Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
8/108deel bedraagt van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75. In artikel 64, achtste lid, van de WW staat daarentegen dat de vakantiebijslag ten hoogste
100/108deel bedraagt van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het totaal aantal dagen in die kalendermaand (een gebroken maand).
.
€ 526,98, wordt vergeleken met de ongemaximeerde vakantiebijslag van € 780,15, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat de toepassing van artikel 64, achtste lid, van de WW in deze zaak eiser op zo’n manier raakt dat toepassing van de bepaling achterwege zou moeten blijven. De rechtbank kan dus niet afwijken van dit wetsartikel.