8.1Verzoekers hebben verder aangevoerd dat handhavend opgetreden dient te worden, omdat de volgende aspecten in de weg staan aan de verlening van de omgevingsvergunning: externe veiligheid, veiligheid op de kade en van vluchtroutes, leefbaarheid en hun specifieke bedrijfsbelangen.
8.2.1Verzoekers hebben terecht aangevoerd dat binnen 200 meter van de kade waar het schip ligt een route gevaarlijke stoffen loopt. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) dient in zo’n geval een beoordeling gemaakt te worden van het groepsrisico. Dat is niet gebeurd.
8.2.2Weliswaar heeft in de ruimtelijk onderbouwing een beoordeling op grond van artikel 8 Bevt van deze omgevingsfactor niet plaatsgevonden, maar dat dit niet is gebeurd, leidt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toe dat de omgevingsvergunning geweigerd moet worden. Blijkens die regeling moet een afweging van de mogelijke gevaren van die route worden gemaakt, maar het toestaan van het voorgenomen gebruik is niet op voorhand op grond van die regels uitgesloten. Die afweging zal in bezwaar of bij de vergunningverlening alsnog moeten plaatsvinden.
8.2.3Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bedrijf [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ), dat gelegen is aan de VOB-kade en dat afvalstoffen van boorwerkzaamheden verwerkt, kwalificeert als een inrichting als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) en/of het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het schip mag daarom volgens verzoekers niet binnen de risicocontour van [bedrijf] liggen. Dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is, weten verzoekers niet zeker maar leiden ze af uit het feit dat gedeputeerde staten voor de inrichting een milieuvergunning hebben verleend, hetgeen een indicatie is voor de ernst van de mogelijke gevaren van de inrichting. Zij hebben echter de milieuvergunning zelf nog niet van verweerder of de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ontvangen.
8.2.4Verweerder heeft betwist dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is. Hij heeft navraag gedaan bij de Omgevingsdienst en die heeft verklaard dat [bedrijf] geen Bevi- of Brzo-inrichting is. Bovendien blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de externe veiligheid is onderzocht en dat niet naar voren is gekomen dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is. De voorzieningenrechter gaat er bij die stand van zaken vanuit dat geen sprake is van een Bevi- of Brzo-inrichting. Verzoekers hebben tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder onvoldoende onderbouwd dat wel sprake zou zijn dergelijke gevaarlijke activiteiten. Daar komt nog bij dat verweerder en het COA onbestreden hebben gesteld, dat zij met [bedrijf] als naaste buur aan de VOB-kade diverse (gebruiks)afspraken hebben gemaakt. Indien [bedrijf] inderdaad dergelijke gevaarvolle activiteiten zou ontplooien, zou verwacht mogen worden dat [bedrijf] zichzelf tegen de komst van het schip zou hebben gekeerd, maar daar is niet van gebleken. De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen reden dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, omdat het schip binnen enige risico- of veiligheidscontour rond [bedrijf] zou liggen.
8.2.5Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat er een gasleiding ligt onder de locatie waar het schip is aangemeerd. Weliswaar is dit aspect bij de beoordeling van de externe veiligheid betrokken, maar dat deze beoordeling toereikend zou zijn, is volgens verzoekers niet aannemelijk, gelet op de vereisten die daarvoor gelden.
8.2.6Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het risico van de aanwezigheid van de gasleiding zeer nabij het schip is onderzocht. Die beoordeling is in het gedoogbesluit meegenomen. Uit die stukken blijkt onder meer dat er overleg is geweest met Gasunie, de eigenaar van de gasleiding, of het gebruik van het schip nabij die leiding verantwoord is en welke handelingen daar al niet zijn toegestaan. Een absolute belemmering is uit dat onderzoek tot heden niet naar voren gekomen. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat deze beoordeling niet juist zou zijn en dat de aanvraag om de omgevingsvergunning daarop zou moeten stranden.
Veiligheid op de kade en van de vluchtroutes
8.3.1Verzoekers hebben aangevoerd dat op de kade en langs de vluchtroutes door de aanwezigheid van hun bedrijven sprake is van een onveilige situatie voor de bewoners van het schip en dat door de aanwezigheid van de asielzoekers een onwerkbare situatie voor hun bedrijven ontstaat. Zij voeren voorts aan dat verweerder en het COA (aanvankelijk) niet met hen over de opvang van de asielzoekers in de nabijheid van hun bedrijven heeft overlegd.
8.3.2Zoals uit de aanvraag voor de tijdelijke omgevingsvergunning blijkt en in het gedoogbesluit als voorwaarde is gesteld, wordt door middel van hekwerken gewaarborgd dat de bewoners van het schip de omliggende bedrijventerreinen niet kunnen betreden. Ter zitting is de aard van die hekwerken door partijen toegelicht. Weliswaar betwisten verzoekers dat deze hekwerken afdoende zouden zijn, maar naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk dat die afscheiding, mede gelet op de andere beveiligingsvoorzieningen die worden getroffen, niet toereikend zou zijn om te voorkomen dat asielzoekers de bedrijfsterreinen van verzoekers direct vanaf het schip betreden. De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarom niet in deze bezwaargrond. Voorts bleek ter zitting dat er voldoende bereidheid is aan de zijde van het COA om met verzoekers zo nodig verder te overleggen. Dat verweerder verzoekers in een eerder stadium onvoldoende actief in de planvorming heeft betrokken, is, wat daar ook van zij, op zichzelf onvoldoende om hun verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
8.4.1Verzoekers hebben aangevoerd dat het schip niet gebruikt mag worden, omdat de werkzaamheden van de verschillende bedrijven op en rond de kade onder meer stankoverlast en stof-, geluids- en lichthinder voor de asielzoekers veroorzaken.
8.4.2In de ruimtelijke onderbouwing is voldoende rekenschap gegeven van deze omstandigheden die van belang zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik van het schip. Verweerder heeft die ruimtelijke onderbouwing in zijn afweging betrokken. Op dit moment ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om die afweging op voorhand onhoudbaar te achten mede gelet op het feit dat er voorzieningen worden getroffen om de overlast voor de asielzoekers te beperken, waaronder het slapen aan de andere zijde van het schip.
Specifieke bedrijfsbelangen
8.5.1Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat met name verzoeker [verzoeker 2] B.V. beperkt wordt in de bedrijfsvoering door het gebruik van de toegangsweg en de kade rondom zijn bedrijf door het COA.
8.5.2Hoewel er door de aan te leggen voorzieningen op de kade, waaronder de hekken, voor het gebruik rond dat bedrijf feitelijke beperkingen in de manoeuvreerruimte voor zijn voertuigen ontstaan, is niet gebleken dat [verzoeker 2] B.V. helemaal niet meer zijn bedrijfsactiviteiten kan uitvoeren. Daarom weegt dat belang naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaar om de voorlopige voorziening te treffen. Dat neemt niet weg dat het COA heeft toegezegd de hinder door het gebruik van de toegangsweg en de kade zoveel mogelijk te beperken en daarover met de vennootschap zo nodig nader te overleggen.
8.5.3Omdat er door de andere verzoekers geen bijzondere belangen zijn gesteld, anders dan hiervoor reeds besproken, behoeven hun specifieke situaties hier geen verdere bespreking.