RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.O. Deege),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college
(gemachtigde: mr. B. Timmermans).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., uit Nijmegen (MOB)
(gemachtigde S.R. van Uffelen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom naar aanleiding van een verzoek van MOB om handhavend optreden.
1.1.Met het besluit van 9 februari 2022 heeft het college het verzoek van MOB om handhavend optreden ten aanzien van de Asfalt Centrale Eindhoven afgewezen. Met het besluit van 19 mei 2022 op het bezwaar van MOB is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven. MOB heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Met haar uitspraak van 21 april 2023 (SHE 22/1449)heeft de rechtbank het beroep van MOB gegrond verklaard en het besluit van 19 mei 2022 vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van die uitspraak. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.Met het besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college een nieuwe beslissing op het bezwaar van MOB genomen. Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar van MOB alsnog gegrond verklaard en het besluit van 9 februari 2022 herroepen. Het college heeft eiseres gelast om de overtreding van artikel 5.46, eerste lid, onder a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per overtreding per week, met een maximum van € 100.000,00.
1.3.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. MOB heeft schriftelijk gereageerd.
1.4.De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, vergezeld van mr. C.M.C. de Krosse-de Ridder en W. Nellen. MOB is, met bericht van verhindering, niet vertegenwoordigd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Na een korte uiteenzetting van de feiten legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres exploiteert een asfaltcentrale aan de [adres] in [vestigingsplaats] , onder de (handels)naam Asfalt Centrale Eindhoven (ACE). De centrale produceert asfalt voor de verwerking in verhardingen van (rijks)wegen, fietspaden, parkeerterreinen en andere infraprojecten. Asfalt wordt gemaakt van de grondstoffen zand, grind, steenslag, bitumen en vulstoffen. Afhankelijk van de toepassing worden door de centrale uiteenlopende asfaltmengsels geproduceerd, waaronder PR-asfalt (Partieel Recycle asfalt). De productie van PR-asfalt geschiedt bij hogere temperaturen en daarbij kunnen verschillende rookgassen en stoffen vrijkomen, waaronder zogenoemde zeer zorgwekkende stoffen (ZZS).
Op 23 oktober 2001 heeft het college een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor deze inrichting. Deze vergunning geldt als een omgevingsvergunning onderdeel milieu op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo). Daarna zijn nog enkele vergunningen verleend voor het veranderen en voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Voor het bedrijf golden tot 1 januari 2024 ook de algemene, rechtstreeks werkende, regels over lucht in afdeling 2.3 en 5.4 van het Abm.
De centrale is meermaals gecontroleerd. Op 11 april 2022 zijn metingen verricht door de Omgevingsdienst Regio Arnhem, die zijn vastgelegd in het rapport van 5 mei 2022. In de conclusie van dit rapport staat dat uit de resultaten van de metingen aan het afgas van de centrale schoorsteen blijkt, dat de massastroom (in gram/uur) van de som van de acht PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen), genoemd in het Abm, boven de grensmassastroom ligt, zodat toetsing aan de concentratie-eisen van toepassing is. De concentratie-eis voor PAK 8 ABwordt overschreden.
Op 20 juli 2022 heeft de omgevingsdienst Midden en West-Brabant een emissiemeting uitgevoerd en onder andere de benzeenconcentratie gemeten. Dit heeft geleid tot het opleggen van een last onder dwangsom op 21 oktober 2022.
Op 4 april 2023 heeft de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant bij de centrale een meting uitgevoerd naar benzeen en PAK’s en vastgelegd in een rapportage van 17 mei 2023.
De uitspraak van de rechtbank van 21 april 2023
4. In de uitspraak van 21 april 2023 heeft deze rechtbank het beroep van MOB gegrond verklaard. Het was volgens deze rechtbank, onder de in die uitspraak genoemd omstandigheden evident dat met de erkende maatregel in artikel 5.37 van de Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) niet aan de emissiegrenswaarde van PAK’s in artikel 5.46, eerste lid, onder b, van het Abm werd voldaan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college artikel 5.37 van de Arm (oud) niet zodanig ruim had mogen uitleggen dat hiermee ook de overtreding van artikel 2.5, eerste lid, van het Abm wordt opgeheven.
5. In artikel 5.46, eerste lid, onder a, van het Abm is opgenomen dat bij de productie van asfalt de emissiegrenswaarde van polycyclische aromatische koolwaterstoffen ten hoogste 0,05 mg/Nm3 is, indien de massastroom van PAK naar de lucht groter is dan 0,15 gram per uur. Tijdens de meting op 4 april blijkt een gemeten concentratie (inclusief meetcorrectie) van 0,31 mg/Nm3. Overigens merkt de rechtbank op dat in artikel 4.127 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) een soortgelijke grenswaarde aan PAK wordt gesteld.
5.1.In het bestreden besluit heeft het college op basis van de rapportage van 17 mei 2023 vastgesteld dat de norm van artikel 5.46, eerste lid, onder a, van het Abm wordt overschreden en heeft het een last onder dwangsom opgelegd, mede naar aanleiding van het verzoek om handhaving van MOB.
5.2.Inmiddels is de Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft, op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Als een overtreding heeft plaatsgevonden en een last onder dwangsom is opgelegd voor de datum van inwerkingtreding, blijft, op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet, op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing, tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. In dit geval is het verzoek om handhaving ingediend voor 1 januari 2024. Het college stelt dat een overtreding heeft plaatsgevonden en heeft een last onder dwangsom opgelegd voor 1 januari 2024. Desgevraagd heeft het college medegedeeld dat nadien géén dwangsom is verbeurd geraakt. Onder deze omstandigheden is het oude recht (dat gold voor 1 januari 2024van toepassing.