In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering. Eiseres, werkzaam als hulp in de huishouding, had zich op 23 april 2019 ziekgemeld en op 28 januari 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft deze aanvraag op 21 december 2021 afgewezen, en het bestreden besluit van 24 augustus 2022 bevestigde deze afwijzing. Eiseres heeft beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar belastbaarheid onjuist is ingeschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De Staat heeft afgezien van verweer.
De rechtbank oordeelt dat het UWV de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet in geschil is en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertonen. Eiseres heeft geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, waarbij de redelijke termijn met acht maanden is overschreden. Eiseres ontvangt een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 125,- door het UWV en € 875,- door de Staat moet worden betaald. De rechtbank veroordeelt het UWV en de Staat tot betaling van proceskosten aan eiseres, maar wijst de overige proceskosten af omdat het beroep ongegrond is.