ECLI:NL:RBOBR:2024:3235

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/01/401528/ FA RK 24-486
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over rookverbod in geestelijke gezondheidszorg en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een klacht van verzoeker over een rookverbod in de instelling waar hij verblijft. Verzoeker, die op basis van een strafrechtelijke titel in De Woenselse Poort verblijft, heeft op 17 augustus 2023 een klacht ingediend tegen het rookverbod dat op grond van de huisregels van de instelling is ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie eerder had geoordeeld dat het rookverbod niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving, en dat de instelling ten onrechte een algeheel rookverbod had ingesteld. De rechtbank heeft de klacht van verzoeker gegrond verklaard en heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op schadevergoeding. Verzoeker heeft gesteld dat hij door het rookverbod lichamelijke en psychische klachten heeft ervaren, waaronder afkickverschijnselen en stress. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 1.400,-, zijnde € 100,- per maand dat verzoeker niet heeft mogen roken. De rechtbank heeft de verweerster, Stichting GGzE, veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/401528 / FA RK 24-586
Uitspraak : 7 juni 2024
Beschikking over een klacht en een verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:7 juncto artikel 10:11, tweede lid, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
in de zaak van:
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende en verblijvende te GGzE De Woenselse Poort, [afdeling] Eindhoven aan de Dr. Poletlaan 86,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. L.C. Fleskens,
tegen:
STICHTING GGzE,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: verweerster,
gemachtigden: [gemachtigden]

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende (inhoudelijke) stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van 9 februari 2024, ontvangen op 9 februari 2024;
- het verweerschrift met bijlagen van 27 februari 2024 van verweerster;
- de reactie op het verweerschrift van 12 maart 2024 van verzoeker;
- het aanvullend verweerschrift van 25 maart 2024 van verzoeker.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2024 plaatsgevonden op de verblijfplaats van verzoeker. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door L.C. Fleskens, advocaat;
  • [gemachtigden] , gemachtigde van verweerster tevens gemachtigde van verweerster; en
  • [gemachtigden] , gemachtigde van verweerster tevens beleidsadviseur juridische zaken.

2.De feiten

2.1.
Sinds september 2022 verblijft verzoeker op grond van een strafrechtelijke titel, te weten TBS met dwangverpleging in De Woenselse Poort, [afdeling] . De Woenselse Poort is onderdeel van verweerster.
2.2.
In de huisregels van De Woenselse Poort is het volgende bepaald:
“11. Roken
Op grond van de tabakswet, gevaar voor de gezondheid en vanuit het oogpunt voor de brandveiligheid -preventie geldt voor alle gebouwen van de instelling een rookverbod. Ook de e-smoker valt onder dit verbod.”
2.3.
Verzoeker heeft op 17 augustus 2023 een klacht ingediend tegen deze huisregel en daarbij verzocht om een schadevergoeding.
2.4.
De klachtencommissie heeft op 29 december 2023, voor zover hier van belang, als volgt beslist:
“(…). De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar hiervoor aangehaalde beschikking van 30 november 2023 overwogen dat op grond van artikel 6.2, eerste lid van het Tabaks- en rookwarenbesluit een rookverbod niet geldt voor inrichtingen in de gezondheidszorg voor het roken in de open lucht.
Gelet daarop bestond voor de instelling geen wettelijke verplichting om grond van geldende regelgeving een algehele rookverbod voor de instelling in te voeren, laat staan een rookverbod in de open lucht, zoals wel is gebeurd.
Evenmin heeft de instelling aannemelijk gemaakt, aldus voormelde beschikking van de rechtbank, dat de betreffende huisregel noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep in de accommodatie, als bedoeld in artikel 8:15 lid 1 van de Wvggz.
Om die reden moet het ervoor gehouden worden dat de instelling dus ten onrechte een algeheel rookverbod - en daarmee ook ten onrechte een rookverbod in de open lucht - heeft ingesteld en dat de klacht van klager dus
gegronddient te worden verklaard.
(…).
De klachtencommissie is van oordeel dat zulks ook in de onderhavige zaak aan de orde is. Door slechts in het algemeen om een financiële compensatie te verzoeken is de klachtencommissie van oordeel dat klager zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd.
Het verzoek om schadevergoeding zal dus worden afgewezen.”
2.5.
Met ingang van 30 november 2023 is het bij verweerster (weer) toegestaan om in de open lucht te roken.

3.Het geschil

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank om de klacht (wederom) gegrond te verklaren en om aan verzoeker een schadevergoeding toe te kennen.
3.2.
Verzoeker legt hieraan, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat hij gedwongen heeft moeten stoppen met roken. Hier heeft hij lichamelijke en psychische klachten door ervaren, zoals afkickverschijnselen, slecht slapen, stress, gevoelens van angst, hoofdpijn, zweten en trillen. Dit heeft geleid tot incidenten. Verzoeker is geschaad in het recht om zijn eigen leven vorm te geven. Voorts stelt verzoeker dat een schadevergoeding als prikkel voor verweerster dient om soortgelijk handelen in de toekomst te voorkomen.
3.3.
Verweerster voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

De klacht

Kan verzoeker klagen over het rookverbod?
4.1.
De klacht houdt in dat verweerster met het invoeren en handhaven van het rookverbod, dat ook betrekking heeft op het terrein van verweerster, in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 8:15 leden 1-3 Wvggz. Daarover kon verzoeker op de voet van artikel 10:3, eerste lid, aanhef en onder k, Wvggz bij de klachtencommissie een klacht indienen (zie HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1048, r.o. 3.2). Nu de klachtencommissie een beslissing heeft genomen, kan verzoeker op de voet van artikel 10:7 Wvggz de rechtbank verzoeken om een beslissing over de klacht te geven.
Is het verzoek op tijd ingediend?
4.2.
Op grond van artikel 10:7, tweede lid, Wvggz bedraagt de termijn voor het indienen van een verzoekschrift, voor zover hier van belang, zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan verzoeker is meegedeeld. Ervan uitgaande dat de beslissing van de klachtencommissie op 29 december 2023 aan verzoeker is meegedeeld, kon verzoeker tot en met 9 februari 2024 een verzoek indienen. Het verzoekschrift is op 9 februari 2024 ontvangen en dus tijdig ingediend.
Omvang van het verzoek
4.3.
Tussen partijen staat de gegrondverklaring van de klacht niet ter discussie. Evenmin hebben partijen discussie over de motivering van de beslissing van de klachtencommissie. Op de mondelinge behandeling hebben partijen desgevraagd ondubbelzinnig te kennen gegeven dat zij geen andersluidende beslissing verlangen van de rechter over de klacht (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042, r.o. 3.3.2). Het geschil tussen partijen spitst zich enkel toe op het verzoek om schadevergoeding De rechtbank zal daarom ten aanzien van de klacht, gelijk de beslissing van de klachtencommissie, volstaan met een gegrondverklaring van de klacht.
Verzoek om schadevergoeding
Is schadevergoeding mogelijk op grond van een klacht over huisregels?
4.4.
Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat het op grond van artikel 10:11, tweede lid, Wvggz niet mogelijk is om een schadevergoeding toe te kennen indien geklaagd wordt over huisregels. Verweerster baseert dit op de volgende passage op pagina 149 van een door verweerster overgelegde integrale artikelsgewijze toelichting: “
Het advies van de RvdR heeft geleid tot een herziening van de bepalingen met betrekking tot een vergoeding van schade voor een onjuiste toepassing van de verplichte zorg.” Deze integrale artikelsgewijze toelichting is te raadplegen op de website van het Ministerie van VWS en is een samenstelling uit de originele teksten van de memorie van toelichting en diverse nota’s van wijziging bij de Wvggz. De passage waar verweerster naar verwijst, is een passage uit de memorie van toelichting. Uit deze passage volgt dat enkel voor de onjuiste toepassing van verplichte zorg een schadevergoeding mogelijk is en huisregels ziet niet op toepassing van verplichte zorg, aldus verweerster. Daarnaast wijst verweerster er op dat er geen gevallen bekend zijn waarin schadevergoeding is toegekend vanwege een gegronde op huisregels betrekking hebbende klacht.
4.5.
De rechtbank overweegt dat verzoeker op grond van artikel 10:3, eerste lid, aanhef en onder k, Wvggz, in samenhang gelezen met artikel 10:7, eerste lid, Wvggz een klacht, die betrekking heeft op huisregels, kan voorleggen aan de rechtbank. Op grond van artikel 10:11, tweede lid, Wvggz kan verzoeker bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, Wvggz de rechter tevens verzoeken om een schadevergoeding. Met andere woorden, op grond van artikel 10:7, eerste lid, Wvggz in combinatie gelezen met artikel 10:11, tweede lid, Wvggz kan verzoeker bij een verzoek over een klacht die betrekking heeft op huisregels tevens verzoeken om een schadevergoeding. Dat de wetgever heeft beoogd om schadevergoedingsverzoeken met betrekking tot huisregels uit te sluiten, zoals verweerster heeft aangevoerd, volgt niet uit de wet.
4.6.
Evenmin kan die conclusie worden getrokken uit de geciteerde passage uit de integrale artikelsgewijze toelichting, indien deze passage wordt gelezen in het licht van de volledige memorie van toelichting (
Kamerstukken II,2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 102-103) en het advies van de RvdR (zie bijlage 68737 bij
Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3). In de memorie van toelichting noch het advies van de RvdR wordt gesproken over een beperking van de mogelijkheid tot schadevergoeding.
4.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verzoeker op grond van artikel 10:11, tweede lid, Wvggz kan verzoeken om een schadevergoeding wanneer de klacht betrekking heeft op de huisregels.
Heeft verzoeker schade geleden?
4.8.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat bij de toekenning naar billijkheid van schadevergoeding, evenals onder artikel 35 Wet BOPZ (oud) het geval was, de rechter niet gebonden is aan de grenzen voor de toekenning van vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, vervat in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806).
4.9.
De rechtbank acht het aannemelijk dat betrokkene nadeel heeft ondervonden in de vorm van spanning en frustratie op grond waarvan hij recht heeft op een schadevergoeding naar billijkheid. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Hoewel verweerster heeft aangevoerd dat het waarschijnlijker is dat de gevoelens van verzoeker en de incidenten die zich hebben voorgedaan het gevolg is van de psychische stoornis van verzoeker, heeft verweerster ook verklaard dat het onderscheid in oorzaak moeilijk te maken is. De rechtbank acht het aannemelijk dat het niet mogen roken voor verzoeker in ieder geval spannings- en frustratieverhogend is geweest. Verzoeker heeft, zo volgt uit de door verweerster als bijlage 4 overgelegde rapportages, meerdere keren benoemd geagiteerd te zijn, omdat hij niet mocht roken. Dat aan verzoeker nicotinekauwgom en pleisters zijn aangeboden, maakt dit oordeel niet anders nu hiermee tegemoet is gekomen aan de lichamelijke behoefte aan nicotine, maar uit niets blijkt dat verzoeker hierdoor geen spanning en frustratie (meer) heeft ervaren.
4.10.
Gelet op de aard van de klacht, de aard van de schade en de periode waarin verzoeker niet heeft mogen roken (ongeveer veertien maanden), acht de rechtbank een schadevergoeding van € 1.400,- billijk, zijnde € 100,- per maand dat verzoeker niet heeft mogen roken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht gegrond;
5.2.
veroordeelt verweerster tot betaling van een bedrag van € 1.400,- aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kooijman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen de beslissing onder 5.1 staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing onder 5.2 staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!