Overwegingen
1. De raad van verweerders gemeente heeft op 17 oktober 2022 beslist verweerder te steunen in het voorgenomen besluit om een crisisopvanglocatie voor asielzoekers te realiseren op het terrein van het oude zwembad aan de Flammert te Nieuw Bergen, onder de voorwaarden dat er maximaal 90 personen worden opgevangen voor de duur van drie maanden, met een mogelijkheid tot verlenging voor maximaal drie maanden, en met de inzet op met name gezinnen.
2. Op 18 oktober 2022 heeft verweerder beslist tot realisatie van de crisisnoodopvang voor asielzoekers op de genoemde locatie en een wethouder te machtigen om de realisatie verder in gang te zetten. Deze beslissing is verwoord in de besluitenlijst van de collegevergadering van die dag.
3. Op 1 november 2022 heeft verzoeker verweerder verzocht om preventief handhavend op te treden tegen (het gedogen van) het met het bestemmingsplan strijdige voornemen/handelen om de genoemde locatie in gebruik te (gaan) nemen als opvanglocatie voor asielzoekers. Op 3 november 2022 heeft verweerder verzoeker bericht van een voornemen om het verzoek om handhaving buiten behandeling te stellen. Bij brief van 10 november 2022 heeft verzoeker een zienswijze hiertegen ingediend.
4. Op 8 november 2022 heeft verweerder een (ambtshalve) noodbesluit onder voorwaarden genomen. Dit noodbesluit houdt in dat, omdat de behoefte aan tijdelijke crisisnoodopvang dermate dringend en acuut is, verweerder toestaat dat in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied, de locatie van het terrein kadastraal bekend gemeente Bergen (L) [kadasternummer] te Nieuw-Bergen (L) tijdelijk als crisisnoodopvanglocatie wordt gebruikt en in dat kader bouwwerken, aanhorigheden en voorzieningen worden opgericht. Dit besluit is geplaatst in het elektronisch gemeenteblad van de gemeente Bergen (L). Ter zitting heeft verweerders vertegenwoordiger verklaard dat deze publicatie plaats zou hebben gevonden op 9 november 2022.
5. Op 10 november 2022 heeft verzoeker (zoals gezegd) een bezwaarschrift ingediend en verzocht om de onderhavige voorlopige voorziening. In het bezwaarschrift en het verzoek is vermeld dat deze gericht zijn tegen verweerders gedoogbesluit van 11 oktober 2022, dat het realiseren van de opvanglocatie mogelijk maakt.
Op welk besluit ziet het verzoek?
6. Het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening zijn gericht tegen de gedoogbeslissing die realisatie van een opvanglocatie op het oude zwembadterrein mogelijk maakt. Verzoeker stelt dat het besluit is genomen op 11 oktober 2022. Uit de bij het verzoek aan de rechtbank overgelegde besluitenlijsten van verweerder blijkt echter dat er niet op 11 oktober, maar op 18 oktober 2022 is beslist over de realisering van de noodopvang. Daarbij is bovendien niets besloten over gedogen, maar enkel besloten de realisering in gang te zetten. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat het besluit om de opvang in afwijking van het bestemmingsplan te gedogen pas is genomen bij het noodbesluit van 8 november 2022. Zowel verzoeker als verweerder hebben aangegeven er van uit te gaan dat het bezwaarschrift en het onderhavige verzoek gericht zijn tegen het noodbesluit van 8 november 2022, gepubliceerd op 9 november 2022 en in werking getreden op 14 november 2022. In het kader van deze voorlopige voorziening zal ook de voorzieningenrechter er daarom van uitgaan dat het verzoek ziet op het noodbesluit van 8 november 2022.
Is het noodbesluit een appellabel besluit?
7. Door zowel verzoeker als verweerder is het noodbesluit gekwalificeerd als gedoogbesluit. Gelet op de inhoud hiervan is ook de voorzieningenrechter van oordeel dat het hier een gedoogbesluit betreft.
8. Verweerder heeft erop gewezen dat een gedoogbesluit volgens de nieuwste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2019; ECLI:NL:RVS:2019:1356) niet (meer) kwalificeert als een beslissing die op rechtsgevolg is gericht. Daarom is volgens verweerder het bezwaarschrift van verzoeker niet-ontvankelijk. Dit zou dan reden zijn de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen. 9. De voorzieningenrechter is het in zoverre met verweerder eens dat uit de aangehaalde uitspraak volgt dat gedoogbeslissingen geen besluiten in de zin van de Awb zijn, omdat ze niet op rechtsgevolg zijn gericht. Uit de jurisprudentie volgt echter ook dat op de hoofdregel - dat beslissingen omtrent gedogen geen besluiten zijn en ook niet kunnen worden gelijkgesteld met een besluit - in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering mogelijk is wegens klemmende, concrete gronden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7160) volgt dat er aanleiding kan zijn voor het aannemen van een uitzondering wegens (dringende) redenen van rechtsbescherming. 10. Verzoeker stelt dat hier sprake is van een uitzondering als hierboven bedoeld. Hij heeft er in dit kader op gewezen dat de opvanglocatie al is gerealiseerd en per 1 december 2022 in gebruik wordt genomen. Als hij enkel om rechtsbescherming tegen de opvang kan vragen via (spoed)procedures bij de rechtbank inzake het al ingediende handhavingsverzoek, of inzake een (toekomstige) vergunningverlening, is zijn rechtsbescherming in feite niet bestaand, omdat deze alternatieve routes te lang duren.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker – in ieder geval in het kader van de onderhavige voorzieningenprocedure – een beroep toekomt op een uitzondering op de hoofdregel dat een gedoogbesluit niet appellabel is. Er is immers op korte termijn geen alternatieve route beschikbaar, waarin verzoeker het gedoogbesluit kan laten toetsen. Evenmin is er op korte termijn de mogelijkheid andere besluiten (zoals eventuele weigeringen tot handhaving en/of verleende vergunningen) te laten toetsen door de rechter. De door verzoeker al opgestarte handhavingsprocedure noch de eventuele toekomstige vergunningenprocedure hebben immers op dit moment al geleid tot een appellabel besluit.
12. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13. Door verweerder is niet betwist dat verzoeker een spoedeisend belang. Ook de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om dit niet aan te nemen. Aan dit vereiste is daarom voldaan.
Is verzoeker belanghebbende?
14. Verweerder is van mening dat verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de realisatie en het in gebruik nemen van de betreffende opvanglocatie. Verweerder heeft erop gewezen dat verzoekers woning op een afstand van ongeveer 250 meter ligt van de locatie en er zich voetbalvelden en bomen bevinden tussen de woning en de locatie, terwijl de ruimtelijke uitstraling volgens verweerder gering is.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ondanks een gering(er) zicht op de locatie, verzoeker wel als belanghebbende bij het bouwplan kan worden aangemerkt, vanwege de ruimtelijke impact van de opvanglocatie. Het gaat immers om de plaatsing en het gebruik van 22 containers voor de huisvesting van 90 mensen plus ‘personeel’ op een open plek in het bos. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand - dus zonder inhoudelijke toets - al gezegd kan worden dat verzoeker hiervan geen gevolgen van enige betekenis ondervint.
Stikstofemmissie / aanwezigheid van dassen
16. Verzoeker heeft gronden aangevoerd met betrekking tot de stikstofemissie als gevolg van de bouw van de opvanglocatie en van de te gebruiken aggregaten voor de stroomvoorziening. Verder heeft verzoeker zich beroepen op de noodzaak van bescherming van dassen en hun burchten die zich in de buurt van de locatie bevinden, dan wel de bescherming van voor de das essentiële foerageergebieden.
17. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder verklaard dat het noodbesluit niet ziet op deze aspecten. Het betreft hier aspecten die vallen onder de Wet natuurbescherming en daarvoor is verweerder niet het bevoegd gezag. Hij heeft verklaard dat er wel overleg is (geweest) met het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (GS). GS is namelijk het bevoegd gezag ten aanzien van deze aspecten en GS heeft te kennen heeft gegeven dat er geen sprake zal zijn van met de Wet natuurbescherming strijdige activiteiten of situaties en dat er een vergunning voor de stikstofemissies kan worden afgegeven.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen verzoeker in dit kader heeft aangevoerd geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Zij overweegt hiertoe dat - wat er ook zij van het gestelde standpunt van GS – beslissingen inzake de stikstofemissies en de bescherming van dassen geen deel uitmaken van het noodbesluit. De hierop betrekking hebbende gronden kunnen dus niet leiden tot schorsing van het noodbesluit.
Overige argumenten / belangenafweging
19. Verzoeker heeft voorts (kort samengevat) aangevoerd dat het plan voor geluid- en lichthinder zal zorgen ter plaatste van zijn woning en dat dit met name vanwege de situatie van zijn zoon onacceptabel is.
20. De voorzieningenrechter weegt in dit kader de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tégen het treffen daarvan. Zij overweegt hieromtrent als volgt.
21. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat er op dit moment dringend behoefte is aan extra opvang voor asielzoekers in heel Nederland, aangezien er onvoldoende plaats is in de bestaande opvang en mensen op banken/stoelen en zelfs buiten op straat moeten overnachten. Aan de kant van verweerder weegt daarom onmiskenbaar een groot maatschappelijk, dringend en algemeen belang voor het leveren van een bijdrage aan de opvang van asielzoekers en vluchtelingen. Daar komt bij dat de personen die in de opvang geplaatst gaan worden hier ook een (groot) persoonlijke belang bij hebben.
22. Aan de kant van verzoeker weegt het individuele belang van hem en zijn gezin. Verzoeker maakt zich met name zorgen over het welzijn van zijn zoon. Vanwege zijn psychische gezondheidssituatie is die bijzonder kwetsbaar. Verzoeker vreest dat het plan van verweerder licht- en geluidhinder met zich brengt in het normaal gesproken rustige gebied achter / naast zijn woning en dat zijn zoon hier ernstige (psychische) overlast van zal ondervinden.
23. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in dit geval uitvalt in het voordeel van verweerder. De voorzieningenrechter stelt hierbij voorop dat de belangen van verzoeker niet per definitie minder wegen, enkel omdat het hier om individuele belangen gaat. Ook individuele belangen kunnen immers dusdanig groot zijn dat de belangen van een grotere groep daarvoor zouden moeten wijken. In dit geval is echter niet aannemelijk gemaakt dat de licht- en geluidhinder vanuit de opvanglocatie of overlast door het intensievere gebruik van het bospad dusdanig zal zijn dat dit met zich brengt dat verzoekers belang op voorhand zwaarder weegt. De voorzieningenrechter neemt zonder meer aan dat het huisvesten van 90 mensen een zekere mate van toenemende activiteiten met zich brengt. Ter zitting is echter onweersproken gesteld dat de containers slechts ongeveer 2.20 meter hoog zijn en geen grote ramen hebben. Dat verzoeker hierdoor lichthinder zal ondervinden is daarmee onvoldoende aangetoond, temeer omdat er tussen de locatie en de woning van verzoeker ook nog bomen staan, die – naar aangenomen mag worden - ook zonder bladeren het licht toch in enige mate zullen filteren. Ook is op geen enkele wijze onderbouwd hoe/waarom de toekomstige bewoners dusdanig veel geluid zullen produceren dat de huisvesting en het gebruik van het bospad onrechtmatig zijn ten aanzien van verzoeker (en diens zoon). Het feit dat de beoogde opvanglocatie bovendien tijdelijk is, relativeert ook de belangen aan de kant van verzoeker.
24. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.