Uitspraak
Vestel Elektronik,
2.
VESTEL HOLLAND B.V.,
Vestel Holland,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Vestel CIS,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Vestel Ticaret,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
6.
VESTEL BENELUX B.V.,
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
9. de rechtspersoon naar buitenlands recht
10. de rechtspersoon naar buitenlands recht
11. de rechtspersoon naar buitenlands recht
Vestel c.s.,
Samsung SDI,
Samsung Malaysia,
Samsung Magyarország,
Samsung,
LG Electronics
LGE Wales,
LGE,
Technicolor,
TTD,
TDP,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 juni 2018,
- de gezamenlijke conclusie van antwoord van Philips, Samsung, LGE en Technicolor, met daarbij de producties 3 tot en met 5, genomen op de rol van 28 augustus 2019,
- de separate beperkte conclusie van antwoord van Philips en LGE inzake joint-venture-aansprakelijkheid en verjaring, genomen op de rol van 28 augustus 2019,
- de individuele conclusie van antwoord van Samsung, genomen op de rol van 28 augustus 2019,
- de conclusie in aanvulling op de gezamenlijke conclusie van antwoord van Technicolor, genomen op de rol van 28 augustus 2019,
- de akte verzoek doorhaling ten aanzien van een gedaagde en vermindering van eis van Vestel c.s., genomen op de rol van 25 september 2019,
- het B6-formulier van Philips met het verzoek tot doorhaling, ingediend op de rol van 25 september 2019,
- de beperkte conclusie van repliek van Vestel c.s., met daarbij de producties 40 tot en met 44, genomen op de rol van 22 juli 2020,
- de gezamenlijke conclusie van dupliek van Technicolor, Samsung en LGE, met daarbij de producties 6 tot en met 8, genomen op de rol van 21 april 2021,
- de conclusie in aanvulling op de gezamenlijke conclusie van dupliek van Technicolor, genomen op de rol van 21 april 2021,
- de aanvullende individuele beperkte conclusie van dupliek van Samsung, genomen op de rol van 21 april 2021,
- de aanvullende beperkte conclusie van dupliek inzake de afwezigheid van joint venture-aansprakelijkheid, de positie van LGE Wales en verjaring van LGE, met daarbij productie 33, genomen op de rol van 21 april 2021,
- de akte nadere uitlating van Vestel c.s., met daarbij productie 45, genomen op de rol van 27 oktober 2021,
- de akte overlegging producties van LGE, met productie 34, genomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2022,
- de gezamenlijke akte overlegging producties van LGE, Samsung en Technicolor, met daarbij de producties 9 en 10, genomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2022,
- de akte overlegging producties van Vestel c.s. met daarbij de producties 46 tot en met 48C, genomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2022,
- de akte overlegging nadere productie van Vestel c.s., met productie 49, genomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2022,
- de pleidooien op 12 mei 2022 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal met de daarin genoemde (proces)stukken.
2.De feiten
the Istanbul 3rd Commercial Court of First Instance(hierna: de Turkse rechtbank) dezelfde vorderingen als de vorderingen in de onderhavige zaak ingesteld op identieke gronden en tegen dezelfde partijen.
Civil Chamber No 45 Of Istanbul Regional Court of Justice(hierna: het Turkse Gerechtshof).
dismissed on procedural grounds’,wegens het ontbreken van een door de TCB bij besluit vastgestelde inbreuk op het Turkse mededingingsrecht. Daartoe heeft het Turkse Gerechtshof onder meer het volgende overwogen:
3.Het geschil
‘cartel overcharge’, de daarmee samenhangende gederfde winst en wettelijke rente, voor een bedrag van in totaal
‘triple damages’, waarmee het door gedaagden verschuldigde bedrag neerkomt op € 2.053.200.000,00.
- Het Turkse Arrest heeft gezag van gewijsde en moet worden erkend in Nederland, zodat de vorderingen van Vestel c.s. in de onderhavige procedure reeds daar op afstuiten.
- Vestel c.s. kan geen beroep doen op artikel 101 VWEU.
- Er is geen sprake van een inbreuk op het Turkse mededingingsrecht:
4.De beoordeling ten aanzien van Samsung, LGE en Technicolor
Gazprombank-criteria [2] .
res iudicata). Daar stuiten de vorderingen van Vestel c.s. in deze procedure op af. Die vorderingen zijn een kopie van de vorderingen in de Turkse procedure. De vorderingen zijn inhoudelijk beoordeeld in de Turkse procedure. De TCB vond namelijk geen bewijs van enige inbreuk en kan die ook niet meer vaststellen, wegens het verstrijken van zowel de beroeps- als de verjaringstermijnen. Om die reden heeft het Turkse Gerechtshof de vorderingen van Vestel c.s. afgewezen.
Gazprombank-criteria. Verder geldt dat, zelfs indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat het Turkse Arrest toch voor erkenning in aanmerking komt, die erkenning geen gevolgen heeft voor de onderhavige procedure omdat het oordeel van het Turkse Gerechtshof gestoeld is op een niet bestaande regel van Turks procesrecht, aldus Vestel c.s.
res iudicata pro veritate accipitur). De regel dat het voorwerp van een beslissing die gezag van gewijsde heeft tussen partijen niet nogmaals het voorwerp van een procedure kan worden, geldt daarom ook als na die beslissing blijkt dat deze op onjuiste feiten of een verkeerde rechterlijke interpretatie berust. Dit uitgangspunt geldt naar Nederlands recht, maar uit de opinies van de door partijen ingeschakelde deskundigen maakt de rechtbank – zoals hierna zal blijken – op dat dit ook op vergelijkbare wijze naar Turks recht geldt. Hierna wordt nader ingegaan op het gezag van gewijsde naar Turks recht.
gewonerechtsmiddelen open. Weliswaar heeft Vestel c.s. verlof gevraagd om alsnog cassatie te mogen instellen, ondanks het niet voldoen aan de monetaire (cassatie)appelgrens, maar dat verzoek is afgewezen, waarmee de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput. De klacht die is ingediend bij het Turkse Hof van Cassatie tegen het afwijzen van dit verlofverzoek, is een bijzonder rechtsmiddel. Uit de door Vestel c.s. overgelegde opinie blijkt niet dat dit anders is. [deskundige 1] is weliswaar van mening dat het Turkse Arrest finaliteit ontbeert omdat het geen “
final decision on the merits” inhoudt, maar dat gaat niet over de vraag of de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput, waardoor het Turkse Arrest in die zin onherroepelijk is. Op de vraag of het Turkse arrest een inhoudelijke of procedurele afwijzing inhoudt, en de consequenties daarvan voor het gezag van gewijsde, wordt hierna nog teruggekomen.
‘case condition’zijn afgewezen, stelt de rechtbank vast dat dat wél het geval is. Beide partijen gaan daar ook vanuit – zo blijkt uit hun stellingen – en uit het Turkse Arrest blijkt bovendien voldoende dat het bij het vereiste van een inbreukbeschikking van de TCB gaat om een case condition. Hoewel in de Engelse vertaling van het Turkse Arrest die in het geding is gebracht ook wel wordt gesproken van een ‘
prerequisite’ in plaats van een case condition, is voor partijen en ook voor de rechtbank duidelijk dat met de term prerequisite hetzelfde wordt bedoeld. In het dictum van het Turkse Arrest wordt tot slot verwezen naar artikel 115(2) TCCP, dat van toepassing is bij een afwijzing op grond van een case condition.
on the meritsof the case without holding a hearing in the below circumstances [...] Although there is no deficiency in the trial, there is a mistake in the application of the law to the case and there is no need for a retrial or there has been an error in the reasoning of the decision, it is corrected and
reconsidered on the merits".(…)”
in such cases,
the lack of a case condition does not bear the
‘granting time’, en aldus is het logisch dat het Turkse Arrest daarmee gezag van gewijsde heeft. Dit is ook in lijn met de door [deskundige 1] geschetste belangen die gediend zijn met case conditions (zie hiervoor onder 4.15).
Gazprombank-criteria worden beoordeeld of het Turkse Arrest moet worden erkend.
Gazprombank-arrest (zie hiervoor onder 4.2) heeft de Hoge Raad hierover regels gegeven. Die zijn herhaald in het arrest
Promneftstroy/Yukos Finance [7] , waaruit bovendien blijkt dat deze regels ook buiten de context van artikel 431 lid 2 Rv analoog kunnen worden toegepast bij de erkenning van buitenlandse vonnissen, waar het gaat om de aan een dergelijk vonnis te verbinden rechtsgevolgen. Uitgangspunt is dat en buitenlandse beslissing in beginsel wordt erkend indien:
Gazprombank-vereisten voor erkenning is voldaan. Vestel c.s. betwist niet dat aan vereisten a en d is voldaan. Wel betwist zij dat aan vereisten b en c inzake de (procedurele en materiële) openbare orde is voldaan. Die laatstgenoemde twee vereisten zullen hierna worden besproken.
Gazprombank-criterium voldaan. Vestel c.s. is gehoord en heeft al haar argumenten in twee instanties kunnen aanvoeren bij de Turkse rechter. Het Turkse Arrest geeft een samenvatting van de argumenten van Vestel c.s. en bevestigt dat het Turkse Gerechtshof daarmee rekening heeft gehouden. Daarbij gaat het onder meer om het beroep van Vestel c.s. op de inhoud van het EC Besluit, het beweerdelijke effect van de inbreuk op het Europese mededingingsrecht in Turkije en haar beroep op artikel 59 TCA. Vestel c.s. heeft een eerlijk proces gehad in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en ook artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het kan juist in strijd zijn met artikel 6 EVRM om zonder zeer zwaarwegende gronden arresten uit andere EVRM-staten niet te erkennen en daarmee reeds (onherroepelijk) in rechte vastgestelde rechtsverhoudingen in rechtsonzekerheid te storten. Het TCB-inbreukbesluitvereiste was en is voorzienbaar voor Vestel c.s., want volgt uit eerdere rechtspraak. Het TCB-inbreukbesluitvereiste dient een legitiem doel, waarbij geldt dat lidstaten onder het EVRM een zeer grote
margin of appreciation(beoordelingsruimte) hebben waarbinnen het legitieme doel kan worden vormgegeven en het TCB-inbreukbesluitvereiste voldoet daar ruimschoots aan. Tot slot is het TCB-inbreukbesluitvereiste niet disproportioneel, aldus Samsung, LGE en Technicolor.
Gazprombank-criteria), zich beperkt tot de beoordeling van de wijze waarop de beslissing procedureel tot stand is gekomen. De daaraan te stellen eisen vallen ten minste samen met de criteria voor een ‘
fair trial’als bedoeld in artikel 6 EVRM. De Nederlandse rechter als aangezochte rechter dient derhalve vast te stellen of de buitenlandse procedure die tot het vonnis heeft geleid, voldoet aan de minimumvereisten van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Vast staat in dat kader dat in eerste aanleg meerdere zittingen hebben plaatsgevonden, zodat Vestel c.s. haar standpunt ruimschoots naar voren heeft kunnen brengen. Het enkele feit dat in de onderhavige omstandigheden geen zitting heeft plaatsgevonden in hoger beroep betekent dan nog niet dat geen sprake is van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Artikel 6 EVRM stelt niet een dergelijke eis en in het licht van de omstandigheden heeft Vestel c.s. onvoldoende gemotiveerd waarom de openbare orde hier in het geding is vanwege het ontbreken van een zitting in hoger beroep.
- i) de beperking voorzienbaar is;
- ii) de beperking een legitiem doel beoogt te dienen; en
- iii) er sprake is van evenredigheid tussen het legitieme doel en de ingestelde beperking.
Gazprombank-criterium onder b is voldaan.
eenieder’voor de Nederlandse rechter vergoeding moet kunnen vorderen van schade die het gevolg is van een wereldwijd kartel. Dit fundamentele recht op schadevergoeding zou Vestel c.s. worden ontzegd indien de rechtbank het Turkse Arrest zou erkennen en Vestel c.s. op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaart. Vestel c.s. steunt voor haar stellingen in belangrijke mate op een opinie van [A] [10] , ingebracht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 mei 2022. In zijn opinie gaat [A] onder meer in op de uitwerking van Besluit Nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (hierna: Besluit 1/95) op de werking van artikel 101 VWEU en het gelijkluidende artikel 32 van Besluit 1/95. [A] komt uiteindelijk tot de conclusie dat de in het Turkse Arrest toegepaste regel die de ontvankelijkheid van een schadevordering naar Turks mededingingsrecht afhankelijk stelt van een inbreukbesluit van de TCB een treffend voorbeeld is van onverenigbaarheid met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Naar Unierecht van openbare orde is immers het tegendeel het geval. Volgens [A] betekent dit dat de toepassing van de gehanteerde case condition in strijd is met de materiële openbare orde, zodat het Turkse Arrest niet erkend kan worden.
Kapferer [11] en
Eco Swiss [12] van het HvJEU bepleiten dat hier de materiële openbare orde geen belemmering vormt voor erkenning van het Turkse Arrest.
Kapfereris onder meer en voor zover hier van belang geoordeeld:
Kapferervolgt aldus dat het beginsel van Unietrouw niet zo ver gaat dat het Nederlandse nationale recht (of het Turkse nationale recht) met betrekking tot het erkennen van een in kracht van gewijsde gegane buitenlandse rechterlijke uitspraak opzij zou moeten worden gezet als in die uitspraak Unierecht onjuist is toegepast. Dat dit niet anders is waar het gaat om het Europeesrechtelijke kartelverbod, niettegenstaande de (verticale en horizontale) rechtstreekse werking en het openbare orde-karakter daarvan, blijkt uit de verwijzing in het arrest
Kapferernaar het arrest
Eco Swisswaarin het HvJEU onder meer overwoog:
44.
45.
46.
Eco Swissgeformuleerde uitgangspunt dat de rechtbank het Nederlandse openbare orde-begrip in dit specifieke geval, waar sprake is van een arrest met gezag van gewijsde, niet (mede) hoeft te laten bepalen door de betreffende regel van Unierecht.
Gazprombank-criterium) is voldaan.
Gazprombank-arrest. Voor zover het Turkse arrest niet als voor tenuitvoerlegging vatbare titel kan worden beschouwd in Turkije, staat dat dus niet aan de hier bedoelde erkenning in de weg.
Gazprombank-criteria is voldaan. Vestel c.s. wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen jegens Samsung, LGE en Technicolor. Voor het overige kan het geschil – behoudens voor zover het TTD en TDP betreft – onbesproken worden gelaten.
23.358,50(5,5 punten × tarief € 4.247,00)
23.358,50(5,5 punten × tarief € 4.247,00)
23.358,50(5,5 punten × tarief € 4.247,00)
5.De beoordeling ten aanzien van TTD en TDP
triple damages. Uit de toelichting in de dagvaarding blijkt dat deze schadecomponent geen verband houdt met de daadwerkelijke materiële schade die een benadeelde partij heeft geleden, maar neerkomt op een verdrievoudiging van het schadebedrag op verzoek van de benadeelde ingeval van grove schuld van de veroorzaker. Dit betekent dat er sprake is van een punitieve schadevergoeding, wat zich niet verdraagt met het fundamentele uitgangspunt van het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht dat schadevergoeding de benadeelde in de positie moet brengen waarin hij zich zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis had bevonden, en niet meer dan dat. De toekenning van een punitieve schadevergoeding ter hoogte van drie keer de geleden schade is in strijd met de Nederlandse openbare orde. Dat betekent dat de rechtbank voor de toe te wijzen schadevergoeding uit zal gaan van de door Vestel c.s. berekende schade exclusief
triple damages, zijnde een bedrag van € 434.000.000,00. Vermeerderd met de Turkse wettelijke rente tot 1 december 2014 komt dat (onweersproken) neer op een bedrag van € 684.400.000,00. De hoofdsom moet voorts nog worden vermeerderd met de Turkse wettelijke rente vanaf 1 december 2014. Op de totale hoofdsom strekt in mindering de bijdrageplicht van Philips. Vestel c.s. vermeldt in haar vordering dat het gaat om de bijdrageplicht van Philips ‘uit welken hoofde dan ook’. De rechtbank begrijpt dat daaronder naast het deel van de hoofdsom dat aan Philips moet worden toegerekend ook het deel van de wettelijke rente valt dat is gerelateerd aan dat deel van de hoofdsom. De gewijzigde (verminderde) eis zal met inachtneming van het vorenstaande worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.247,00(1,0 punt × tarief € 4.247,00)