Uitspraak
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 3 november 2022 waarbij het aan derde-partij (vergunninghouder) een vergunning heeft verleend als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de oprichting van een konijnenhouderij aan [adres] te [vestigingsplaats] .
Beoordeling door de rechtbank
De aanvraag om een natuurvergunning is ingediend op 2 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
- Vergunninghouder heeft op 2 augustus 2021, aangepast op 14 juli 2022, bij het college een aanvraag ingediend voor het oprichten van een konijnenhouderij aan [adres] te [vestigingsplaats] . Deze locatie is gelegen nabij de Natura 2000-gebieden “Deurnsche Peel & Mariapeel”
(1,9 km), “Maasduinen” en “Boschhuizerbergen”. Zoals in de inleiding is aangegeven, heeft het college de gevraagde vergunning met het bestreden besluit van 3 november 2022 verleend.
- Het project ziet op de oprichting van een stal waar 400 stuks serumkonijnen zullen worden gehouden, voor de productie van een antiserum tegen slangengif, waarbij de konijnen vanaf een leeftijd van ongeveer 16 weken gedurende ongeveer 4 weken op het bedrijf zullen verblijven. De konijnenstal zal worden voorzien van een chemisch luchtwassysteem
(BWL 2007.05.V7). Het project veroorzaakt in de gebruiksfase - uitgaande van een optimale werking van het luchtwassysteem - een emissie van 48 kg NH3 per jaar en 32 kg NOx per jaar. Dit levert een stikstofdepositie op van 0,16 mol N/ha/jr op het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied “Deurnsche Peel & Mariapeel”. Omdat voor de op de locatie plaatsvindende activiteiten niet eerder een milieu- of Wnb-toestemming is verleend, geldt er geen referentiesituatie. Om het project toch mogelijk te maken, is een mitigerende maatregel toegepast (in de vorm van externe saldering), door gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van een rundveehouderij aan [adres] te [vestigingsplaats] .
- De bestreden natuurvergunning is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft zes weken ter inzage gelegen. Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen is geen gebruik gemaakt.
Deze beroepsgrond slaagt.
CBS-rapport Stikstofverlies uit opgeslagen mest uit oktober 2019 en het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet “Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen” (juni 2020), tonen echter aan dat sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de Rav-emissiefactoren, ook voor het hier voorgestelde chemische luchtwassysteem. Het college mocht bij de berekening van de emissie daarom niet zonder meer uitgaan van een reductie van 90% door het gebruik van het chemisch luchtwassysteem zoals opgenomen in de Rav. Gelet hierop is niet voldaan aan het vereiste dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zullen optreden voor Natura 2000-gebieden.
11 januari 2022 [2] ) kan de effectiviteit van emissiebeperkende stalsystemen niet rechtstreeks uit de Rav worden afgeleid. De Rav is namelijk geen regeling bij of krachtens de Wnb, maar een regeling op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Dat betekent echter niet dat de Rav geen enkele betekenis heeft. In de door eiseres genoemde rapporten kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de in bijlage 1 bij de Rav opgenomen emissiefactoren voor luchtwassystemen in zijn algemeenheid niet realistisch zijn.
Het college is kennelijk van mening dat niet voldoende zeker is dat de toepassing van dit systeem leidt tot een emissiereductie van 90%. Daarmee is ook onvoldoende zeker dat het project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000- gebieden. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 2.7 van de Wnb.
Deze beroepsgrond slaagt.
Omdat het aangevraagde project stikstofdepositie veroorzaakt op nabijgelegen Natura 2000-gebieden, is een mitigerende maatregel toegepast in de vorm van externe saldering. Ten behoeve van de realisatie van dit project is op 13 april 2022 de op 7 mei 2015 aan de inrichting aan [adres] te [vestigingsplaats] verleende natuurvergunning gedeeltelijk ingetrokken. De intrekking ziet op de vergunning voor zover hierbij toestemming is verleend voor het houden van 62 vleeskalveren in een stal met (overig) huisvestingssysteem A4.100 (met een totale ammoniakemissie van 217 kg per jaar). Na het afromen van 30% kan er op grond van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant netto 151,9 kg worden ingezet voor extern salderen ten behoeve van het project dat is vergund in het bestreden besluit. Na deze intrekking is er volgens het college per saldo geen toename van stikstofdepositie. Volgens het college is het niet noodzakelijk om de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt, in te zetten als passende maatregel op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Met de maatregelen die van rijkswege worden genomen en door de getroffen maatregelen zoals onder meer opgenomen in de gebiedsanalyses en beheerplannen van de Natura 2000-gebieden en nog te treffen maatregelen voortvloeiend uit en opgenomen in de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof, verwacht het college naar de huidige inzichten dat er geen verdere achteruitgang van deze gebieden plaatsvindt. Als voorbeeld van een passende maatregel die sinds 2010 wordt getroffen, wordt verwezen naar de verregaande eisen die het college stelt aan stalsystemen bij veehouderijen. Verder merkt het college op dat de algemene opgave om de te hoge stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verlagen, moet worden onderscheiden van de besluitvorming over individuele plannen en projecten die tot stikstofdepositie leiden.
In het eerste lid is bepaald dat externe saldering kan plaatsvinden indien er een directe samenhang bestaat tussen het te vergunnen project en de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit van het saldogevende bedrijf. Dat aan deze voorwaarde wordt voldaan is niet in geschil.
De rechtbank overweegt hierover dat de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van het saldogevende bedrijf een maatregel is die naar zijn aard ook geschikt is om ingezet te worden als instandhoudingsmaatregel of passende maatregel.
0,16 mol N/ha/jr. Op de “Boschhuizerbergen” en “Maasduinen” is sprake van een toename van 0,01 mol N/ha/jr. Door gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van de inrichting aan [adres] te [vestigingsplaats] als mitigerende maatregel, is niet langer sprake van een toename van stikstofdepositie.
Eiseres heeft niet aangegeven of voor de drie betrokken Natura 2000-gebieden een daling van de stikstofdepositie noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen.
De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing naar de Rav onvoldoende zekerheid biedt dat toepassing van het daarin genoemde chemische luchtwassysteem ook leidt tot de in de Rav genoemde ammoniakemissiereductie van 90%.De rechtbank is echter met het college van oordeel dat de werking van het chemisch luchtwassysteem kan worden geborgd met beschermingsmaatregelen, in de vorm van voorschriften aan de vergunning. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 24 november 2022 [6] overweegt de rechtbank dat zij het standpunt van eiseres dat het effect van de beschermingsmaatregelen niet op voorhand met de vereiste zekerheid vaststaat, niet deelt. Door een voorschrift aan de vergunning te verbinden dat het chemisch luchtwassysteem in de stal pas in gebruik mag worden genomen als het centraal afzuigkanaal, de koppeling van de luchtwasser aan dit kanaal en de uitvoering/dimensionering van de luchtwasser door het bevoegd gezag is gecontroleerd en is goed bevonden, is uitgesloten dat de stal in gebruik wordt genomen zonder controle en goedkeuring van het bevoegd gezag. Als de stal niet in gebruik wordt genomen, zijn significante gevolgen 100% zeker uitgesloten. Verder kan in een voorschrift worden vastgelegd dat het bevoegd gezag aanwijzingen kan geven en dat deze ook moeten worden opgevolgd. Tevens kan worden gedacht aan voorschriften over bijvoorbeeld pH-sensoren, automatisering, noodstroomvoorziening en permanente aanwezigheid. Er mag van worden uitgegaan dat het college controleert (en zo nodig handhaaft) op de naleving van de Wnb-vergunning. Hierdoor is voldoende geborgd dat de chemische luchtwasser het beloofde rendement zal halen.
Omdat de rechtbank niet uitsluit dat er ook nog andere oplossingen denkbaar zijn die ook als beschermingsmaatregel kunnen worden aangeduid, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door voorschriften aan de vergunning te verbinden.
De rechtbank verzoekt het college binnen twee weken aan te geven of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen. Als het college een herstelbesluit heeft genomen, krijgen partijen de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna doet de rechtbank (in beginsel zonder tweede zitting) uitspraak.
Beslissing
- draagt het college op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
de uitspraak te ondertekenen
Informatie over hoger beroep
(…)
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
De gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die wordt veroorzaakt door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten van de bouwsector, worden buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van artikel 2.7, tweede lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.
Als activiteiten van de bouwsector als bedoeld in artikel 2.9a van de wet worden aangewezen:
a. het verrichten van een bouwactiviteit of een sloopactiviteit die het feitelijk verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden aan een bouwwerk betreft, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen;
b. het aanleggen, veranderen of verwijderen van een werk, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen.