Op 20 november 2023 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een verzetszaak waarbij het verzet van de opposant niet-ontvankelijk is verklaard. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, die op 23 juni 2020 een beslissing had genomen op een bezwaar tegen waardebeschikkingen voor onroerende zaken. De rechtbank had het beroep op 13 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de opposant het griffierecht niet tijdig had betaald. Hierop heeft de opposant hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof heeft dit op 30 augustus 2023 ook niet-ontvankelijk verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor behandeling als verzetschrift.
In de verzetsprocedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de opposant geen gronden van verzet heeft ingediend, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vertraging in de procedure volledig aan de gemachtigde van de opposant kan worden toegerekend, die in plaats van verzet een hogerberoepschrift had ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de redelijke termijn te verlengen, maar dat dit niet leidt tot een toewijzing van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en het verzet niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.