ECLI:NL:CRVB:2022:1052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 2009 als zelfstandig onderhoudsschilder werkte, had zich op 12 december 2014 ziek gemeld met pijnklachten aan de heupen en andere lichamelijke klachten. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant per 9 december 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van een WIA-uitkering. Na een tussenuitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een motiveringsgebrek werd geconstateerd, heeft het Uwv zijn standpunt herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 60,55%. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht tot deze conclusie is gekomen, en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende was onderbouwd. De Raad heeft het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toegewezen, en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze was aangevochten, en het beroep van appellant is gegrond verklaard voor wat betreft de vernietiging van het besluit van 17 augustus 2018.