ECLI:NL:RBOBR:2023:5758

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/01/398844 / KG ZA 23-594
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling gemeente en COA bij opvang asielzoekers in hotel

In deze zaak hebben eisers de gemeente Maashorst en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) aangeklaagd in kort geding. De eisers, omwonenden van Hotel Van der Valk in Uden, stellen dat de gemeente en het COA onrechtmatig handelen door hen de mogelijkheid van rechtsbescherming te ontnemen bij de beslissing over de opvang van asielzoekers in het hotel. De eisers vorderen dat de voorzieningenrechter hen in hun vordering steunt en de gemeente verbiedt om asielzoekers in het hotel op te vangen totdat er een voor bezwaar vatbaar besluit is genomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de zorgvuldigheid jegens de eisers niet in acht te nemen. De voorzieningenrechter verbiedt de gemeente om asielzoekers in het hotel op te vangen tot er een beslissing is genomen op de vergunningaanvraag van het COA. De vordering tegen het COA wordt afgewezen, omdat het COA niet onrechtmatig handelt ten opzichte van de eisers. De gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/398844 / KG ZA 23-594
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonend in [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonend in [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonend in [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonend in [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonend in [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonend in [woonplaats] ,
8.
[eiser 8],
wonend in [woonplaats] ,
9.
[eiser 9],
wonend in [woonplaats] ,
10.
[eiser 10],
wonend in [woonplaats] ,
11.
[eiser 11],
wonend in [woonplaats] ,
12.
[eiser 12],
wonend in [woonplaats] ,
13.
[eiser 13],
wonend in [woonplaats] ,
14.
[eiser 14],
wonend in [woonplaats] ,
15.
[eiser 15],
wonend in [woonplaats] ,
16.
[eiser 16],
wonend in [woonplaats] ,
17.
[eiser 17],
wonend in [woonplaats] ,
18.
[eiser 18],
wonend in [woonplaats] ,

19.19. [eiser 19] ,

wonend in [woonplaats] ,
20.
[eiser 20],
wonend in [woonplaats] ,
21.
[eiser 21],
wonend in [woonplaats] ,
22.
[eiser 22],
wonend in [woonplaats] ,
23.
[eiser 23],
wonend in [woonplaats] ,
24.
[eiser 24],
wonend in [woonplaats] ,
25.
[eiser 25],
wonend in [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. D.I.J. Snijders te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.GEMEENTE MAASHORST,

gevestigd in Maashorst,
gemachtigde: mr. M.H. Hulleman,
gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
2.
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
kantoorhoudende in Den Haag,
advocaten: mr. F. Sepmeijer en mr. J. Zweers te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: het COA.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
In de kern gaat deze zaak over de vraag of de gemeente en/of het COA onrechtmatig ten opzichte van [eisers] handelen en hebben gehandeld door hen bij de beslissing over de opvang van asielzoekers in hotel Van der Valk Uden-Veghel de mogelijkheid van rechtsbescherming te ontnemen, en of de opvang van asielzoekers om die reden moet worden uitgesteld tot het moment dat de gemeente een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen, en [eisers] de mogelijkheid hebben gehad om daartegen bezwaar te maken en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen bij de bestuursrechter.

2.De procedure

2.1.
[eisers] hebben de gemeente en het COA op 22 november 2023 in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling (zitting) heeft plaatsgevonden op 30 november 2023. Hiervan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
2.2.
De gemeente heeft voorafgaand aan de zitting haar schriftelijke reactie op de dagvaarding van [eisers] ingestuurd (de conclusie van antwoord).
2.3.
Tijdens de zitting zijn de standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft ten slotte beslist dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan in deze zaak.

3.De feiten

3.1.
Maashorst is een gemeente in de provincie Noord-Brabant, die bestaat uit zes kernen: Uden, Volkel, Odiliapeel, Reek, Schaijk en Zeeland.
3.2.
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, opgericht bij de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers , en belast met de organisatie en uitvoering van de opvang van asielzoekers.
3.3.
Aan de Rondweg 2 in Uden is Hotel Van der Valk Uden-Veghel (hierna: het hotel) gevestigd.
3.4.
De eigenaar van het hotel heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente Maashorst op 6 december 2022 mondeling verzocht om medewerking te verlenen aan het in gebruik nemen van het hotel voor de opvang van asielzoekers voor een periode van maximaal drie jaar. In reactie daarop heeft het college laten weten een positieve grondhouding te hebben ten aanzien van dit verzoek.
3.5.
Bij brief van 30 juni 2023 heeft het COA het college verzocht om medewerking te verlenen aan deze vorm van noodopvang.
3.6.
Het college heeft op 4 juli 2023 besloten om onder voorwaarden haar medewerking te verlenen. Het gaat om de volgende voorwaarden:
3.7.
Bij aangetekende brief en e-mail van 28 juli 2023 heeft de advocaat van [eisers] onder andere het volgende aan het college geschreven:
(…)
3.8.
Verder heeft de advocaat van [eisers] bij brief en e-mail van 8 augustus 2023 onder meer het volgende aan het COA geschreven:
3.9.
In een collegevergadering van 12 september 2023 heeft het college besloten om in te stemmen met het nemen van een gedoogbesluit als voldaan is aan de voorwaarden als genoemd onder punt 3.6 en de waarborgen uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.10.
Het college heeft bij brief van 18 september 2023 als volgt gereageerd op de brief en e-mail van de advocaat van [eisers] van 28 juli 2023:
‘Op 28 juli 2023 ontvingen wij uw brief met kenmerk D104202. Deze brief bestaat uit drie onderdelen:
  • een pro forma bezwaarschrift;
  • een Woo-verzoek; en
  • een verzoek om handhaving.
Middels deze brief willen wij u informeren over het verloop van uw handhavingsverzoek.
Uw verzoek tot handhaving
U vraagt om per 1 oktober 2023 handhavend op te treden voor zover nodig en vereist. De strekking van het verzoek is om op te treden als per 1 oktober 2023 asielzoekers worden gehuisvest in het Van der Valk hotel in Uden zonder dat hier een vergunning voor is. Op dit moment is er dan ook nog geen overtreding. Wij houden uw verzoek om handhaving aan totdat er meer duidelijkheid is over de ontwikkelingen over de opvang van asielzoekers in het Van der Valk hotel in Uden. Op het moment dat het Van der Valk hotel in Uden in gebruik wordt genomen door asielzoekers nemen wij uw verzoek in behandeling.’
3.11.
Het COA heeft op 29 september 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij het college ingediend met de omschrijving "tijdelijk opvangen van 300 asielzoekers (periode van 3 jaar) in het van der Valk hotel en plaatsen tijdelijke units, hekwerk, fietsenstalling, voetbalkooi en cameramasten". De vergunning is aangevraagd voor de onderdelen bouwen en handelen in strijd met ruimtelijke ordening.
3.12.
In reactie op de brief van het college van 18 september 2023 heeft de advocaat van [eisers] bij brief en e-mail van 9 oktober 2023 het volgende geschreven:
3.13.
De advocaat van [eisers] heeft het college en het COA bij brief en e-mail van 19 oktober 2023 laten weten dat nog niet inhoudelijk gereageerd is op de verzoeken als verwoord in zijn eerdere brieven en e-mails. Verder schrijft hij onder meer:
3.14.
Bij e-mail van 2 november 2023 hebben [eisers] zich aangemeld voor een omwonendenoverleg dat door de gemeente georganiseerd werd. In deze e-mail staat onder meer:
3.15.
De gemeente heeft in reactie hierop bij e-mail van 6 november 2023 onder meer het volgende aan de advocaat van [eisers] geschreven:
3.16.
Op 21 november 2023 hebben [eisers] zowel de gemeente als het COA in kort geding doen dagvaarden.
3.17.
Het college heeft op 29 november 2023, een dag voor de mondelinge behandeling in deze zaak, een gedoogbesluit genomen. Dit besluit houdt onder meer in dat het college gedoogt dat het hotel in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan tijdelijk (voor een periode van circa drie jaar) gebruikt wordt als opvanglocatie voor asielzoekers.

4.De vordering van [eisers]

4.1.
vorderen in deze procedure – samengevat – om het de gemeente en/of het COA bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te verbieden om asielzoekers te huisvesten in het hotel respectievelijk haar toestemming daarvoor te onthouden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij willen dat dit verbod zich uitstrekt over een periode gelegen tussen het moment waarop het college over de opvang van asielzoekers in het hotel een gemotiveerd en voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen, en het moment dat een definitief besluit is genomen op een verzoek om een voorlopige voorziening. Ten slotte willen [eisers] dat de voorzieningenrechter de gemeente en/of het COA veroordeelt in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Aan hun vordering leggen [eisers] – kort gezegd – ten grondslag dat het handelen c.q. nalaten van de gemeente en/of het COA hen de mogelijkheid van rechtsbescherming ontneemt, en dat zij daarmee onrechtmatig ten opzichte van hen handelen en hebben gehandeld. In dit verband voeren zij – samengevat – aan dat het college op 4 juli 2023 heeft ingestemd met het verzoek van het COA om circa 300 asielzoekers te huisvesten in het hotel, zonder dat de inwoners van de gemeente, althans de omwonenden, vooraf inspraak hebben gehad. Volgens [eisers] kon een groot deel van de inwoners de door het college georganiseerde informatieavonden niet bezoeken, omdat deze slechts toegankelijk waren gemaakt voor een beperkte groep mensen, bestaande uit direct omwonenden. Op het moment dat [eisers] wel werden uitgenodigd voor een vierde omwonendenoverleg, liet het college desgevraagd weten dat een door hen aangewezen jurist daarbij niet aanwezig mocht zijn. [eisers] wijzen erop dat zij verschillende keren geprobeerd hebben om een voor bezwaar vatbaar besluit van het college en/of het COA uit te lokken, maar dat zowel het college als het COA geweigerd heeft om een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen. Volgens [eisers] heeft het huisvesten van 300 asielzoekers in het hotel onmiskenbaar invloed op de leefbaarheid van de omgeving rondom het hotel, maar vindt de politieke besluitvorming desondanks plaats voordat zicht is of de randvoorwaarden voor de opvang, zoals parkeergelegenheid, (brand)veiligheid, en het reduceren van geluidsoverlast gerealiseerd kunnen worden. [eisers] geven aan dat zij begrijpen dat de gemeente moet bijdragen aan de opvang van asielzoekers, en dat zij niet als zodanig tegen de komst van asielzoekers zijn, maar dat de beslissingen van het college wel transparant en met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur genomen moeten worden. Volgens [eisers] is daarvan geen sprake. Niet alleen vanwege de bovengenoemde redenen, maar onder andere ook vanwege het feit dat tot op de dag van vandaag onduidelijkheid bestaat over de samenstelling van de groep asielzoekers, en niet gekeken is naar de spreiding van asielzoekers, terwijl daarvoor wel mogelijkheden bestaan. [eisers] stellen dat het college en het COA er ondanks het voorgaande naar streven om met ingang van 11 december 2023 asielzoekers in het hotel op te vangen, waardoor sprake is van een onomkeerbare situatie op het moment dat het college wel een voor bezwaar vatbaar besluit neemt in verband met de opvang van asielzoekers in het hotel.
De vordering tegen de gemeente
Bevoegdheid
5.2.
De bevoegdheid van de burgerlijke rechter wordt bepaald aan de hand van het recht waarop het gevorderde betrekking heeft. [eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente en/of het COA onrechtmatig ten opzichte van hen handelt en heeft gehandeld, zodat de voorzieningenrechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
Ontvankelijkheid
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van de gemeente is dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat voor [eisers] een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan. De gemeente voert in dit verband aan dat [eisers] in reactie op de beslissing van het college om hun handhavingsverzoek aan te houden direct beroep hadden kunnen instellen bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Ook voert zij aan dat [eisers] het college hadden kunnen verzoeken om preventief handhavend op te treden.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de voorzieningenrechter in kort geding fungeert als ‘restrechter’ in alle zaken met een spoedeisend karakter. De aanwijzing van een andere bevoegde rechter of van een speciale rechtsgang maakt de voorzieningenrechter in beginsel niet onbevoegd. Slechts wanneer de andere aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt, zal de weg naar de voorzieningenrechter in kort geding afgesloten zijn. Hiertoe is vereist dat in spoedeisende gevallen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat, waarin de eiser een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken (vlg. HR 16 maart 1990, NJ 1990, 500). Deze situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet voor. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht.
5.5.
Zoals de gemeente ook zelf heeft aangevoerd, heeft het college over de opvang van asielzoekers in het hotel tot op de dag van vandaag geen besluit in de zin van de Awb genomen. Ook het gedoogbesluit dat het college op 29 november 2023 heeft genomen, kwalificeert volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ECLI:NL:RVS:2019:1356) niet als zodanig. Hoewel uit de jurisprudentie volgt dat op deze hoofdregel in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering mogelijk is, bijvoorbeeld wegens (dringende) redenen van rechtsbescherming (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2011:BP7160), hebben [eisers] redelijkerwijs niet de mogelijkheid gehad om die weg te bewandelen doordat het college het gedoogbesluit pas een dag voor de zitting heeft genomen, en dat pas op de zitting kenbaar heeft gemaakt.
5.6.
In de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet van [eisers] worden gevergd een besluit in de zin van de Awb af te wachten, omdat rechtsbescherming via de bestuursrechter feitelijk illusoir is op het moment dat uiteindelijk een dergelijk besluit wordt genomen. In dit verband is van belang dat de gemeente tijdens de zitting heeft verklaard dat met ingang van 11 december 2023 asielzoekers zullen worden opgevangen in het hotel, terwijl het college pas op zijn vroegst vier weken later een beslissing zal nemen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning die het COA op 29 september 2023 heeft ingediend. Dit houdt volgens de gemeente onder meer verband met het feit dat op dit moment nog onderzoeken worden uitgevoerd om te bezien of, en zo ja, welke maatregelen genomen moeten worden om een goede leefomgeving te waarborgen.
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] niet kan worden tegengeworpen dat zij geen verzoek om preventief handhavend op te treden hebben ingediend, en geen beroep hebben ingesteld wegens niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek. De gemeente miskent dat niet ter discussie staat dat de opvanglocatie niet kan worden gerealiseerd en in gebruik kan worden genomen zonder dat het college door middel van een omgevingsvergunning onder meer toestemming heeft gegeven voor het afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Zoals de gemeente ook zelf heeft verklaard, moet in dit verband de impact op het woon- en leefklimaat van omwonenden worden onderzocht. Dit moet worden afgewogen tegen het belang dat de opvang van asielzoekers in het hotel plaatsvindt. Betrokken derden, zoals in dit geval [eisers] als omwonenden, mogen er dan in beginsel op vertrouwen dat dit onderzoek en deze afweging naar behoren plaatsvinden, en dat de opvang van asielzoekers op verantwoorde wijze wordt uitgevoerd. Nu de vordering van [eisers] erop is gebaseerd dat bij het nemen van de beslissing over de opvang van asielzoekers voorbij wordt gegaan aan hun belangen, kan hen niet worden tegengeworpen dat zij geen verzoek hebben ingediend om preventief handhavend op te treden en geen beroep hebben ingesteld tegen het weigeren een besluit te nemen op het handhavingsverzoek. Dat zou onaanvaardbaar tekort doen aan een behoorlijke rechtsbescherming van [eisers] , met name omdat in een dergelijke procedure niet kan worden getoetst of het onderzoek naar de impact op het woon- en leefklimaat van omwonenden deugdelijk heeft plaatsgevonden. Het gaat dan immers alleen om het niet of niet tijdig beslissen op het ingediende handhavingsverzoek. De, overigens eerst ter zitting, geuite mogelijkheid van een verzoek om preventieve handhaving kan de gemeente ook niet baten. Vast staat immers dat [eisers] zich vanaf het moment dat bekend werd dat het de bedoeling was dat in het hotel asielzoekers zouden worden gehuisvest tot de gemeente en het COA hebben gewend voor nadere informatie, en uiteindelijk een handhavingsverzoek bij de gemeente hebben ingediend. Het college heeft dit laatste verzoek ook niet aangemerkt als een verzoek om preventieve handhaving. Integendeel, zij heeft het verzoek aangehouden tot er meer duidelijkheid zou bestaan over de huisvesting van asielzoekers in het hotel.
5.8.
Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eisers]
Spoedeisend belang
5.9.
[eisers] hebben zonder meer een spoedeisend belang, omdat zij met deze procedure willen voorkomen dat met ingang van 11 december 2023 asielzoekers zullen worden opgevangen in het hotel, zonder dat daarover een voor bezwaar vatbaar besluit is genomen.
Het gevorderde verbod
5.10.
[eisers] hebben tijdens de zitting nader toegelicht dat zij met hun vordering niet beogen om de opvang van asielzoekers in het hotel voor onbeperkte duur te verbieden, maar dat zij rechtsbescherming zoeken tegen de beslissing van het college over de opvang van asielzoekers. Volgens [eisers] heeft het college bij de totstandkoming van haar beslissing hun belangen veronachtzaamd. Om die reden willen zij de mogelijkheid hebben om vóór aanvang van de opvang bezwaar te maken tegen een besluit in de zin van de Awb van het college en desgewenst een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen bij de bestuursrechter, zodat getoetst kan worden of de opvang van asielzoekers in het hotel kan plaatsvinden zonder onevenredige aantasting van hun leefomgeving.
5.11.
De gemeente stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het college op 4 juli 2023 de onder punt 3.6. genoemde voorwaarden verbonden heeft aan de van haar verlangde medewerking aan de opvang van asielzoekers. Volgens de gemeente is met de zorgen, zienswijzen en belangen van betrokkenen rekening gehouden bij de invulling van die voorwaarden, en heeft de stand van die invulling meegewogen bij het nemen van het gedoogbesluit. De gemeente stelt dat op dit moment geheel voldaan is aan de eerste en de vierde voorwaarde, en dat deels voldaan is aan de tweede en de derde voorwaarde, omdat zowel de bestuursovereenkomst als de overeenkomst voor het herstel van de hotelfunctie na 1 oktober 2026 in een afrondende fase zit. Verder voert de gemeente aan dat alle voorbereidende besluiten na een zorgvuldige voorbereiding tot stand zijn gekomen, en dat de besluiten steeds openbaar zijn gemaakt op de gemeentelijke website, naast de informatieavonden die georganiseerd zijn. De gemeente stelt dat het college het gedoogbesluit genomen heeft, omdat de te doorlopen behandelprocedure voor een omgevingsvergunning te lang duurt vanwege een schreeuwende behoefte aan noodopvang, en het hotel al beschikbaar is. Volgens het college is er op voorhand geen reden om aan te nemen dat de omgevingsvergunning geweigerd zal worden, en bestaat hiermee een concreet zicht op legalisatie vanaf het moment dat het COA de aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend.
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt dat het als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat er op dit moment dringend behoefte is aan extra opvang voor asielzoekers in heel Nederland. Nog daargelaten dat de personen die in de opvang geplaatst gaan worden daar een groot persoonlijk belang bij hebben, heeft de gemeente daarom onmiskenbaar een groot maatschappelijk, dringend en algemeen belang voor het leveren van een bijdrage aan de opvang van asielzoekers. Aan de andere kant staan de belangen van direct omwonenden (en dus inwoners van de gemeente) en de individuele belangen van [eisers] en die van hun gezinnen.
5.13.
Zoals de gemeente ook onderkent, kan de opvanglocatie niet worden gerealiseerd en in gebruik worden genomen zonder dat het college door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming geeft voor het afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor het afwijken van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat sprake is van goede ruimtelijke ordening. Hierbij weegt niet alleen de grote maatschappelijke noodzaak om extra opvanglocaties voor asielzoekers te realiseren, maar is ook de ruimtelijke impact van de opvanglocatie voor de omgeving relevant. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de impact op de natuur, maar bijvoorbeeld ook op het woon- en leefklimaat van omwonenden.
5.14.
De zaak die hier speelt, staat niet op zichzelf. Het nemen van een gedoogbesluit in afwachting van definitieve besluitvorming is illustratief voor de wijze waarop sinds de asielopvangcrisis onder tijdsdruk besluitvorming plaatsvindt ten aanzien van tijdelijke, door het COA gerealiseerde noodopvanglocaties. Strijdigheid met het omgevingsrecht kan onder bijzondere omstandigheden worden gedoogd. De omstandigheden die de gemeente in dit verband heeft aangevoerd, namelijk concreet zicht op legalisatie (er is een omgevingsvergunning aangevraagd) en het zwaarwegende maatschappelijke belang om opvanglocaties te realiseren, kunnen gedogen aanvaardbaar maken. Ook bij gedogen mag de opvanglocatie echter niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening (vgl. Rb. Noord-Holland 26 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8505, Rb. Limburg 8 december 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:9766 en Rb. Gelderland 30 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3098).
5.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de gemeente c.q. het college dat met de door haar gevolgde wijze van besluitvorming miskend. Uit de eigen stellingen van de gemeente volgt namelijk dat de onderzoeken naar de gevolgen van de asielopvang voor de leefomgeving nog niet zijn afgerond. De stelling van de gemeente, die erop neerkomt dat met de zorgen, zienswijzen en belangen van betrokkenen rekening is gehouden, laat zich daarmee niet rijmen. De voorzieningenrechter neemt hierbij ook in aanmerking dat de gemeente, mede gelet op de inhoud van de e-mails die zijn aangehaald onder punt 3.14 en 3.15 van dit vonnis, onvoldoende heeft weerlegd dat zij [eisers] niet heeft toegelaten tot de eerste drie informatieavonden, en dat een door [eisers] aangewezen jurist bij de vierde informatieavond werd geweerd. Ook deze omstandigheid verhoudt zich niet met de hiervoor genoemde stelling van de gemeente.
5.16.
Verder staat vast dat het college in december 2022 op de hoogte is geraakt van het feit dat het COA en de hoteleigenaar in gesprek waren over het gebruiken van het hotel als noodopvanglocatie voor asielzoekers. In juni 2023 volgde het formele verzoek om medewerking van het COA. Het college heeft aan de door haar verlangde medewerking op 4 juli 2023 als voorwaarde verbonden dat het COA een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet indienen voor het gebruik van het hotel als asielopvang tot 1 oktober 2026. Deze aanvraag voor een omgevingsvergunning is op 29 september 2023 ingediend. Uit niets blijkt dat het college, wetende dat de behandeling van de vergunningaanvraag enige tijd in beslag zal nemen, voor dat moment heeft aangedrongen op het tijdig indienen daarvan, terwijl de beoogde ingangsdatum van de asielopvang 1 oktober 2023 was. Hierdoor heeft het zover kunnen komen dat de beoogde ingangsdatum, die later verplaatst is naar 11 december 2023, gelegen is voor het moment dat het college een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Hierdoor zien [eisers] zich voor een voldongen feit gesteld, waarbij het gelet op de maatschappelijke noodzaak om extra opvanglocaties voor asielzoekers te realiseren allerminst zeker is of de feitelijke situatie die vanaf 11 december 2023 ontstaat, namelijk dat 300 asielzoekers in het hotel zijn gehuisvest, nog wezenlijk verandert.
5.17.
De bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die zij ten opzichte van [eisers] in acht had horen te nemen, en om die reden als onrechtmatig handelen moet worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter wijst de vordering van [eisers] daarom toe, in die zin dat het de gemeente verboden wordt om asielzoekers in het hotel op te vangen, althans dat toe te staan. Dit verbod geldt vanaf de datum van dit vonnis tot het moment dat beslist is op een verzoek [eisers] om een voorlopige voorziening te treffen in aansluiting op het door hen in te stellen bezwaar tegen de beslissing op de vergunningaanvraag van het COA. Tijdens de zitting heeft de gemeente verklaard dat een beslissing op deze aanvraag binnen vier weken na 11 december 2023 te verwachten is. Gelet op de wederzijdse belangen van partijen, en mede gelet op de relatief korte tijd waarbinnen een besluit op de vergunningaanvraag is te verwachten, bepaalt de voorzieningenrechter dat [eisers] , indien zij dat noodzakelijk achten, binnen twee weken bezwaar moeten maken tegen het te nemen besluit van het college op de vergunningaanvraag van het COA, en in aansluiting daarop eveneens binnen twee weken na het te nemen besluit een verzoek om een voorlopige voorziening moeten indienen bij de rechtbank (bestuursrecht), bij gebreke waarvan het verbod komt te vervallen. Indien vervolgens binnen twee weken een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend bij de bestuursrechter blijft het bij dit vonnis uitgesproken verbod gelden tot het moment dat de bestuursrechter een uitspraak heeft gedaan op het ingediende verzoek. De hiervoor genoemde termijn vangt aan op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven manier is bekendgemaakt.
5.18.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter het verbod versterkt met een dwangsom van € 500.000,00 ineens, en een bedrag van € 25.000,00 voor iedere dag dat de gemeente in gebreke blijft te voldoen aan het verbod. De gevorderde dwangsommen zullen door de voorzieningenrechter worden gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing is vermeld.
De proceskosten
5.19.
De gemeente is de partij die ongelijk krijgt. Zij wordt daarom in de proceskosten van [eisers] veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] tot aan dit vonnis worden vastgesteld op een bedrag van € 2.065,42, bestaande uit een bedrag van € 132,42 aan explootkosten, een bedrag van € 314,00 aan griffierecht, en een bedrag van € 1.619,00 aan salaris advocaat.
De vordering tegen het COA
5.20.
Het COA heeft net als de gemeente verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van [eisers] , omdat voor [eisers] een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan De voorzieningenrechter passeert dit verweer op de gronden als genoemd in de voorgaande rechtsoverwegingen. Verder neemt de voorzieningenrechter ook ten aanzien van de vordering tegen het COA het vereiste spoedeisend belang aan, gelet op wat hiervoor al is overwogen. De vordering tegen het COA wordt daarom inhoudelijk beoordeeld.
5.21.
De voorzieningenrechter wijst deze vordering af. In dit verband wordt overwogen dat het COA belast is met de taak om opvangplekken te realiseren. Daarvoor is de samenwerking met gemeenten cruciaal. Wanneer de gemeente haar medewerking verleent aan de tijdelijke opvang van asielzoekers, dan sluit het college een bestuursovereenkomst met het COA. Het college is daartoe niet gehouden op grond van een wettelijke verplichting, maar handelt daarmee in autonomie (artikel 124 lid 1 Gw). [eisers] hebben in het licht van deze omstandigheden onvoldoende toegelicht waarom het COA onrechtmatig ten opzichte van hen handelt. Het is immers het college dat besluit tot de aanwijzing van de opvanglocatie. Bij nakoming van het gevorderde verbod zou het COA treden in de bevoegdheden van het college.
5.22.
[eisers] zijn de partijen die ongelijk krijgen, en zij zullen daarom in de proceskosten van het COA worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van het COA vastgesteld op een bedrag van € 1.619,00 aan salaris advocaat. De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1942).

6.De beslissing

De voorzieningenrechter,
ten aanzien van de gemeente:
6.1.
verbiedt de gemeente om asielzoekers in het hotel te huisvesten c.q. op te vangen c.q. toe te staan om het hotel als opvanglocatie voor asielzoekers te gebruiken, tot twee weken nadat de beslissing over het verlenen van de door het COA aangevraagde omgevingsvergunning bekend is gemaakt en, indien binnen die twee weken bezwaar is gemaakt tegen dit besluit en binnen diezelfde termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de rechtbank (bestuursrechter), totdat de bestuursrechter heeft beslist op het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening;
6.2.
bepaalt dat de onder 6.1. genoemde termijn van twee weken begint te lopen na de dag waarop het besluit over de omgevingsvergunning op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt;
6.3.
veroordeelt de gemeente om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft te voldoen aan het verbod als bedoeld onder 6.1, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt;
6.4.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.065,42;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
ten aanzien van het COA:
6.7.
wijst de vorderingen af;
6.8.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodanig dat wanneer de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van het COA tot dit vonnis vastgesteld op € 1.619,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.