ECLI:NL:RBNHO:2022:8505

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
HAA 22/4250
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor gebruik cruiseschip als opvanglocatie voor asielzoekers in Velsen-Noord

Op 26 september 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin ondernemers de gemeente Velsen verzochten om handhavend op te treden tegen het gebruik van een cruiseschip als opvanglocatie voor maximaal 1.200 asielzoekers. De ondernemers vreesden voor overlast en een schending van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) om de opvang onmiddellijk te realiseren zwaarder weegt dan de belangen van de ondernemers. De rechtbank stelde vast dat er een tijdelijke omgevingsvergunning was aangevraagd, wat een concreet zicht op legalisatie biedt. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de ondernemers af, waardoor het cruiseschip mag aanmeren en in gebruik kan worden genomen voor de opvang van asielzoekers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van opvangfaciliteiten en de afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4250

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2022 in de zaak tussen

de besloten vennootschap
[verzoeker 1] B.V., statutair gevestigd te [verstigingsplaats] ,
de besloten vennootschap
[verzoeker 2] B.V.,
de besloten vennootschap
[verzoeker 3] B.V.,
de besloten vennootschap
[verzoeker 4] B.V.,
de besloten vennootschap
[verzoeker 5] B.V.,
allen (tevens) zaakdoende in Velsen-Noord,
tezamen te noemen verzoekers
gemachtigde: mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder,

gemachtigde: mr. R.A.J. de Jong, ambtenaar in dienst van de gemeente
Als derde-partij merkt de rechtbank in deze zaak aan:
de rechtspersoon naar publiek recht
het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA),
gemachtigde: mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag.

Procesverloop

Verzoekers hebben verweerder 6 juli 2022 verzocht om (preventief) handhavend op te treden tegen het aanmeren van een cruiseschip aan de Velsen Offshore Base-kade (hierna: VOB-kade) te Velsen, dat het COA daar wil gebruiken voor de opvang van maximaal 1.200 asielzoekers.
Verweerder heeft bij besluit van 26 juli 2022 afwijzend op het verzoek beslist.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft een verzoek van verzoekers tot het treffen van een ordemaatregel teneinde het afmeren van het schip te voorkomen bij tussenuitspraak van 21 september 2022 afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, Ir. [naam 1] (statutair directeur van [verzoeker 1] B.V.) en [naam 2] (statutair directeur van [verzoeker 2] B.V.); de gemachtigde van verweerder vergezeld van [naam 3] (bestuursadviseur in dienst van de gemeente Velsen); de gemachtigde van het COA en [naam 4] (teamhoofd vastgoedexploitatie COA).

Totstandkoming van het besluit

Achtergrond van het geschil
1.1
Bij brief van 23 juni 2022 aan de burgemeester van Velsen heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het kader geschetst waarin hij de gemeente Velsen verzoekt medewerking te verlenen aan het aanmeren van een cruiseschip in de gemeente Velsen voor grootschalige opvang door het COA van asielzoekers voor maximaal zes maanden.
1.2
Eind juni 2022 heeft verweerder de gemeenteraad van Velsen geïnformeerd over zijn voornemen diverse voorbereidingen te treffen en om een bestuursovereenkomst aan te gaan met het COA voor de realisatie van een tijdelijke noodvoorziening voor opvang van asielzoekers op een cruiseschip in Velsen-Noord.
1.3
Op 14 juli 2022 hebben verweerder en het COA een bestuursovereenkomst gesloten inzake de vestiging van een noodopvanglocatie aan de VOB-kade aan de Wijkermeerweg 7 in Velsen-Noord voor 1.000 (en voor beperkte perioden maximaal 1.200) asielzoekers. De bestuursovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van maximaal zes maanden. De termijn van zes maanden loopt uiterlijk vanaf 1 september 2022. De noodopvang wordt voor 1 maart 2023 opgeheven. De overeenkomst eindigt van rechtswege na het verstrijken van deze periode. Het COA zal geen verlenging aanvragen voor het gebruik van de locatie na deze periode.
Verzoek van verzoekers om preventieve handhaving
2.1
Op 6 juli 2022 hebben verzoekers verweerder verzocht om preventief handhavend op te treden tegen het aanmeren van een cruiseschip aan de VOB-kade te Velsen, dat daar – naar toen bij verzoekers bekend – door het COA vanaf 1 augustus 2022 zou worden gebruikt voor de opvang van maximaal 1.200 asielzoekers. Het gebruik is, aldus verzoekers, in strijd met het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”. Voor het industrieterrein/bedrijventerrein, milieuzonering 4-2, geldt, aldus verzoekers, conform de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering een handhavingszone van 200 m (gemengde bestemming) tot 300 m (woonbestemming). (Semi-)permanente bewoning binnen de reguliere handhavingszone is, aldus verzoekers, om die reden onveilig, onwenselijk en niet toegestaan.
2.2
Bij besluit van 26 juli 2022 heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist, omdat verweerder het verzoek toen nog prematuur achtte. Het cruiseschip Victoria I , dat de staatssecretaris en het COA aanvankelijk op het oog hadden, was niet meer beschikbaar en zou dan ook niet vanaf 1 augustus 2022 aan de VOB-kade aangelegd worden ten behoeve van de opvang van 1.200 asielzoekers. Ook was de kade nog niet geschikt voor het aanleggen van cruiseschepen. Het Rijk, het COA, en Rijkswaterstaat deden onderzoek of en op welke wijze dat dan wel kan. Nog los van de vraag of er sprake zou zijn van een overtreding als er een cruiseschip aangelegd zou worden aan de VOB-kade ten behoeve van opvang van asielzoekers en of er, als er sprake zou zijn van een overtreding, redenen zouden zijn om af te zien van handhaving, was er volgens verweerder toen in ieder geval geen sprake van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou plaatsvinden.
2.3
Verzoekers hebben op 17 augustus 2022 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben aangevoerd dat uit het besluit volgt dat er verschillende partijen onderzoek doen op welke wijze een cruiseschip kan worden aangemeerd. Daarnaast blijkt uit diverse ambtelijke en bestuurlijke stukken dat verweerder nog steeds voornemens was op korte termijn, en waarschijnlijk al per 1 september 2022, de kade te gebruiken voor de opvang van asielzoekers al dan niet met één of meerdere alternatieve schepen. Dat er volgens verweerder gelet op de toenmalige situatie in ieder geval geen sprake was van een overtreding die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou plaatsvinden, achtten verzoekers dan ook onjuist. Verzoekers maken ook bezwaar tegen de volledige afwezigheid van een inhoudelijke argumentatie in het bestreden besluit over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de opvang met een schip nabij hun bedrijven.
2.4
Verzoekers hebben op 24 augustus 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens verzoekers waren toen de laatste berichten dat de huisvesting van de asielzoekers mogelijk al vanaf 1 september 2022 zou plaatsvinden. Zowel een belangenafweging als een beoordeling van de geschiktheid van de locatie voor opvang had, aldus verzoekers, niet of in onvoldoende mate plaatsgevonden. Bij opvang op de voorgestelde locatie komen zowel de veiligheid en het leefcomfort van de asielzoekers als de veiligheid van de diverse bedrijfsterreinen en de mogelijkheid van ondernemers om ongestoord hun normale bedrijfsactiviteiten te doen plaatsvinden, in het gedrang. Ondernemers rond de voorgestelde opvanglocatie maken zich grote zorgen, temeer daar de informatievoorziening aan of enige vorm van overleg met verzoekers, die hun onderneming drijven in de buurt van de (toen nog beoogde) locatie, door zowel de gemeente als het COA in het geheel niet plaatsvindt of lijkt plaats te vinden. De verzoekers, gevestigd rond de beoogde aanlegplaats voor het cruiseschip, wijzen er verder op dat zij reeds toen overlast en hinder ondervonden van de voorbereidende werkzaamheden voor het aanleggen van het schip.
Verzoek van het COA om niet te handhaven, aanvragen om vergunningen en feitelijk aanmeren
3.1
Op 6 september 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor enige voorbereidende werkzaamheden, waaronder het slaan van buispalen voor het aanbrengen van bolders op de VOB-kade.
3.2
Op 12 september 2022 heeft het COA verweerder verzocht niet handhavend op te treden tegen het gebruik van een cruiseschip als noodopvanglocatie voor maximaal 1.200 asielzoekers aan de VOB-kade te Velsen in de noodopvangperiode van 1 september 2022 tot uiterlijk 1 maart 2023.
3.3
Op 16 september 2022 heeft het COA een aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord” voor wat betreft het aanmeren en gebruik van het cruiseschip voor de huisvesting van asielzoekers voor de duur van maximaal zes maanden, maar in ieder geval niet later dan 1 maart 2023. Daarnaast ziet de aanvraag op een tijdelijke omgevingsvergunning voor het plaatsen van ondersteunende bouwwerken en voorzieningen op en langs de VOB-kade. Op deze aanvraag is tot heden nog niet beslist.
3.4
Op 20 september 2022 heeft verweerder een gedoogbesluit genomen inzake de tijdelijke noodopvang van asielzoekers op het cruiseschip MS Silja Europa aan de VOB-kade in Velsen-Noord. Verweerder heeft besloten niet handhavend op te treden tegen de volgende strijdigheden:
Het aanwezig zijn van en in gebruik hebben van het schip in strijd met de enkelbestemming ‘Water’, welk bestemming is uitgewerkt in artikel 11.1 van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”;
Het gebruik van de kade voor voorzieningen  te weten niet-overklimbare bouwhekken met schuifpoort en een slagboom voor toegang; verlichting en bewakingscamera’s; containers t.b.v. een voetgangerstunnel bij de entree van het schip; een mobiele kraan; een internetmast; een afvalcontainer; een portacabin voor bewaking(spersoneel); een ponton met spudpalen aan de voorzijde van het schip; een plateau aan de achterzijde en bouwwerken ten behoeve van de stroomvoorziening  alles voor de tijdelijke opvang van asielzoekers, hetgeen in strijd is met de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein’, uitgewerkt in artikel 4.1 van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”;
Het plaatsen van de onder ad. 2 genoemde voorzieningen op de kade rondom het schip in strijd met de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ die is uitgewerkt in artikel 19.2.1 en artikel 19.2.2 van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”;
Het bouwen zonder omgevingsvergunning van de onder ad. 2 genoemde voorzieningen.
De gedoogsituatie geldt voor een periode van maximaal zes maanden tot uiterlijk 1 maart 2023, zonder mogelijkheid om na die periode te verlengen, voor de opvang van maximaal 1.200 personen. Aan het gedoogbesluit zijn voorschriften en voorwaarden verbonden.
3.5
Op 21 september 2022 is het cruiseschip MS Silja Europa aan de VOB-kade in Velsen-Noord aangemeerd. Het COA wil vanaf 26 september 2022 asielzoekers huisvesten op het schip.
Het geschil
4.1
Ter zitting is vastgesteld dat het geschil, zoals nu ter beoordeling voorligt, neerkomt op de vraag of verweerder terecht heeft besloten niet handhavend op te treden tegen het aanmeren en in gebruik nemen van het cruiseschip in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
4.2
Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar aan de VOB-kade geen opvang van asielzoekers plaatsvindt dan wel tot en met een door de voorzieningenrechter te bepalen tijdstip, onder toekenning van een proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekers af. Het belang van verzoekers bij handhaving weegt onvoldoende zwaar tegenover de belangen van verweerder en het COA om de opvang thans daadwerkelijk onmiddellijk op die plaats te realiseren. Naar de kern genomen is daarbij doorslaggevend dat voldoende aannemelijk is dat het tijdelijke gebruik van de VOB-kade voor de opvang van de asielzoekers in afwijking van het bestemmingsplan kan worden gelegaliseerd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2
In de bezwaarfase is het aan verweerder om te beslissen op de bezwaren die verzoekers hebben ingediend. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de bezwaarfase is in beginsel alleen aanleiding als de belangen van verzoekers om door handhaving het gebruik in strijd met het bestemmingsplan te voorkomen, zwaarder weegt dan de belangen van verweerder en het COA bij instandlating van het besluit om thans niet tot handhaving over te gaan en dus van de opvangvoorziening direct gebruik te kunnen maken. Een aspect in die afweging is het antwoord op de vraag of het besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet (volledig) in stand kan blijven. De voorzieningenrechter beperkt zich tot een beoordeling op hoofdlijnen van de kans van slagen van het bezwaarschrift, omdat voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten in deze spoedprocedure geen plaats is. Daarbij geldt dat, hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is op grond van de belangen van verzoekers een voorziening te treffen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een eventuele bodemprocedure niet.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het aanmeren en het gebruiken van het schip aan de VOB-kade in Velsen-Noord in strijd is met het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”. Voorts staat vast dat voor dat strijdig gebruik – alsmede het bouwen van voorzieningen – de vereiste omgevingsvergunning (nog) niet is verleend.
6.2
Verweerder is, zo is ook niet in geschil, bevoegd om handhavend op te treden tegen het – zonder omgevingsvergunning – gaan gebruiken van het schip als opvangvoorziening. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, naar aanleiding van een verzoek om handhaving in de regel een toereikende motivering moeten geven waarom hij van deze bevoegdheid geen gebruik wil maken. Dat klemt te meer in een situatie dat een overheidsorgaan de overtreder is. De motivering zal moeten getuigen van bijzondere omstandigheden waarom het bestuursorgaan meent dat handhaving niet kan worden gevergd. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie van de onrechtmatige situatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Concreet zicht op legalisatie
7.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder niet gevergd kan worden handhavend op te treden. Het COA heeft op 16 september 2022 de aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Velsen-Noord”. Bij de aanvraag is daarna een zogenaamde “Ruimtelijke onderbouwing” van 19 september 2022 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) gevoegd waarin de ruimtelijke aspecten van het gebruik in strijd met het bestemmingsplan zijn onderzocht. Gelet op de inhoud van de aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning is er concreet zicht op legalisatie. Omdat in het kader van het gedoogbesluit de benodigde ruimtelijke aspecten voor het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning reeds zijn beoordeeld, ligt volgens verweerder de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning in de rede en kan daar binnen afzienbare tijd over worden besloten. Voor zover activiteiten niet vergund kunnen worden, is handhavend optreden zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van optreden in deze concrete situatie afziet. Volgens verweerder is het gedogen van de tijdelijke noodopvang gelet op de milieu- en omgevingseffecten ruimtelijk aanvaardbaar. Verweerder wijst in dit verband op de beoordeling van externe veiligheidsaspecten bij de ruimtelijke onderbouwing, onderschrijft de bevindingen en conclusies uit de ruimtelijke onderbouwing en heeft die ten grondslag gelegd aan het gedoogbesluit.
7.2
Verzoekers hebben aangevoerd dat er geen concreet zicht is op legalisatie. Verweerder noemt in het gedoogbesluit een aantal besluiten die nodig zijn om de tijdelijke bewoning te faciliteren. Daarnaast zijn volgens verzoekers echter nog meer vergunningen of toestemmingen nodig. Er is een ontheffing van gedeputeerde staten op grond van de Omgevingsverordening Noord-Holland nodig en de gemeenteraad zal een verklaring van geen bedenkingen moeten verlenen voor het mogen afwijken van het bestemmingsplan. Omdat er geen sprake is van ter inzage liggende ontwerpbesluiten is er op dit moment volgens verzoekers geen zicht op legalisatie.
7.3
De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Als er al een ontheffing en andere toestemmingen vereist zouden zijn, dan kunnen deze in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning immers nog aangevraagd worden. Verzoekers hebben onvoldoende onderbouwd dat sprake is van nog niet verleende toestemmingen die evident aan verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staan. Bovendien geldt dat, als een ontheffing moet worden aangevraagd bij gedeputeerde staten, het aan dat bestuursorgaan is om tegen strijdig handelen met die regels handhavend op te treden. De beoordeling of dat handhavend optreden dient te geschieden, dient buiten de beoordeling in dit geschil te blijven. Verder heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat bij verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning op grond van de zogenaamde kruimellijst van artikel 4, Bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht het vereiste van een verklaring van geen bezwaar van de gemeenteraad niet geldt. In dat geval is ook de uitgebreide voorbereidingsprocedure, anders dan verzoekers nog aanvoeren, niet van toepassing.
8.1
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat handhavend opgetreden dient te worden, omdat de volgende aspecten in de weg staan aan de verlening van de omgevingsvergunning: externe veiligheid, veiligheid op de kade en van vluchtroutes, leefbaarheid en hun specifieke bedrijfsbelangen.
Externe veiligheid
8.2.1
Verzoekers hebben terecht aangevoerd dat binnen 200 meter van de kade waar het schip ligt een route gevaarlijke stoffen loopt. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) dient in zo’n geval een beoordeling gemaakt te worden van het groepsrisico. Dat is niet gebeurd.
8.2.2
Weliswaar heeft in de ruimtelijk onderbouwing een beoordeling op grond van artikel 8 Bevt van deze omgevingsfactor niet plaatsgevonden, maar dat dit niet is gebeurd, leidt er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toe dat de omgevingsvergunning geweigerd moet worden. Blijkens die regeling moet een afweging van de mogelijke gevaren van die route worden gemaakt, maar het toestaan van het voorgenomen gebruik is niet op voorhand op grond van die regels uitgesloten. Die afweging zal in bezwaar of bij de vergunningverlening alsnog moeten plaatsvinden.
8.2.3
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bedrijf [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ), dat gelegen is aan de VOB-kade en dat afvalstoffen van boorwerkzaamheden verwerkt, kwalificeert als een inrichting als bedoeld in het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) en/of het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het schip mag daarom volgens verzoekers niet binnen de risicocontour van [bedrijf] liggen. Dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is, weten verzoekers niet zeker maar leiden ze af uit het feit dat gedeputeerde staten voor de inrichting een milieuvergunning hebben verleend, hetgeen een indicatie is voor de ernst van de mogelijke gevaren van de inrichting. Zij hebben echter de milieuvergunning zelf nog niet van verweerder of de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ontvangen.
8.2.4
Verweerder heeft betwist dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is. Hij heeft navraag gedaan bij de Omgevingsdienst en die heeft verklaard dat [bedrijf] geen Bevi- of Brzo-inrichting is. Bovendien blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de externe veiligheid is onderzocht en dat niet naar voren is gekomen dat [bedrijf] een Bevi- of Brzo-inrichting is. De voorzieningenrechter gaat er bij die stand van zaken vanuit dat geen sprake is van een Bevi- of Brzo-inrichting. Verzoekers hebben tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder onvoldoende onderbouwd dat wel sprake zou zijn dergelijke gevaarlijke activiteiten. Daar komt nog bij dat verweerder en het COA onbestreden hebben gesteld, dat zij met [bedrijf] als naaste buur aan de VOB-kade diverse (gebruiks)afspraken hebben gemaakt. Indien [bedrijf] inderdaad dergelijke gevaarvolle activiteiten zou ontplooien, zou verwacht mogen worden dat [bedrijf] zichzelf tegen de komst van het schip zou hebben gekeerd, maar daar is niet van gebleken. De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen reden dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, omdat het schip binnen enige risico- of veiligheidscontour rond [bedrijf] zou liggen.
8.2.5
Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat er een gasleiding ligt onder de locatie waar het schip is aangemeerd. Weliswaar is dit aspect bij de beoordeling van de externe veiligheid betrokken, maar dat deze beoordeling toereikend zou zijn, is volgens verzoekers niet aannemelijk, gelet op de vereisten die daarvoor gelden.
8.2.6
Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het risico van de aanwezigheid van de gasleiding zeer nabij het schip is onderzocht. Die beoordeling is in het gedoogbesluit meegenomen. Uit die stukken blijkt onder meer dat er overleg is geweest met Gasunie, de eigenaar van de gasleiding, of het gebruik van het schip nabij die leiding verantwoord is en welke handelingen daar al niet zijn toegestaan. Een absolute belemmering is uit dat onderzoek tot heden niet naar voren gekomen. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat deze beoordeling niet juist zou zijn en dat de aanvraag om de omgevingsvergunning daarop zou moeten stranden.
Veiligheid op de kade en van de vluchtroutes
8.3.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat op de kade en langs de vluchtroutes door de aanwezigheid van hun bedrijven sprake is van een onveilige situatie voor de bewoners van het schip en dat door de aanwezigheid van de asielzoekers een onwerkbare situatie voor hun bedrijven ontstaat. Zij voeren voorts aan dat verweerder en het COA (aanvankelijk) niet met hen over de opvang van de asielzoekers in de nabijheid van hun bedrijven heeft overlegd.
8.3.2
Zoals uit de aanvraag voor de tijdelijke omgevingsvergunning blijkt en in het gedoogbesluit als voorwaarde is gesteld, wordt door middel van hekwerken gewaarborgd dat de bewoners van het schip de omliggende bedrijventerreinen niet kunnen betreden. Ter zitting is de aard van die hekwerken door partijen toegelicht. Weliswaar betwisten verzoekers dat deze hekwerken afdoende zouden zijn, maar naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk dat die afscheiding, mede gelet op de andere beveiligingsvoorzieningen die worden getroffen, niet toereikend zou zijn om te voorkomen dat asielzoekers de bedrijfsterreinen van verzoekers direct vanaf het schip betreden. De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarom niet in deze bezwaargrond. Voorts bleek ter zitting dat er voldoende bereidheid is aan de zijde van het COA om met verzoekers zo nodig verder te overleggen. Dat verweerder verzoekers in een eerder stadium onvoldoende actief in de planvorming heeft betrokken, is, wat daar ook van zij, op zichzelf onvoldoende om hun verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Leefbaarheid
8.4.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat het schip niet gebruikt mag worden, omdat de werkzaamheden van de verschillende bedrijven op en rond de kade onder meer stankoverlast en stof-, geluids- en lichthinder voor de asielzoekers veroorzaken.
8.4.2
In de ruimtelijke onderbouwing is voldoende rekenschap gegeven van deze omstandigheden die van belang zijn voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik van het schip. Verweerder heeft die ruimtelijke onderbouwing in zijn afweging betrokken. Op dit moment ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om die afweging op voorhand onhoudbaar te achten mede gelet op het feit dat er voorzieningen worden getroffen om de overlast voor de asielzoekers te beperken, waaronder het slapen aan de andere zijde van het schip.
Specifieke bedrijfsbelangen
8.5.1
Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat met name verzoeker [verzoeker 2] B.V. beperkt wordt in de bedrijfsvoering door het gebruik van de toegangsweg en de kade rondom zijn bedrijf door het COA.
8.5.2
Hoewel er door de aan te leggen voorzieningen op de kade, waaronder de hekken, voor het gebruik rond dat bedrijf feitelijke beperkingen in de manoeuvreerruimte voor zijn voertuigen ontstaan, is niet gebleken dat [verzoeker 2] B.V. helemaal niet meer zijn bedrijfsactiviteiten kan uitvoeren. Daarom weegt dat belang naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaar om de voorlopige voorziening te treffen. Dat neemt niet weg dat het COA heeft toegezegd de hinder door het gebruik van de toegangsweg en de kade zoveel mogelijk te beperken en daarover met de vennootschap zo nodig nader te overleggen.
8.5.3
Omdat er door de andere verzoekers geen bijzondere belangen zijn gesteld, anders dan hiervoor reeds besproken, behoeven hun specifieke situaties hier geen verdere bespreking.
8.6
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van externe veiligheid, veiligheid op de kade en van vluchtroutes, leefbaarheid en de specifieke bedrijfsbelangen niet evident aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. Er is dan ook voldoende concreet zicht op legalisatie en verweerder heeft zich, mede gelet op de grote belangen die zijn gesteld om de opvang voor asielzoekers op zo kort mogelijke termijn te kunnen realiseren, terecht op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van verweerder niet gevergd kan worden thans handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

9.1
De voorzieningenrechter komt, mede gelet op het grote belang bij het in gebruik nemen van het schip als noodopvang voor asielzoekers, tot de conclusie dat het belang van verweerder en het COA bij het in stand laten van het besluit om nu niet tot handhaving over te gaan, zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekers bij het treffen van een voorziening die in zou houden dat vooralsnog niet tot ingebruikname van het schip voor opvang kan worden overgegaan. Dat het niet de schoonheidsprijs verdient dat tot de opvang op deze plek zonder voorafgaande omgevingsvergunning wordt overgegaan, kan dat oordeel niet anders maken.
9.2
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het schip mag aanmeren aan de VOB-kade in Velsen-Noord en in gebruik kan worden genomen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.