ECLI:NL:RBOBR:2023:6044

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
23/1256
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag aanvraag voor student op basis van referteperiode en inkomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 27 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de energietoeslag voor het jaar 2022 beoordeeld. Eiser, die in oktober 2022 in de gemeente Eindhoven is komen wonen, heeft in de maand voorafgaand aan zijn aanvraag, oktober 2022, gewerkt en stelt dat het toepassen van de referteperiode onredelijk is. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven niet hoefde te onderzoeken of deze referteperiode een representatieve weergave van het inkomen van eiser is, aangezien zijn inkomen in die maand meer dan 120% van de bijstandsnorm bedroeg. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door het toepassen van de beleidsregel onevenredig is getroffen.

Daarnaast stelt eiser dat zijn studiefinanciering niet als inkomen moet worden beschouwd. De rechtbank bevestigt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Participatiewet als inkomen wordt aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het college de studiefinanciering terecht heeft betrokken bij de beoordeling van de aanvraag voor energietoeslag. De rechtbank oordeelt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigen. Eiser heeft zijn financiële situatie niet voldoende onderbouwd en de rechtbank wijst erop dat de verhoging van de huur pas in 2023 aan de orde is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de energietoeslag en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1256

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Bircanoglu),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven(het college)
(gemachtigden: drs. E.M. Vrijsen en mr. S. Linders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de energietoeslag voor het jaar 2022.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 29 november 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022.
2. Bij besluit van 1 februari 2023 heeft het college de aanvraag afgewezen. Volgens het college is het inkomen van eiser hoger dan 120% van de bijstandsnorm voor alleenstaanden, waardoor hij niet in aanmerking komt voor de energietoeslag.
3. In de beslissing op bezwaar van 29 maart 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 1 februari 2023, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om energietoeslag te ontvangen. Op grond van de Beleidsregels landelijke Energietoeslag 2022 van de Gemeente Eindhoven (de beleidsregels) geldt dat het inkomen van de aanvrager tot 120% van de bijstandsnorm mag bedragen. Het inkomen van eiser is hoger dan deze inkomensgrens. Het college ziet geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule omdat geen sprake is van een bijzonder geval en de regeling voor studenten reeds een buitenwettelijk begunstigend beleid betreft. In dat verband stelt het college zich ook op het standpunt dat geen sprake is van discriminatie, omdat studenten niet categoriaal worden uitgesloten van energietoeslag. Het college wijst verder het betoog van eiser af dat studiefinanciering niet als inkomen zou moeten worden meegenomen omdat het een lening is. Inkomen uit studiefinanciering wordt op grond van artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet (Pw) als inkomen beschouwd. Tot slot is de referteperiode expliciet in de beleidsregels bepaald en is er geen reden om uit te gaan van een gemiddeld jaarinkomen zoals eiser wenst.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor de eenmalige energietoeslag voor het jaar 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het toepassen van de referteperiode onredelijk?
6. Eiser betoogt dat het toepassen van de referteperiode van de maand voorafgaand aan de aanvraag tot een willekeurige situatie leidt. Studenten die een maand niet gewerkt hebben, krijgen de energietoeslag wel terwijl studenten die eenmalig vakantiewerk hebben verricht geen toeslag ontvangen. Volgens eiser had het college daarom moeten onderzoeken of het hanteren van de referteperiode van een maand tot een representatieve weergave van het inkomen van eiser zou leiden. Eiser heeft aangetoond dat dit niet het geval is, omdat hij in 2022 slechts twee maanden inkomen uit loon heeft ontvangen. Eiser verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022, waaruit volgens hem volgt dat de gemeente maatwerk dient te bieden bij gevallen die net buiten een regeling vallen. [1] Daarnaast heeft eiser ter zitting betoogd dat de referteperiode op het moment van de aanvraag niet bekend was omdat het aanvraagformulier daarover geen informatie gaf. Van een student kan niet worden verlangd dat hij het Gemeenteblad raadpleegt.
7. Het college wijst op de beleidsregels waarin is bepaald dat de referteperiode de maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag is. In het geval van eiser is dat oktober 2022. In die maand was het inkomen van eiser meer dan 120% van de bijstandsnorm. Volgens het college is er geen reden uit te gaan van een gemiddeld inkomen, nu de bepaling over de referteperiode expliciet is opgenomen in de beleidsregels. Deze referteperiode is van toepassing op alle aanvragers en is consequent toegepast. Het college stelt zich op het standpunt dat door het wijzigen van dat uitgangspunt in een beslissing op bezwaar, ongelijkheid zou ontstaan ten opzichte van andere aanvragers. Daarnaast heeft het college vastgesteld dat ook indien september in plaats van oktober als referteperiode in aanmerking zou zijn genomen, nog steeds sprake is van een te hoog inkomen van meer dan 120% van de bijstandsnorm. Het college wijst eiser er op, dat het in aanmerking nemen van een eerdere maand als referteperiode niet aan de orde is omdat eiser pas in oktober in Eindhoven kwam wonen. Eiser zou dan sowieso geen recht op energietoeslag van de gemeente Eindhoven hebben gehad
.Eiser kon ervan op de hoogte zijn dat zijn inkomen te hoog was. De beleidsregels over de energietoeslag zijn gepubliceerd en op de website van de gemeente is vermeld dat het inkomen niet hoger mag zijn dan 120% van de bijstandsnorm. Een aanvrager dient een recente loonstrook te overleggen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2023 stelt het college zich op het standpunt dat eiser bekend had kunnen zijn met de referteperiode en dat het feit dat hij geen onderzoek heeft gedaan, voor rekening en risico van eiser komt. [2] Tot slot kan volgens het college een verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022 niet baten omdat deze uitspraak gaat over algemene bijstand en de energietoeslag categoriale bijzondere bijstand betreft.
8. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 35, vierde lid, van de Pw een eenmalige energietoeslag kan worden verleend in de vorm van bijzondere bijstand. De gemeente Eindhoven heeft voor de verstrekking van deze eenmalige energietoeslag beleidsregels opgesteld. In artikel 1, aanhef en onder f, van de Beleidsregels landelijke energietoeslag 2022 gemeente Eindhoven is de referteperiode voor het toetsen of sprake is van een laag inkomen - voorwaarde om in aanmerking te komen voor de eenmalige energietoeslag - gedefinieerd als de maand voorafgaand aan de datum van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat eiser de energietoeslag op 29 november 2022 heeft aangevraagd. Uit de beleidsregels volgt dan ook dat de referteperiode oktober 2022 is.
9. De rechtbank is van oordeel dat het voor risico van eiser komt, dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan welke referteperiode voor de aanvraag van toepassing was. De rechtbank verwijst daarbij naar de door het college aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2023, waaruit volgt dat indien de toepasselijke beleidsregels zijn bekendgemaakt in het Gemeenteblad, aanvrager langs die weg kennis had kunnen nemen van het door de gemeente gevoerde beleid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank overweegt dat in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is beschreven dat het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat eiser slechts twee maanden heeft gewerkt, waarvan één maand in de referteperiode, niet alsnog leidt tot het inwilligen van de aanvraag tot het verstrekken van energietoeslag voor 2022. Het college heeft er daarbij naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen, dat eiser in oktober 2022 in Eindhoven is komen wonen. Om die reden had eiser vóór oktober 2022 in het geheel geen recht op de energietoeslag van de gemeente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de periode oktober, november en december door het toepassen van de beleidsregel onevenredig is getroffen. Daarbij betrekt de rechtbank dat hij in deze periode ook gemiddeld over een hoger inkomen dan 120% van de bijstandsnorm kon beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college daarom een onderzoek naar de vraag of de referteperiode een representatieve weergave betreft van het inkomen, achterwege laten.
12. Tot slot kan de verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022 eiser eveneens niet baten. Deze uitspraak ziet immers op het afstemmen van het recht op algemene bijstand. De energietoeslag is gebaseerd op artikel 35 van de Pw, waarin de regels omtrent de individuele en categoriale bijzondere bijstand zijn vervat.
Kan studiefinanciering worden beschouwd als inkomen?
13. Eiser betoogt verder dat de rentedragende studielening niet als inkomen kan worden beschouwd. Het is een schuld die later met rente moet worden afgelost. Zonder deze lening kan eiser zijn studie en levensonderhoud niet bekostigen. Het is onevenredig dat de lening wordt beschouwd als inkomen. Verder is het slechts een potentieel inkomen, omdat eiser de lening voor een periode stop heeft gezet.
14. Het college stelt zich op het standpunt dat de begrippen die in de van toepassing zijnde beleidsregels worden gebruikt, en die niet nader zijn omschreven, dezelfde betekenis hebben als in de Pw. Het college wijst erop, dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Artikel 33, tweede lid, van de Pw is een dwingendrechtelijke bepaling waaruit volgt dat studiefinanciering als inkomen dient te worden aangemerkt. Het college wijst daarbij op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin een studielening als inkomensbestanddeel is aangemerkt. [3]
15. De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit blijkt dat de studiefinanciering die in aanmerking wordt genomen als inkomen in de referteperiode
€ 932,87 bedraagt. Als dit bedrag buiten beschouwing zou blijven, zou het inkomen van eiser in de referteperiode nog steeds hoger zijn dan de grens van 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm (€ 1.322,18). Het loon van eiser bedroeg in oktober immers
€ 1.699,21.
16. In rechtsoverwegingen 9 tot en met 12 heeft de rechtbank geoordeeld dat het hanteren van de referteperiode van één maand niet onredelijk is. Daarnaast blijkt uit voorgaande overweging dat ook zonder dat de studiefinanciering als inkomen betrokken zou worden, eiser meer inkomen had dan 120% van de bijstandsnorm. Alleen al daarom zou eiser niet in aanmerking komen voor energietoeslag. Deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot een gegrond beroep.
17. Voor dit beroep ten overvloede overweegt de rechtbank verder dat uit artikel 1, aanhef en onder d, van de Beleidsregels landelijke Energietoeslag 2022 van de gemeente Eindhoven blijkt dat aansluiting is gezocht bij het inkomensbegrip van de artikelen 31, eerste lid, en 32 van de Pw. Uit artikel 31 van de Pw volgt dat het voor wat betreft het inkomen gaat om de inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
18. De rechtbank overweegt verder dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor kosten van levensonderhoud, ook in het geval de bedragen feitelijk niet zijn ontvangen. [4] Dat het afsluiten van een lening ertoe leidt dat schulden toenemen, doet er volgens de Centrale Raad van Beroep niet aan af dat de student redelijkerwijs over het bedrag van de lening kan beschikken.
19. De rechtbank overweegt dat het college het inkomen uit studiefinanciering heeft betrokken als inkomen bij de berekening of eiser onder de doelgroep van de energietoeslag valt. Eiser kon in de referteperiode over studiefinanciering volgens het normbedrag van
€ 932,87 beschikken zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Pw. Nu het inkomensbegrip in de beleidsregels (onder meer) verwijst naar het inkomensbegrip uit artikel 31, eerste lid, van de Pw, kon de gemeente het inkomen uit studiefinanciering betrekken bij zijn beoordeling of eiser in aanmerking kwam voor energietoeslag.
20. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het college de studiefinanciering volgens het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als inkomen mocht aanmerken.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule van toepassing?
22. Eiser voert verder aan dat het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Het college heeft nagelaten te beoordelen of sprake was van bijzondere omstandigheden ten gunste van eiser. Eiser ondervindt financiële problemen en houdt maandelijks weinig geld over. Eiser heeft heel zuinig moeten leven en heeft zo min mogelijk de verwarming gebruikt. De kosten van levensonderhoud zijn eveneens gestegen. De huur van eiser is met ongeveer € 200,- per maand gestegen. De beslissing getuigt volgens eiser van onevenredige hardheid.
23. Het college stelt dat geen sprake is van een bijzonder geval. De hardheidsclausule is daarom niet van toepassing. De beleidsregels bevatten reeds buitenwettelijk begunstigend beleid voor de groep studenten, omdat hier de richtlijn van het ministerie van SZW – om studenten geen energietoeslag toe te kennen – niet wordt gevolgd. Verder ziet het college voor de toetsing aan de bijstandsnorm geen aanleiding spreiding van het inkomen toe te passen. Daarbij is betrokken dat de verhoging van de huur pas in 2023 aan de orde is. Overige omstandigheden, zoals het niet kunnen werken in verband met een drukke studie en een gebrek aan de mogelijkheid een beroep te doen op zijn ouders, leiden volgens het college ook niet tot toepassing van de hardheidsclausule. Ter zitting heeft het college erop gewezen dat de verklaring van eiser ter zitting dat hij zijn lening studiefinanciering tijdelijk heeft stopgezet niet duidt op financiële problemen.
24. De rechtbank stelt vast dat in artikel 5 van de Beleidsregels landelijke Energietoeslag 2022 van de gemeente Eindhoven een hardheidsclausule is opgenomen. Uit dit artikel volgt dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de bepalingen in de beleidsregels indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
25. Eiser heeft stukken overgelegd waaruit een huurverhoging blijkt vanaf februari 2023, waarbij de huur is verhoogd met € 218,- per maand (van € 456,17 naar € 674,17). Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij een voorschot van € 50,- per maand moest betalen voor zijn energierekening.
26. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit, anders dan eiser betoogt, heeft beoordeeld of in het geval van eiser sprake was van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot het toepassen van de hardheidsclausule. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet nader heeft onderbouwd dat, en/of in welke mate, eiser financiële problemen ondervindt. Dat hij maandelijks weinig geld over houdt en zijn huur is verhoogd per februari 2023, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid waardoor het college eiser had moeten behandelen als een bijzonder geval. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat is overwogen dat er onvermijdelijk huishoudens zullen zijn, die net buiten het bereik van de regeling zullen vallen. Daarbij kan het ook gaan om huishoudens die wel degelijk te maken hebben met een financieel probleem als gevolg van een sterk gestegen energierekening. [5] Dat eiser, zoals ter zitting aangevoerd en bevestigd door het college, naar alle waarschijnlijkheid niet in aanmerking komt voor individuele bijzondere bijstand, maakt niet dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
27. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande niet blijkt dat sprake is van een bijzonder geval. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoorzitting bezwaarfase in strijd met Awb?
28. Eiser heeft aangevoerd dat het college heeft nagelaten een onafhankelijke jurist of beoordelaar in te schakelen in de bezwaarfase. De hoorzitting is gehouden door twee ambtenaren van de gemeente en eiser vindt het vreemd dat het niet door een onafhankelijk persoon heeft plaatsgevonden. Daarom is de beslissing op bezwaar volgens hem niet gebaseerd op een onafhankelijke beoordeling.
29. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat eiser ambtelijk is gehoord door juristen van de afdeling bezwaar en beroep overeenkomstig de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht. Deze juristen waren niet betrokken bij de voorbereiding van het besluit van 1 februari 2023.
30. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgronden
31. Eiser heeft in zijn pro forma beroepsschrift aangevoerd dat het college het evenredigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, de onderzoeksplicht, het rechtszekerheidsbeginsel en het fair-play beginsel heeft geschonden. Deze beroepsgronden zijn door eiser niet nader onderbouwd. Ter zitting is aan eiser de gelegenheid gegeven deze gronden nader te onderbouwen. Eiser heeft daarvan afgezien.
32. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden reeds hierom niet kunnen slagen.

Conclusie en gevolgen

33. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H.C. Merkx, voorzitter, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. M. van 't Klooster, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2020:3517.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1047.
3.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867 en van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2033.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867.
5.Kamerstukken II 2021/22, 36 057, nr. 3, p. 4.