ECLI:NL:CRVB:2017:3750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering wegens meerinkomen over het studiefinancieringstijdvak 2013
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Mathoerapersad, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die een vordering van € 1.321,10 had opgelegd wegens overschrijding van de bijverdiengrens in 2013. De minister stelde dat de appellant studiefinanciering had ontvangen, terwijl de appellant betwistte dat hij deze had aangevraagd of ontvangen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvocht.
De Raad overwoog dat indien een aanvraag voor studiefinanciering digitaal is ingediend met gebruik van de persoonlijke DigiD van de appellant, dit in beginsel aan de appellant kan worden toegerekend. De Raad concludeerde dat de minister niet verplicht was om bij een wijziging van het rekeningnummer te controleren of dit nummer aan de appellant toebehoorde. De Raad oordeelde dat de minister de vordering terecht had opgelegd, omdat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van fraude met zijn DigiD. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager bij het gebruik van DigiD en de gevolgen van het niet tijdig wijzigen van persoonlijke gegevens na een scheiding. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat hij niet verantwoordelijk was voor de aanvraag van de studiefinanciering, en dat de minister de vordering terecht had gehandhaafd.