vervangende toestemming te verlenen om de achternaam van [minderjarige] te wijzigen in die zin dat [minderjarige] de achternaam van beide ouders zal dragen, waardoor [minderjarige] voortaan ‘ [minderjarige] [achternaam moeder-achternaam vader] ’ of ‘ [minderjarige] [achternaam vader-achternaam moeder] ’ zal heten.
De vader voert hiertegen verweer. De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder om [minderjarige] te laten dopen en om zijn geslachtsnaam te wijzigen.
Geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW).
Vervangende toestemming vakantie
Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te krijgen voor de vakantie naar Turkije is een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de moeder zo dat zij vraagt om haar vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie naar Turkije ( [plaats] ) samen met [minderjarige] in de periode van [datum 2]
tot en met[datum 3] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd opgemerkt dat het verzoek inderdaad zo gelezen moet worden.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij kan instemmen met de vakantie van [minderjarige] en de moeder naar Turkije. De rechtbank is verder niet gebleken dat toewijzing van het verzoek in strijd is met de belangen van [minderjarige] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen.
Vervangende toestemming doop
Ook het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor het dopen van [minderjarige] is een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder toewijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De moeder stelt dat beide ouders uit een katholieke familie komen en allebei zijn gedoopt. De vader betwist dit niet. De moeder vindt het belangrijk voor [minderjarige] dat hij net zoals de rest van de familie gedoopt wordt en katholiek is. Hij wijkt dan niet af van de rest van de familie. Verder krijgt hij dan ook een feestje en cadeaus, net zoals de andere kinderen uit de familie. De doop is volgens de moeder daarom alleen maar positief voor [minderjarige] . Ook dit betwist de vader niet.
De vader stelt daar tegenover dat hij vindt dat een kind zelf een weloverwogen keuze moet kunnen maken voor een doop. De rechtbank volgt de vader hier niet in. Allereerst omdat is gebleken dat de vader geen bezwaren heeft tegen het katholieke geloof. Zo verklaart de vader dat hij liever had gezien dat [minderjarige] naar een katholieke basisschool zou gaan in plaats van naar een openbare basisschool, omdat volgens de vader een katholieke school bepaalde normen en waarden aan kinderen meegeeft en daarom beter is dan een openbare basisschool. Verder bestaat het gevaar dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt als hij op enig moment zelf een keuze over wel of niet dopen moet maken terwijl zijn ouders op dat punt tegenover elkaar staan. Tot slot hecht de rechtbank waarde aan het argument van de moeder dat [minderjarige] dan niet afwijkt van de rest van de familie en het algemeen bekende feit dat een doop doorgaans op jonge leeftijd plaatsvindt.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de moeder haar verzoek voldoende heeft onderbouwd en dat het bezwaar van de vader tegen het verzoek van de moeder niet van voldoende gewicht is om het verzoek af te wijzen. De rechtbank zal daarom aan de moeder vervangende toestemming verlenen voor het dopen van [minderjarige] . De moeder heeft niet concreet gemaakt wanneer zij [minderjarige] wil laten dopen. De rechtbank zal bepalen dat de vervangende toestemming geldt voor de duur van een jaar, vanaf de datum van deze beschikking. De rechtbank vindt dat een passende termijn.
Vervangende toestemming wijziging geslachtsnaam
Tot slot wenst de moeder dat [minderjarige] de achternaam van zowel de vader als de moeder zal gaan dragen. De vader stemt hier niet mee in. De moeder verzoekt de rechtbank daarom om vervangende toestemming voor het wijzigen van de geslachtsnaam van [minderjarige] .
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 1:5 BW bepaalt hoe een kind een geslachtsnaam verkrijgt. Op grond van deze bepaling kunnen ouders, afhankelijk van hun burgerlijke staat, gezamenlijk een keuze maken voor de geslachtsnaam van hun kind. Een keuze voor een geslachtsnaam gebeurt bij de ambtenaar van de burgerlijke stand en moet door beide ouders worden ondertekend. Dit kan voorafgaand aan de geboorte of uiterlijk bij de geboorteaangifte. Als ouders geen gezamenlijke keuze voor een geslachtsnaam maken, dan geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de geslachtsnaam aan het kind zoals bepaald in de wet (waaronder in artikel 1:5 lid 5 BW) zodat een kind altijd een geslachtsnaam heeft. Terugkomen op de geslachtsnaamkeuze is niet mogelijk. Er kan wel om wijziging van de geslachtsnaam worden gevraagd. Een dergelijk verzoek moet worden ingediend bij de dienst Justis. Vervolgens wordt daarop bij Koninklijk Besluit beslist (artikel 1:7 BW).
Op 1 januari 2024 is de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (hierna: WIGG) in werking getreden. Sindsdien biedt artikel 1:5 BW een extra keuzemogelijkheid aan ouders voor wat betreft de geslachtsnaam van hun kind. Ouders kunnen ervoor kiezen om hun kind dat op of na 1 januari 2024 is geboren een dubbele geslachtsnaam te geven die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders. Deze extra keuzemogelijkheid geldt tijdelijk ook voor ouders van een kind dat op of na 1 januari 2016 is geboren.
Het overgangsrecht van de WIGG bepaalt dat ouders gedurende heel 2024 een hernieuwde naamskeuze kunnen uitbrengen als hun enige of oudste kind is geboren op of na 1 januari 2016. Er moet dan aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
de ouders verklaren gezamenlijk dat de kinderen een geslachtsnaam behoren te krijgen die bestaat uit een combinatie van de geslachtsnamen van beide ouders in een door hen eensluidend gekozen volgorde;
het oudste kind dat in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, is geboren op of na 1 januari 2016 en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
de verklaring betreft alle kinderen van dezelfde ouders.
Uit het overgangsrecht en de parlementaire geschiedenis van de WIGG volgt dat het moet gaan om een naamskeuze van ouders gezamenlijk. Als één van beide ouders niet meewerkt aan de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam, biedt het overgangsrecht van de WIGG geen mogelijkheid voor wijziging van de geslachtsnaam van het kind. Dat is ook in lijn met het wettelijke systeem van artikel 1:5 BW dat uitgaat van een naamskeuze van beide ouders gezamenlijk. Er bestaat verder geen wettelijke grondslag om in de situatie dat één van beide ouders niet meewerkt aan de keuze voor een (gecombineerde) geslachtsnaam aan de andere ouder vervangende toestemming hiervoor te verlenen. Artikel 1:5 BW voorziet daar niet in. Het is ook geen gezagsgeschil in de zin van artikel 1:253a BW. Voor het doen van een naamskeuze is immers niet vereist dat ouders samen gezag over hun kind hebben. Daarbij komt dat de wetgever voor wat betreft de keuze van ouders voor een geslachtsnaam voor hun kind er bewust van heeft afgezien om een mogelijkheid te creëren om geschillen over de geslachtsnaam aan de rechter voor te leggen (zie de conclusie van de AG, ECLI:NL:PHR:2006:AU9239, r.o. 3.5-3.9). De moeder voert aan dat sprake is van discriminatie als er geen rechtsingang is om vervangende toestemming te verzoeken in een situatie waarin één van de ouders zijn instemming onthoudt aan een verzoek als het onderhavige. Meer concreet stelt de moeder onder verwijzing naar het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen een kind met twee ouders die samen de keuze voor een gecombineerde geslachtsnaam maken en een kind met twee ouders waarvan één ouder geen toestemming voor een gecombineerde geslachtsnaam geeft.
De rechtbank volgt de moeder niet in deze stelling. De rechtbank verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU9239) waarin de Hoge Raad het volgende heeft overwogen: “
De uiteindelijke keuze van de wetgever voor het stelsel van art. 1:5 lid 2 BW, dat meebrengt dat een gezamenlijke keuze van de ouders van een kind dat door erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot zijn vader komt te staan, wordt gerespecteerd maar dat bij gebreke van zo'n gezamenlijke keuze het kind de geslachtsnaam houdt die het al bij zijn geboorte heeft gekregen, valt binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die het EVRM de nationale wetgever op het onderhavige rechtsgebied laat. Wanneer ouders het niet met elkaar erover eens zijn of hun kind de geslachtsnaam van de ene dan wel van de andere ouder zal hebben, brengt noch art. 8 noch art. 14 EVRM mee dat de rechter de voor dat geval gemaakte, in art. 1:5 lid 2 BW neergelegde, keuze van de wetgever op basis van een belangenafweging opzij moet kunnen zetten en bepalen dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben.”
Naar het oordeel van de rechtbank is dit arrest van de Hoge Raad ook van toepassing op de situatie dat ouders het niet met elkaar eens zijn over de vraag of hun kind een gecombineerde geslachtsnaam dan wel de geslachtsnaam van één beide ouders moet hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wettelijke systeem van artikel 1:5 BW (waaronder ook de WIGG en het overgangsrecht daarvan) niet in strijd is met de door de moeder genoemde bepalingen uit het IVRK en het EVRM.
De moeder stelt verder onder verwijzing naar het IVRK dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen een kind met gescheiden ouders dat op of na 1 januari 2016 is geboren en een kind met gescheiden ouders dat op of na 1 januari 2024 is geboren. Volgens de moeder kan ten aanzien van een kind dat op of na 1 januari 2024 wel vervangende toestemming voor een gecombineerde geslachtsnaam worden verzocht, terwijl dat niet kan ten aanzien van een kind dat op of na 1 januari 2016 is geboren.
Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank feitelijk onjuist. Zoals hiervoor overwogen, bestaat er geen juridische grondslag voor een verzoek tot verlening van vervangende toestemming voor een andere geslachtsnaam van een kind. Dat geldt zowel voor een kind dat geboren is op of na 1 januari 2016 als voor een kind dat geboren is op of na 1 januari 2024. In beide gevallen moet het gaan om een keuze van ouders gezamenlijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een juridische grondslag ontbreekt voor het verzoek van de moeder strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming voor een gecombineerde geslachtsnaam. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank zal de moeder daarom
niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
De proceskosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
verleent toestemming aan de moeder – die de toestemming van de vader vervangt – om met de minderjarige [naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] , naar Turkije ( [plaats] ) te reizen en daar te verblijven gedurende de periode van [datum 2] tot en met [datum 3] ;
verleent toestemming aan de moeder – die de toestemming van de vader vervangt – voor de doop in de [naam kerk] in [plaats] van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] . Deze toestemming geldt voor de duur van een jaar vanaf de datum van deze beschikking;
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek over de wijziging van de geslachtsnaam [minderjarige] ;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, mr. G. Aarts en mr. I.S.Verstraelen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 mei 2024.
Conc: EWi
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.