ECLI:NL:RBOBR:2023:5377

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
22/1515 en 22/1516
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsanctie en bekortingsverzoek in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant de beroepen van eiseres, een B.V., tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkneemster en de afwijzing van haar verzoek om deze verplichting te bekorten. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie van 52 weken terecht is opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren. Eiseres had niet onderbouwd welke activiteiten zij door bijzondere omstandigheden niet kon ontplooien. Het beroep tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting is ongegrond verklaard.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het UWV ten onrechte het bekortingsverzoek van eiseres heeft afgewezen. Eiseres had in de bezwaarfase aangetoond dat zij de tekortkomingen had hersteld. De rechtbank herroept het besluit van het UWV en bepaalt dat de loondoorbetalingsverplichting per 20 mei 2022 moet worden beëindigd. De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van proceskosten aan eiseres en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 17 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/1515 en 22/1516

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Kara),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[werkneemster]uit Eindhoven (de werkneemster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkneemster (loonsanctie) en de afwijzing van de aanvraag om die loondoorbetalingsverplichting te bekorten.
1.1.
Met het besluit van 24 december 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van de werkneemster moet doorbetalen tot 8 februari 2023.
1.2.
Met het besluit van 8 april 2022 heeft het UWV het verzoek van eiseres om de duur van de loondoorbetalingsverplichting te bekorten afgewezen.
1.3.
Met de bestreden besluiten van 9 juni 2022 en 13 juni 2022 op de bezwaren van eiseres is het UWV bij die besluiten gebleven.
1.4.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de na bezwaar gehandhaafde verlengde loondoorbetalingsverplichting is geregistreerd onder nummer SHE 22/1515. Het beroep tegen de na bezwaar gehandhaafde afwijzing van het bekortingsverzoek is geregistreerd onder nummer SHE 22/1516.
1.5.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. De werkneemster is niet op de zitting verschenen.

Totstandkoming van de besluiten

2. De werkneemster werkte in de supermarkt van eiseres als leidinggevende. Zij meldde zich op 12 februari 2020 ziek voor dit werk. Op 29 november 2021 vroeg zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV beoordeeld of eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In dat kader heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het UWV geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren en de loondoorbetalingsverplichting van eiseres verlengd. In de bezwaarprocedure tegen die beslissing heeft eiseres gevraagd om die loondoorbetalingsverplichting te bekorten. Deze aanvraag heeft het UWV afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank vindt dat het UWV terecht de loondoorbetalingsverplichting van eiseres heeft verlengd
.De rechtbank vindt dat het UWV de aanvraag van eiseres om die loondoorbetalingsverplichting te bekorten ten onrechte heeft afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De verlenging van de loondoorbetalingsverplichting
3.1.
Eiseres heeft in algemene zin verwezen naar wat zij in de bezwaarfase heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt dat het UWV op de bezwaargronden van eiseres heeft gereageerd met het bestreden besluit van 9 juni 2022. Het is dan vervolgens aan eiseres om concreet te benoemen wat er volgens haar aan die beslissing niet juist is. Eiseres heeft een aantal concrete punten genoemd en die concrete punten zal de rechtbank hierna bespreken.
3.2.
Eiseres vindt een standaard loonsanctie van 52 weken – zonder dat die termijn afhankelijk wordt gesteld van de feiten en omstandigheden van het geval – in strijd met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel. Dat is volgens haar ook niet de bedoeling van de wetgever geweest. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en verwijst naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) op dit punt. [1] De strekking van die rechtspraak is dat uit het wettelijk stelsel voortvloeit dat een loonsanctie dient te worden opgelegd voor de duur van 52 weken en dat de werkgever – als hij meent dat hij nadien de vastgestelde tekortkomingen heeft hersteld –een bekortingsverzoek kan doen.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bij een besluit tot oplegging van een loonsanctie aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. [2] Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat het om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. In dit geschil dient de rechtbank dus de vraag te beantwoorden of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
3.4.
Uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie volgt dat het UWV bij dat besluit duidelijk dient te motiveren welke tekortkoming aan de werkgever wordt verweten en gemotiveerd uiteen dient te zetten dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd. [3] Anders dan eiseres stelt, heeft het UWV aan deze verplichting voldaan. Eiseres klaagt erover dat in zowel het besluit van 24 december 2021 als in het bestreden besluit van 9 juni 2022 niet zou staan waarom tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting was besloten. Eiseres is er daarbij ten onrechte aan voorbijgegaan dat bij beide besluiten is verwezen naar een rapport van de arbeidsdeskundige. Bij het besluit van 24 december 2021 is een rapport van arbeidsdeskundige R. Smeulders van 23 december 2021 gevoegd en bij het besluit van 9 juni 2022 een rapport van arbeidsdeskundige bezwaar & beroep J. Bojić van 7 juni 2022. Uit beide rapporten blijkt dat het UWV de loondoorbetalingsverplichting heeft verlengd, omdat het re-integratie-traject in spoort 2 te laat is aangevangen en omdat dit traject een inadequaat verloop kent. In beide rapporten is deugdelijk gemotiveerd waarom het UWV dat vindt en in het laatste rapport is ook ingegaan op wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd.
3.5.
Eiseres vindt verder dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden dat de re-integratie van de werkneemster plaatsvond tijdens een bedrijfsovername en de toen geldende coronamaatregelen, waardoor de contacten met haar re-integratiebureau Abtro steeds enige vertraging opliepen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het UWV heeft terecht opgemerkt dat eiseres weliswaar in algemene zin naar deze omstandigheden heeft verwezen, maar dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt welke concrete re-integratie-activiteiten zij had ontplooid of wilde ontplooien en die door deze omstandigheden niet konden worden uitgevoerd. Daarom kunnen deze (algemene) omstandigheden niet tot gevolg hebben dat had moeten worden afgezien van het verlengen van de loondoorbetalingsverplichting.
3.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het UWV terecht heeft besloten om de loondoorbetalingsverplichting van eiseres te verlengen.
Het bekortingsverzoek
3.7.
Eiseres heeft op 23 maart 2022 een aanvraag ingediend om de (verlengde) loondoorbetalingsverplichting te bekorten. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 8 april 2022 afgewezen, omdat eiseres geen gegevens had overgelegd waaruit zou blijken dat zij haar tekortkomingen inmiddels had hersteld. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en een (eind)rapportage van Abtro van 25 maart 2022 overgelegd. Het UWV is met het bestreden besluit van 13 juni 2022 bij de afwijzing gebleven. Naar aanleiding van een (tweede) aanvraag van eiseres van 20 mei 2022 om de loondoorbetalingsverplichting te bekorten, waarbij zij wederom de (eind)rapportage van Abtro van 25 maart 2022 heeft overgelegd, heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting wel bekort en dat per 11 juli 2022.
3.8.
Bij deze stand van zaken valt niet in te zien waarom het UWV niet reeds naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2022 heeft besloten de loondoorbetalingsverplichting te bekorten. Dit heeft het UWV ook op de zitting erkend. Het UWV heeft op de zitting vervolgens aangegeven dat wat hem betreft de loondoorbetalingsverplichting bekort had moeten worden met ingang van zes weken na het besluit van 8 april 2022, wat volgens het UWV volgt uit artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA. Dit zou betekenen dat de loondoorbetalingsverplichting wordt beëindigd per 20 mei 2022. Eiseres is het niet eens met genoemde wettelijke bepaling. Ze vindt primair dat de loondoorbetalingsverplichting moet worden beëindigd per 2 maart 2022, omdat uit de (eind)rapportage van Abtro volgens haar volgt dat haar tekortkomingen per die datum zijn hersteld. Subsidiair bepleit eiseres een beëindiging van die verplichting drie weken na indiening van het bekortingsverzoek (op 23 maart 2022), dus per 13 april 2022.
3.9.
De rechtbank is het met het UWV eens dat uit artikel 25, veertiende lid, van de Wet WIA volgt dat in dit geval de (verlengde) loondoorbetalingsverplichting van eiseres per 20 mei 2022 moet worden beëindigd. Dat eiseres het niet eens is met die wettelijke regeling is geen reden om tot een ander oordeel te komen. In artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat namelijk dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet niet mag beoordelen.
3.10.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werkneemster per 20 mei 2022 moet worden beëindigd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting is ongegrond. Het beroep tegen de afgewezen aanvraag om deze verplichting te bekorten is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 13 juni 2022 en voorziet zelf in de zaak door het besluit van 8 april 2022 te herroepen. De rechtbank zal vervolgens bepalen dat de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werkneemster per 20 mei 2022 wordt beëindigd en dat haar uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit van 13 juni 2022.
4.1.
Omdat het beroep tegen het besluit van 13 juni 2023 gegrond is moet het UWV de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedraagt € 1.674,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Aan beide proceshandelingen wordt één punt toegekend met een waarde van € 837,- en het gewicht van de zaak is gemiddeld (factor 1).
4.2.
Voor een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, omdat het besluit van 8 april 2022 niet wordt herroepen vanwege een aan het UWV te wijten onrechtmatigheid. Dit besluit is herroepen omdat eiseres pas in de bezwaarfase de gegevens heeft overgelegd die nodig waren om haar bekortingsverzoek te kunnen beoordelen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.
4.3.
Ook moet het UWV het griffierecht aan eiseres (in de zaak met nummer SHE 22/1516) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2022 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 juni 2022 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 13 juni 2022;
  • herroept het besluit van 8 april 2022;
  • beëindigt de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van de werkneemster per 20 mei 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 13 juni 2022;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.CRvB 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717, CRvB 11 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3811, CRvB 22 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9013, en CRvB 2 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1465.
2.CRvB 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861.
3.CRvB 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414.