ECLI:NL:HR:2024:565

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
23/03720
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank Limburg inzake beklag ex art. 5.4.10 jo. 552a Sv na beslag ex art. 94 Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een beklag dat is ingediend door de klager naar aanleiding van een beslag op diverse goederen, dat is gelegd in het kader van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van Duitse autoriteiten. De klager, die niet verschoningsgerechtigd is, voerde aan dat zijn Duitse advocaat een beroep op het verschoningsrecht toekomt met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen. De rechtbank had de behandeling van het klaagschrift aangehouden in afwachting van de uitkomst van een procedure bij de rechter-commissaris (RC) op basis van artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Na de beschikking van de RC heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij zij tot uitgangspunt nam dat er geen beroep was ingesteld tegen de beschikking van de RC.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de beschikking van de RC onherroepelijk was geworden, omdat deze niet was betekend aan de betrokken verschoningsgerechtigde. De Hoge Raad benadrukte dat als er in het kader van de uitvoering van een EOB stukken in beslag zijn genomen en de klager niet de verschoningsgerechtigde is, het eerst aan de RC is om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht. De rechtbank had de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden totdat de beschikking van de RC was betekend aan de verschoningsgerechtigde en de termijn voor het indienen van een klaagschrift was verstreken. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak is van belang voor de procedurele aspecten rondom het verschoningsrecht en de behandeling van klaagschriften in het kader van beslaglegging op goederen in het strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03720 Br
Datum9 april 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 11 juli 2023, nummer RK 23/006076, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben T.H.L. Kneepkens en M.D. Rijnsburger, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden beslist en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank bij haar beslissing op het klaagschrift dat op 7 maart 2023 is ingediend op grond van artikel 5.4.10 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), tot uitgangspunt heeft genomen dat geen beroep is ingesteld tegen de beschikking die de rechter-commissaris op 3 april 2023 op grond van artikel 98 Sv heeft genomen, terwijl die beschikking niet is betekend aan de betrokken verschoningsgerechtigde en daarom niet onherroepelijk is geworden.
2.2
De bestreden beschikking houdt onder meer in:
“Feiten
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse officier van justitie, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 28 februari 2023 beslag gelegd op diverse goederen, waaronder verschillende ordners, handgeschreven notities, emailberichten, een externe harde schijf, USB-sticks, een telefoonboek, laptops, desktoppen en mobiele telefoons.
Procedure
Het klaagschrift is op 7 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is in raadkamer gezamenlijk behandeld met de zaak met raadkamernummer 23­006116 van [betrokkene 1] , wiens klaagschrift betrekking heeft op dezelfde stukken. Vanwege de aanwezigheid van stukken die mogelijk onder het verschoningsrecht vielen, is het onderzoek in raadkamer van 14 maart 2023 aangehouden, om de uitkomst van de procedure bij de rechter-commissaris af te wachten. Op 3 april 2023 heeft de rechter-commissaris (in de procedure op grond van artikel 98 Sv) een beslissing genomen. (...)
De rechtbank heeft op 11 juli 2023 de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer voortgezet (...)
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover deze niet al zijn teruggegeven. Het gaat hierbij om de inbeslaggenomen voorwerpen met de volgende inbeslagname codes (hierna: IBN-codes): A.01.04.001, A.01.004.003, A.01.05.002 en A.01.05.003.
Door en namens de klager is aangevoerd dat het bij de klager onbekend is om welke stukken het hier precies gaat. De gegeven omschrijving stelt dat het gaat om ‘handgeschreven notities’. De klager heeft echter niet zelf kunnen nagaan of deze stukken correspondentie bevatten tussen hem en zijn (Duitse) raadsman [betrokkene 1] . Noch heeft de klager kunnen zien om welke stukken het precies ging.
Door de raadsman van de klager is aangevoerd dat de interpretatie van de rechter-commissaris over de reikwijdte van verschoninggerechtigde te beperkt is. Deze moet ook gelden voor stukken die gemaakt zijn met het oog op de voorbereiding en te voeren verdediging, zoals de Hoge Raad heeft gesteld in de zaak met nummer ECLI:NL:HR:2016:2686. Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat de verschoningsgerechtigde niet in de gelegenheid is gesteld om van de inbeslaggenomen stukken kennis te nemen en een standpunt in te nemen. Het klaagschrift moet daarom gegrond verklaard worden.
Beoordeling
(...)
Zoals hiervoor in het toetsingskader uiteen is gezet worden de goederen die in het kader van een EOB in beslag zijn genomen overgedragen aan de verzoekende autoriteit tenzij daarvoor beletselen zijn.
Een van de beletselen in de onderhavige zaak zou kunnen zijn dat er stukken in beslag zijn genomen die zouden kunnen vallen onder het verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft daartoe onderzoek verricht en daarover een beslissing genomen. De stukken waarover naar het oordeel van de rechter-commissaris, terecht een beroep is gedaan op het verschoningsrecht zijn teruggegeven aan klager en daarover zal de rechtbank dan ook geen beslissing meer nemen.
In de kern komt het klaagschrift erop neer dat de rechter-commissaris een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat tegen de beslissing van de rechter-commissaris geen beroep is ingesteld door de verdediging. Het is niet aan de rechtbank om thans in de juistheid daarvan te treden. Deze beslissing is derhalve bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift voor de rechtbank een gegeven. De rechtbank merkt daarbij op dat de door de raadsman overgelegde jurisprudentie ziet op het beoordelingskader van de rechter-commissaris en derhalve bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift niet relevant lijkt te zijn.
(...)
Gelet op het bovenstaande dient het klaagschrift ongegrond verklaard te worden.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 98 leden 1-4 Sv:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
- Artikel 5.4.4 lid 1, aanhef en onder a, Sv:
“De erkenning of uitvoering van een Europees onderzoeksbevel wordt geweigerd, wanneer na overleg met de uitvaardigende staat en nadat indien nodig de uitvaardigende autoriteit is verzocht om onverwijld aanvullende gegevens te verstrekken, moet worden vastgesteld dat:
a. de uitvoering van het bevel onverenigbaar is met een krachtens Nederlands recht geldend voorrecht of immuniteit, waaronder mede wordt verstaan een verschoningsrecht, danwel onverenigbaar is met regels ter vaststelling en beperking van strafrechtelijke aansprakelijkheid in verband met de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in andere media.”
- Artikel 5.4.10 leden 1 en 3 Sv:
“1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen danwel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.”
- Artikel 552a lid 1 Sv:
“De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.”
2.4.1
Als in het kader van de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel stukken in beslag zijn genomen en/of gegevens zijn vastgelegd die op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd, en degene onder wie de stukken in beslag zijn genomen of bij wie gegevens zijn vastgelegd, die niet de verschoningsgerechtigde is, aanvoert dat een geheimhouder de bevoegdheid tot verschoning kan uitoefenen ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken of de vastgelegde gegevens, dan is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan. Dat brengt met zich dat, als de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat ten aanzien van inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens een beroep op het verschoningrecht is gedaan en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, zij de behandeling van het klaagschrift moet aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris moet stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv. (Vgl. HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:223, rechtsoverweging 4.6.)
Beslist de rechter-commissaris dat de inbeslagneming of, als het gaat om gegevens, de kennisneming is toegestaan, dan moet gehandeld worden zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht en tevens dat niet tot kennisneming van de stukken of gegevens wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist. (Vgl. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048, rechtsoverweging 4.2.3.)
2.4.2
In het onder 2.4.1 bedoelde geval kan zich de situatie voordoen dat in meerdere beklagprocedures het verschoningsrecht aan de orde is.
In de beklagprocedure van degene onder wie de stukken in beslag zijn genomen of bij wie gegevens zijn vastgelegd die niet de verschoningsgerechtigde is (hierna: de klager), moet het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt worden genomen. Als in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de stukken of de vastlegging van gegevens in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de klager in zoverre gegrond en is kennisneming van die stukken of gegevens niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft.
Als de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat inbeslagneming of vastlegging van gegevens is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht. Ook in dat geval moet de klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten met betrekking tot het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of (definitief) niet opgaat, van de stukken of gegevens kan worden kennisgenomen.
Als de klager in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen tegen de inbeslagneming van stukken of de vastlegging van gegevens dan die betreffende het verschoningsrecht, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de klager. (Vgl. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, rechtsoverweging 2.5.3.)
2.4.3
Als de rechtbank bij de behandeling van het op grond van artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de beschikking van de rechter-commissaris nog niet overeenkomstig artikel 98 lid 3 Sv is betekend aan de betrokken verschoningsgerechtigde dan wel de termijn van veertien dagen voor het indienen van een klaagschrift op de voet van artikel 98 lid 4 Sv nog niet is verstreken, moet zij de behandeling van het klaagschrift aanhouden.
2.5
De rechtbank heeft bij haar beslissing op het klaagschrift dat door de klager, die niet de verschoningsgerechtigde is, op grond van artikel 5.4.10 in samenhang met artikel 552a Sv is ingediend, de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, tot uitgangspunt genomen, omdat – zo begrijpt de Hoge Raad – de rechtbank ervan uitging dat de beslissing van de rechter-commissaris onherroepelijk was geworden omdat tegen die beslissing geen klaagschrift is ingediend door de verschoningsgerechtigde. In zijn beschikking van vandaag, ECLI:NL:HR:2024:562 in de zaak van [betrokkene 1] (23/03721 Br), de betrokken verschoningsgerechtigde, heeft de Hoge Raad overwogen dat het in cassatie ervoor moet worden gehouden dat de beschikking van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 Sv niet is betekend aan [betrokkene 1] . Gelet op wat onder 2.4.3 is overwogen, had de rechtbank de behandeling van het klaagschrift van de klager moeten aanhouden totdat de beschikking van de rechter-commissaris is betekend aan de verschoningsgerechtigde en de termijn voor het indienen van een klaagschrift is verstreken.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2024.