ECLI:NL:RBOBR:2024:1826

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
23-023890
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de behandeling van een klaagschrift inzake beslag in het kader van een Europees onderzoeksbevel

Op 16 april 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant een heropeningsbeslissing genomen in een klaagschrift dat was ingediend door de klager, die verdacht wordt van betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. Het klaagschrift was eerder op 25 september 2023 ingediend en had betrekking op een doorzoeking die op 6 september 2023 had plaatsgevonden in de woning en bedrijfsruimte van de klager, uitgevoerd op basis van een Europees onderzoeksbevel (EOB) uit Italië. Tijdens de behandeling op 19 januari 2024 werd de zaak geschorst om de officier van justitie de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken over de geheimhoudersprocedure. De behandeling werd op 2 april 2024 voortgezet, waarbij de raadsman van de klager en de officier van justitie in raadkamer werden gehoord, maar de klager zelf niet aanwezig was.

De klager betwistte de rechtmatigheid van het beslag en voerde aan dat er geheimhouderstukken aanwezig waren in de in beslag genomen digitale gegevensdragers. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van geheimhoudersinformatie door de Nederlandse autoriteiten diende te worden verricht voordat het EOB werd uitgevoerd. De rechtbank hield de behandeling van het klaagschrift aan en verwees de zaak naar de rechter-commissaris voor een beschikking over het beroep op het verschoningsrecht. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op 30 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
raadkamernummer : 23-023890
datum : 16 april 2024

heropeningsbeslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van

artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,
geboren op [1987] ,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: de klager.

De procedure

Het beklag is op 25 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De behandeling van onderhavig klaagschrift ter zitting is op 19 januari 2024 door de enkelvoudige raadkamer behandeld. Op deze zitting is de behandeling geschorst ten einde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen over o.a. de geheimhoudersprocedure. De behandeling van het klaagschrift is verwezen naar de meervoudige raadkamer van deze rechtbank.
Op 2 april 2024 is de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer voortgezet.
De rechtbank heeft de raadsman van klager, [naam advocaat 1] , en de officier van justitie in raadkamer gehoord.
De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De feiten

Op 6 september 2023 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klager, gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats] en in een bedrijfsruimte aan de [adres 2] in [plaats] . De doorzoeking vond plaats ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel uit Italië, omdat klager tezamen met de [medeverdachte] door de Italiaanse autoriteiten verdacht wordt van – kort gezegd – de handel in verdovende en/of psychotrope middelen.
Bij de doorzoeking zijn onder meer digitale gegevensdragers en ordners met fysieke administratie in beslag genomen.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat een opsporingsambtenaar bij het doorzoeken van de fysieke administratie mogelijke geheimhouderstukken heeft aangetroffen, waarna de officier van justitie de rechter-commissaris heeft gevorderd onderzoekshandelingen met betrekking tot geheimhoudersgegevens in de fysieke administratie uit te voeren.
De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen op 27 oktober 2023.
Op 6 december 2023 heeft de klager een gesealde envelop met geheimhouderstukken retour ontvangen.
Door het openbaar ministerie is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van geheimhouderstukken op de in beslag genomen digitale gegevensdragers.
Bij brief van 4 december 2023 heeft de officier van justitie ingestemd met voorlopige overdracht van het beslag naar Italië. Daarbij is als voorwaarde onder meer het volgende gesteld:
“Immediate transfer of the seized goods (…) will occur under the following conditions:
(…)
If the reading of the (copy of) the digital files reveals that there are data within the limits of professional confidentiality, these data should be destroyed.
De fysieke overdracht van het beslag aan Italië heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024.
Op 2 april 2024 is bij de griffie van deze rechtbank door [naam advocaat 1] een klaagschrift namens hemzelf en advocaten [naam advocaat 2] en [naam advocaat 3] ingediend wegens strijd met het aan hun toekomend verschoningsrecht.

Het standpunt van klager

Namens klager is aangevoerd dat de weigeringsgrond van de territorialiteitsexceptie als vermeld in artikel 5.4.4. Sv aan de orde is, waardoor het beslag dient te worden geretourneerd. Daarnaast is aangevoerd dat bij de uitvoering van het EOB is gehandeld in strijd met artikel 5.4.7 lid 1 Sv, omdat handel in Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) in Nederland niet strafbaar is gesteld.
Voorts is aangevoerd dat uitvoering van het EOB zonder nader onderzoek naar de aanwezigheid van geheimhouderstukken onverenigbaar is met de weigeringsgrond van artikel 5.4.4. lid 1 sub a Sv en in strijd is met de fundamentele beginselen. Klager heeft in dit kader aangevoerd dat de officier van justitie de in beslag genomen stukken niet naar Italië had mogen overdragen zonder dit beslag te onderzoeken op geheimhouderstukken. Dit is volgens klager in strijd met artikel 5.4.9 lid 3 Sv. Voorlopige terbeschikkingstelling van beslag is niet toegestaan in gevallen waarin een verschoningsrecht is of nog kan worden ingeroepen en dat verbod kon de officier van justitie niet omzeilen door aan de Italiaanse autoriteiten op te dragen dat eventueel aangetroffen geheimhoudersinformatie moet worden vernietigd. Waarborging van het verschoningsrecht moet in Nederland plaatsvinden. Klager heeft daarvoor verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit volgens klager volgt dat politie en justitie moeten doen wat nodig is om inbreuken op het verschoningsrecht zoveel mogelijk te voorkomen zodra het redelijk vermoeden bestaat dat een vordering (deels) geprivilegieerde gegevens betreft. Er was volgens klager een redelijk vermoeden van aanwezigheid van geheimhoudersinformatie.
Klager heeft primair verzocht het beklag gegrond te verklaren en de officier van justitie opdracht te geven de uitvaardigende autoriteit te verzoeken de terbeschikkingstelling te beschouwen als niet te hebben plaatsgevonden, de overgedragen resultaten niet (verder) te gebruiken en de betreffende voorwerpen te retourneren. Subsidiair heeft klager verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Meer subsidiair is verzocht de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris en ter waarborging van het verschoningsrecht de RC opdracht te geven tot het verrichten van onderzoek naar de in beslag genomen goederen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Hiertoe is – kortgezegd – aangevoerd dat geen van de weigeringsgronden van artikel 5.4.4 Sv aan de orde zijn.
Ten aanzien van de geheimhouderstukken heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat uit de wet en jurisprudentie weliswaar volgt dat een EOB kan worden geweigerd vanwege het verschoningsrecht in een situatie waarin wordt gevraagd om bijvoorbeeld een advocaat te tappen, maar dat het niet zo is dat alle EOB’s moeten worden geweigerd wanneer bij uitvoering daarvan geheimhouderstukken kunnen worden aangetroffen. Italië is, als verdragspartner bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gebonden aan de handhaving van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), waaronder wordt begrepen de aanwezigheid van een geheimhoudersprocedure. Vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat Italië die procedure zorgvuldig uitvoert. Om die reden is staande praktijk dat de beoordeling van geheimhoudersinformatie bij het uitvaardigende land wordt gelaten en die praktijk is in overeenstemming met de wet.

De beoordeling door de rechtbank

Nu er vanuit de zijde van klager is gesteld dat zich geheimhouderstukken in het digitale beslag bevinden, zal de rechtbank dit eerst bespreken.
Het toetsingskader
In titel 5.4 Sv zijn de regels over het EOB opgenomen. Artikel 5.4.1 Sv omschrijft wat een EOB is en artikel 5.4.2 Sv regelt dat de officier van justitie bevoegd is tot erkenning en uitvoering van een EOB. Bevat het EOB de informatie zoals opgenomen in het eerste lid van artikel 5.4.3 Sv, dan is deze vatbaar voor erkenning, tenzij sprake is van één van de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 5.4.4 Sv.
Artikel 5.4.4 lid 1 sub a Sv bepaalt voor zover relevant dat uitvoering van een EOB geweigerd wordt wanneer uitvoering van het bevel onverenigbaar is met een verschoningsrecht.
Artikel 5.4.10 Sv bepaalt voor zover van belang dat de betrokkene bij wie in het kader van een EOB voorwerpen in beslag zijn genomen in kennis wordt gesteld van zijn bevoegdheid om een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank. Het derde lid bepaalt dat de artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1970)
uiteengezet dat de wetgever met de in artikel 5.4.10 Sv neergelegde regeling heeft beoogd te bereiken dat in geval van de uitvoering van een EOB voor betrokkenen dezelfde rechtsmiddelen openstaan als in een Nederlandse zaak en dat daarbij de beklagprocedure van artikel 552a Sv als belangrijkste rechtsmiddel geldt. In de beklagprocedure kan ook een beroep op een verschoningsrecht aan de orde worden gesteld. Daarover overwoog de Hoge Raad:
“Dat strookt ook met het bepaalde in artikel 14 lid 1 van de Richtlijn, inhoudende “dat op de in het EOB aangegeven onderzoeksmaatregelen rechtsmiddelen toepasselijk zijn die gelijkwaardig zijn met die welke in een vergelijkbare binnenlandse zaak mogelijk zijn” en met de in artikel 5.4.4 Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever dat de uitvoering van een EOB dient te worden geweigerd indien en voor zover wordt vastgesteld dat die uitvoering onverenigbaar is met een verschoningsrecht.”
De Hoge Raad heeft verder in haar arrest van 9 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:565) bepaald dat indien stukken in beslag zijn genomen in het kader van de uitvoering van een EOB, en degene onder wie de stukken in beslag zijn genomen of bij wie gegevens zijn vastgelegd, die niet de verschoningsgerechtigde is, aanvoert dat een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken of de vastgelegde gegevens, het eerst aan de rechter-commissaris is om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan. Als de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat ten aanzien van inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens een beroep op het verschoningrecht is gedaan en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, zij de behandeling van het klaagschrift moet aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris moet stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv.
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de officier van justitie dat een eventueel benodigde procedure in het kader van het verschoningsrecht aan de uitvaardigende staat kan worden gelaten, in strijd is met de artikelen 5.4.4 lid 1 sub a en 5.4.10 Sv. Zoals de Hoge Raad heeft uiteengezet, volgt uit deze bepalingen dat uitvoering van een EOB dient te worden geweigerd indien en voor zover wordt vastgesteld dat die uitvoering onverenigbaar is met een verschoningsrecht, en dat een beroep op het verschoningsrecht aan de orde mag worden gesteld in een klaagschriftprocedure als de onderhavige. Dit betekent dat in een dergelijk geval de procedure met betrekking tot geheimhoudersinformatie door de Nederlandse autoriteiten dient te worden verricht alvorens het bevel wordt uitgevoerd.
Klager heeft onderbouwd dat zich binnen het digitale beslag zeer waarschijnlijk correspondentie tussen hemzelf en zijn advocaten bevindt. Nu klager, niet de verschoningsgerechtigde, heeft aangevoerd dat een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken, is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht.
Hangende de onderhavige procedure zijn de in beslag genomen goederen al voorlopig ter beschikking gesteld aan de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank zal de rechtmatigheid daarvan niet beoordelen, omdat dat geen onderwerp van de onderhavige procedure is (HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:887).
De raadkamer zal de behandeling van het klaagschrift aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv. Klager dient bij de rechter-commissaris aan te geven op welke van de in beslag genomen goederen zich geheimhouderstukken zouden bevinden.

Beslissing

De rechtbank:
-heropentde behandeling van het klaagschrift beslag;

-houdt de behandeling van de zaak aan voor onbepaalde tijd;

-verwijstde zaak naar de rechter-commissaris om een beschikking te kunnen geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv.;

-houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. E.C.L. Pechaczek, rechters,
in tegenwoordigheid van Y.A.M. van Erp, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.