief op haar huisadres gestuurd waarin hij haar informeerde over haar betalingsachterstand die was ontstaan bij terugbetaling van haar schuld. Eiseres heeft met haar DigiD ingelogd op Mijn DUO en zag daar dat zij een studieschuld van € 12.507,78 had. Eiseres is vervolgens naar haar vader gegaan voor hulp. Daarna heeft eiseres telefonisch contact met DUO opgenomen. Op advies van een medewerker van DUO heeft eiseres op 7 maart 2020 aangifte bij de politie in Helmond gedaan van fraude met haar DigiD inloggegevens.
2.4.
De Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) heeft strafrechtelijk onderzoek gedaan naar oplichting van DUO en valsheid in geschrifte. Eiseres is in het kader van dit onderzoek in het bijzijn van haar vader op 4 juni 2020 door de FIOD als verdachte gehoord. De uitkomst van dit onderzoek is dat twee (andere) personen strafrechtelijk zijn vervolgd voor het doen van 48 valse aanvragen voor studiefinanciering in de periode tussen 1 september 2017 en 1 september 2018. Deze twee personen zijn voor hun aandeel hierin door de rechtbank Overijssel strafrechtelijk veroordeeld op 23 juni 2022. [3] Uit de vonnissen in deze strafzaken blijkt dat DUO op grond van deze aanvragen ruim € 350.000 ten onrechte aan studiefinanciering heeft uitbetaald. Uit de vonnissen blijkt ook dat de uitbetaling van studiefinanciering op naam van eiseres niet op haar bankrekeningnummer heeft plaatsgevonden, maar op een bankrekeningnummer dat bij (een van) de verdachten in gebruik was.
2.5.
Op 12 augustus 2022 heeft een financieel rechercheur van de FIOD een e-mail gestuurd aan de vader van eiseres met daarin een link naar de hiervoor genoemde vonnissen van de rechtbank Overijssel. Deze e-mail heeft de vader van eiseres doorgestuurd aan DUO. In de maanden daarna is er een e-mailwisseling tussen DUO en de vader van eiseres geweest. De in overweging 1.1. genoemde e-mail maakt deel uit van deze e-mailwisseling.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister in redelijkheid de aanvraag van eiseres voor kwijtschelding van haar studieschuld kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Eiseres vindt dat de minister dit niet in redelijkheid kon doen. Zij stelt dat ze geen aanvraag om studiefinanciering heeft gedaan en dat zij het slachtoffer is van fraude. Vaststaat dat er op naam van eiseres studiefinanciering is aangevraagd en dat dit is uitbetaald op het rekeningnummer van een ander. Dit is in totaal bij 48 personen gebeurd. De betreffende verdachten zijn hiervoor inmiddels strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres betwist niet dat voor de aanvraag van de studiefinanciering gebruik is gemaakt van haar DigiD, maar dat sprake is van fraude die buiten haar risicosfeer ligt. Eiseres verklaart namelijk dat zij op geen enkele wijze haar DigiD-gegevens heeft gedeeld en dat zij niet op de hoogte was van de aanvraag voor studiefinanciering. In een periode van twee weken heeft een zekere [naam] (hierna: [naam] ) bij eiseres gewoond. Eiseres vermoedt dat hij de aanvraag heeft gedaan, omdat hij in die periode ook een auto op naam van eiseres heeft geleased. Waarschijnlijk had hij toegang tot de persoonlijke gegevens van eiseres. Verder valt volgens eiseres ook de minister een verwijt te maken. Het hoogste afgeronde onderwijs van eiseres is een mbo 2 opleiding in 2013 en sindsdien is zij werkzaam als orderpicker. De minister had hieruit moeten begrijpen dat de aanvraag voor een universitaire bachelor niet klopte. Ook heeft de minister voorafgaand aan het toekennen van de studiefinanciering met terugwerkende kracht niet om een bewijs van inschrijving gevraagd; dat heeft hij pas na de (aanvankelijke) toekenning van de studiefinanciering gedaan. De hele situatie had voorkomen kunnen worden als de minister had gewacht totdat het bewijs van inschrijving door eiseres was verstrekt.
3.2.
De minister vindt dat hij de aanvraag om kwijtschelding in redelijkheid kon afwijzen. Het aanvragen van een studiefinanciering via DigiD kan alleen met medeweten van eiseres of als van haar gegevens gebruik wordt gemaakt. In het laatste geval heeft eiseres haar gegevens zelf ter beschikking gesteld aan anderen of heeft zij onvoldoende aandacht besteed aan de bewaking van haar DigiD-gegevens. Eiseres kan ook op geen enkele manier verklaren hoe haar gegevens bij de verdachten in de strafzaken zijn terechtgekomen. Er bestaan duidelijke aanknopingspunten dat eiseres onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bewaking van haar DigiD-gegevens. De minister verwijst naar het verhoor van eiseres door de FIOD op 4 juni 2020 waarin zij verklaart [naam] toegang te hebben gegeven tot diverse vertrouwelijke gegevens. Ook verklaart eiseres in dit verhoor dat het de zoveelste keer is dat ze in identiteitsfraude is gestonken. De minister is het er niet mee eens dat hem wat valt te verwijten. Voor 2017 heeft eiseres nimmer studiefinanciering ontvangen, dus hij had helemaal geen gegevens over de vooropleiding van eiseres. Bij de toekenning van studiefinanciering toetst de minister ook niet of iemand is toegelaten tot een opleiding dan wel of iemand de opleiding kan volgen. Dat is aan de onderwijsinstelling. Verder kan de minister bij studies in Nederland nog wel controleren of iemand bij een onderwijsinstelling staat ingeschreven, maar voor buitenlandse studies (waaronder in dit geval mede wordt verstaan: andere landen binnen het Koninkrijk) kan de minister dat niet.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Een aanvraag om kwijtschelding van een studieschuld is een verzoek aan de minister om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. [4] Dit betekent dat moet worden gekeken of het niet kwijtschelden van de schuld die eiseres bij de minister heeft, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2.
Eiseres stelt terecht dat deze situatie geheel voorkomen had kunnen worden als de minister niet op haar naam studiefinanciering had verleend zonder bewijs van inschrijving van de Universiteit van Curaçao. De minister heeft op de zitting gezegd dat hij – in ieder geval ten tijde van de aanvraag – standaard zonder zo’n bewijs van inschrijving tot toekenning van studiefinanciering overging, omdat dit in het belang van studenten is die snel behoefte zouden hebben aan duidelijkheid over hun financiële situatie. De minister vindt dat hij daarmee geen rechtsnorm heeft geschonden. Dat laatste is de rechtbank niet met de minister eens. Door aldus te handelen heeft de minister met het besluit van 4 juli 2018 in feite een voorschot op de studiefinanciering verstrekt wat pas na ontvangst van alle bewijsstukken – zoals een bewijs van inschrijving – definitief zou worden verleend. Maar de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bevat helemaal geen bevoegdheid voor de minister om een voorschot op studiefinanciering te verstrekken. Het nemen van een besluit zonder wettelijke grondslag levert weldegelijk een schending van een rechtsnorm op. En ook als het besluit van 4 juli 2018 als een (definitieve) toekenning van studiefinanciering moet worden gezien, stelt de rechtbank vast dat tot verlening daarvan is overgegaan zonder dat de minister had vastgesteld dat eiseres aan alle wettelijke vereisten had voldaan om daarvoor in aanmerking te komen. Dat levert een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op, wat ook een schending van een rechtsnorm is.
4.3.
Eiseres vindt ook dat de minister had moeten onderkennen dat de aanvraag voor studiefinanciering voor een universitaire bacheloropleiding niet paste bij het opleidingsniveau en het werk dat eiseres sindsdien doet. De minister heeft onbestreden gesteld dat hij geen inzage had en heeft in het arbeidsverleden van eiseres, maar hij heeft wel erkend dat hij ten tijde van de aanvraag inzage had in het opleidingsniveau van eiseres. De minister wijst er vervolgens op zich terecht op dat het ook kan dat iemand met een mbo-opleiding (al dan niet door middel van bijscholing) op een later moment in het leven alsnog een hogere opleiding kan volgen. Ook wijst hij er op zich terecht op dat het aan de onderwijsinstelling is om te toetsen of iemand aan de voorwaarden voldoet om zich voor de betreffende opleiding in te schrijven. Maar dat laatste benadrukt des te meer het belang dat pas tot verstrekking van studiefinanciering wordt overgegaan als een aanvrager ook beschikt over een bewijs van inschrijving. Door zonder zo’n bewijs van inschrijving tot toekenning van studiefinanciering over te gaan, neemt de minister het risico om studiefinanciering aan iemand te verstrekken terwijl er feitelijk helemaal geen onderwijsinstelling in beeld is die toetst of de aanvrager aan de inschrijfvoorwaarden voldoet. Dat risico heeft zich in deze zaak ook gemanifesteerd.
4.4.
Wat het aandeel van de minister in deze kwestie betreft, kan ook niet onvermeld blijven dat namens eiseres op 4 juli 2018 een aanvraag om studiefinanciering is gedaan die op diezelfde dag in een toekenning heeft geresulteerd. Dat doet het vermoeden rijzen dat er überhaupt geen noemenswaardige controle op de juistheid van de aanvraag heeft plaatsgevonden. Verder is de minister zonder ontvangst van het bewijs van inschrijving tot betalingen overgegaan, te weten op 13 juli 2018 voor een betaling van € 10.346,80 en op 24 juli 2018 voor een bedrag van € 1.034,68. Op 24 augustus 2018 – de dag waarop de minister de eerste besluiten aan eiseres heeft verzonden waarin zij is opgedragen de reeds ontvangen studiefinanciering terug te betalen – heeft de minister nog een bedrag van € 1.126,30 aan studiefinanciering betaald.
4.5.
Wat voor de beoordeling van het aandeel van eiseres in deze kwestie betreft, verwijzen zowel eiseres als de minister naar dezelfde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. [5] In een geval als dit – waarin sprake is van fraude – moet worden beoordeeld of die al dan niet buiten de risicosfeer van eiseres ligt.
4.5.1.
De minister wijst allereerst op de strafvonnissen waaruit blijkt dat een aantal van de 48 ‘aanvragers’ onder andere hun DigiD inloggegevens vrijwillig aan de verdachten beschikbaar hebben gesteld. [6] Volgens de minister volgt hieruit dat eiseres ervan op de hoogte was dat haar gegevens bij de verdachten terecht zijn gekomen en dat zij op die manier heeft meegewerkt aan de valse aanvraag voor studiefinanciering. Gesteld dat dit toch niet zo zou zijn, dan wijst de minister erop dat uit de verklaring van eiseres bij de FIOD van 4 juni 2020 blijkt dat eiseres vaker het slachtoffer van identiteitsfraude zou zijn geweest. Die eerdere gebeurtenissen hadden voor eiseres een waarschuwing moeten zijn om zorgvuldiger met haar persoonsgegevens om te springen. Dat heeft eiseres kennelijk niet gedaan. Omdat zij dus onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bewaking van haar DigiD inloggegevens ligt de daardoor ontstane fraude in haar risicosfeer.
4.5.2.
De rechtbank vindt dat het dossier geen concrete informatie bevat waaruit kan worden afgeleid dat eiseres vrijwillig haar DigiD inloggegevens (al dan niet via een tussenpersoon) aan de verdachten in de strafzaak ter beschikking heeft gesteld. De minister merkt op zich terecht op dat uit het door hem genoemde strafvonnis blijkt dat een aantal van de 48 ‘aanvragers’ dat heeft gedaan, maar nergens blijkt uit dat eiseres tot die groep behoort. Eiseres heeft dat ook bij herhaling ontkend. De opsporingsambtenaren van de FIOD hebben eiseres gericht bevraagd of zij die gegevens aan [naam] ter beschikking heeft gesteld. Eiseres heeft daarop direct en concreet geantwoord hoe zij (in die tijd) met haar gegevens omging en dat zij haar DigiD inloggegevens niet aan hem ter beschikking heeft gesteld. Verder blijkt de minister te beschikken over de niet geanonimiseerde strafvonnissen. Uit de wel geanonimiseerde (op rechtspraak.nl gepubliceerde) vonnissen blijkt dat de rechtbank de personen uit deze groep bij naam noemt, maar in de geanonimiseerde vonnissen zijn die namen (uiteraard) geanonimiseerd. Hoewel het bij een aanvraag om kwijtschelding in principe zo is dat de bewijslast bij de aanvrager ligt, had wat dit aspect betreft van de minister mogen worden verlangd dat hij de niet geanonimiseerde strafvonnissen had bestudeerd om vast te stellen of eiseres al dan niet tot genoemde groep van ‘vrijwilligers’ behoorde. Dit heeft de minister niet gedaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat eiseres hier niet toe behoort.
4.5.3.
De rechtbank kan de minister op zich volgen dat uit de opmerkingen van eiseres en haar vader tijdens het verhoor door de FIOD op zijn minst het idee is ontstaan dat dit niet de eerste keer is geweest dat eiseres het slachtoffer van identiteitsfraude is geweest. Op de zitting hebben eiseres en haar vader desgevraagd toegelicht dat het toen om andere situaties ging. Eiseres is in die eerdere gevallen bedreigd geweest om haar persoonsgegevens af te staan om (twee) abonnementen voor mobiele telefoons af te sluiten en haar bankpas af te geven. De rechtbank vindt dat een wezenlijk andere situatie dan die hier aan de orde is, dus de redenering van “een gewaarschuwd mens telt voor twee” kan daarom niet worden gevolgd.
4.5.4.
Over hoe de DigiD inloggegevens uiteindelijk bij de verdachten in de strafzaak zijn terechtgekomen tast ook eiseres in het duister. Zij vermoedt dat [naam] hierin een rol heeft gespeeld. Eiseres had op enig moment een half jaar een relatie met hem en zij besloten om te kijken hoe dat verder zou gaan als zij zouden gaan samenwonen. [naam] is toen volgens eiseres bij haar ingetrokken, maar zij maakten vervolgens constant ruzie. Na twee weken is de relatie verbroken en is [naam] uit de woning van eiseres vertrokken. Nadien bleek dat [naam] tijdens het korte samenwonen met eiseres op haar naam een leaseauto had aangevraagd. Eiseres heeft bij de FIOD verklaard dat zij in die periode haar portemonnee met identiteitsbewijs en bankpas op de televisie in haar woning bewaarde, maar dat zij met [naam] nooit over DigiD inloggegevens heeft gesproken of die aan hem ter beschikking heeft gesteld. Op de zitting heeft de vader van eiseres gezegd dat het mogelijk is dat [naam] in een onbewaakt moment – bijvoorbeeld toen eiseres onder de douche stond – de telefoon van eiseres heeft gepakt en daarmee de DigiD inloggegevens van eiseres in zijn bezit heeft gekregen.
4.5.5.
De rechtbank vindt dat wat eiseres zegt niet hard is vastgesteld. Dat erkent eiseres in feite ook doordat zij enkel een vermoeden uitspreekt over hoe het mogelijk is gegaan. Maar in het licht van het dossier en wat er op de zitting is besproken, is dit wel een waarschijnlijke gang van zaken. De rechtbank vindt ook dat daaruit niet blijkt dat eiseres onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bewaking van haar DigID-gegevens. Het is gebruikelijk dat als twee partners besluiten op enig moment te gaan samenwonen, er dan over en weer een bepaalde mate van vertrouwen is ontstaan. In het geval van eisers is aan het samenwonen een relatie van een half jaar voorafgegaan. Daarmee kan niet zondermeer worden gezegd dat zij te gemakkelijk aan een ander toegang tot haar woning en daarmee bepaalde persoonlijke gegevens heeft gegeven.
4.6.
Verder merkt de rechtbank nog het volgende op. Zij kan begrijpen dat de minister aanvankelijk van eiseres terugbetaling heeft verlangd van de op haar naam onterecht verstrekte studiefinanciering. Maar toen eenmaal bleek dat sprake was van een zwendel waarbij de persoonsgegevens van in totaal 48 personen zijn misbruikt, had van hem een andere aanpak mogen worden verwacht. Dat klemt temeer nu uit de hiervoor genoemde strafvonnissen blijkt dat sprake was van personen met een sociaal-maatschappelijk zwakke positie. [7] Door terugbetaling van de (studie)schuld door eiseres te blijven verlangen en zelfs een verzoek om kwijtschelding daarvan te weigeren, is de minister te lang in de strenge groef blijven hangen. Op de zitting heeft de minister ook geen afdoende verklaring gegeven voor waarom DUO zich niet als benadeelde partij in de genoemde strafprocedures heeft gevoegd om zo (een deel van) de onterecht uitgekeerde studiefinanciering op de verdachten in die zaken te verhalen. Ook valt gezien het totale benadelingsbedrag van ruim € 350.000 niet in te zien waarom de minister de verdachten in de strafzaak niet via een civiele procedure voor dat bedrag aansprakelijk heeft gesteld. Hij beschikt immers over de niet geanonimiseerde strafvonnissen en is dus met de personalia van de verdachten bekend. Op de zitting heeft de minister gewezen op mogelijke bewijsproblemen in een civiele procedure, maar dat is geen excuus om deze route überhaupt niet te verkennen. Van de overheid mag worden verwacht dat zij een schild voor de zwakkeren is, en daarbij past het verhalen van de financiële schade van de minister op eiseres in plaats van de werkelijke misdadigers niet.
4.7.
Wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, brengt haar tot de conclusie dat het in de situatie van eiseres niet kwijtschelden van haar schuld bij de minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit betekent dat de minister in redelijkheid niet anders had kunnen besluiten dan tot kwijtschelding van die schuld over te gaan. Uit het dossier blijkt niet dat eiseres naar aanleiding van die schuld inmiddels (ook) rente en eventuele andere kosten aan de minister is verschuldigd. Voor het geval dat dit onverhoopt wel zo is, vindt de rechtbank dat de kwijtschelding zich ook tot die onderdelen moet uitstrekken. Dat zal de rechtbank daarom ook in deze uitspraak opnemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk heeft. De minister had haar (studie)schuld moeten kwijtschelden. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen, het besluit van 16 juni 2023 herroepen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eiseres alsnog volledige kwijtschelding wordt verleend.
5.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.374 (bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 624 en wegingsfactor 1; beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1).
5.2.
Omdat het beroep van eiseres gegrond is, moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 16 juni 2023;
  • verleent eiseres kwijtschelding van haar (studie)schuld bij de minister tot een bedrag van € 12.507,78 en daarnaast eventueel verschuldigde rente en bijkomende kosten;
  • bepaalt dat haar uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.374 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. M. de Vries en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
griffier
oudste rechter
De voorzitter is niet in staat om deze uitspraak te ondertekenen. Daarom is de uitspraak ondertekend door de oudste rechter.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De Dienst Uitvoering Onderwijs. Deze instelling voert voor de minister de Wet studiefinanciering 2000 uit.
2.Het gaat om berichten van 11 oktober 2018, 7 november 2018, 25 juni 2019, 6 november 2019, 6 januari 2020, 4 februari 2020, 3 maart 2020, 17 maart 2020, 9 november 2020 en 5 november 2021.
3.Rechtbank Overijssel 23 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1818, en rechtbank Overijssel 23 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1819.
4.Opgenomen in artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000.
5.Centrale Raad van Beroep 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3750. De voor deze zaak relevante rechtsregel daaruit is in essentie herhaald in Centrale Raad van Beroep 2 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2366.
6.Rechtbank Overijssel 23 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1819, overweging 4.3.
7.Rechtbank Overijssel 23 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1818, overweging 7.3, en rechtbank Overijssel 23 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1819, overweging 7.2.