ECLI:NL:RBOBR:2023:5334

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
22/1919
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en de goede procesorde in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 319.000, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 277.000 moet zijn, gebaseerd op de WOZ-waarden van vergelijkbare woningen in de buurt. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de door eiser voorgestelde waarde niet is onderbouwd. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde van de woning op € 300.000 moet worden vastgesteld.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de goede procesorde. De rechtbank heeft besloten dat een nader stuk van de heffingsambtenaar, dat elf dagen voor de zitting was ingediend, niet tot de processtukken wordt toegelaten. Dit omdat het indienen van het stuk zo kort voor de zitting de procespositie van eiser heeft geschaad, waardoor hij niet adequaat kon reageren. De rechtbank benadrukt dat de goede procesorde vereist dat partijen zich aan de gestelde termijnen houden en dat het indienen van stukken op het laatste moment niet is toegestaan.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar, stelt de WOZ-waarde vast op € 300.000 en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser, die op € 1.557,26 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de samenwerking A2-gemeenten.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van de woning aan [adres] in [woonplaats] voor het kalenderjaar 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 25 februari 2022 vastgesteld op € 319.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en voor het kalenderjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 opgelegd.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 28 juli 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de heffingsambtenaar van de samenwerking A2-gemeenten [naam] . Eiser en diens gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek om uitstel van de zitting
2. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 10 oktober 2023 in de ochtend telefonisch verzocht om uitstel van de zitting. Als reden heeft hij opgegeven dat hij verhinderd is vanwege een zitting in de ochtend bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De zittingsdatum is namelijk met de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar afgestemd. Vervolgens heeft de rechtbank de uitnodiging voor de zitting op 26 juli 2023 aan (de gemachtigde van) partijen gezonden. De gemachtigde van eiser was dus al geruime tijd op de hoogte van de zitting. Van een tijdig verzoek om uitstel is daarom geen sprake. Bovendien is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gewichtige reden. De gemachtigde van eiser neemt door deelname aan een (ochtend)zitting van de rechtbank in Amsterdam namelijk bewust het risico dat hij in de middag niet op tijd aanwezig kan zijn bij de zitting van de rechtbank Oost-Brabant. Als dat risico zich realiseert, dan blijft dat voor zijn rekening.
De stukken die betrekking hebben op de zaak
3. Eiser heeft op 21 augustus 2022 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 28 juli 2022. Met de brief van 26 augustus 2022 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar gevraagd om binnen vier weken de op deze zaak betrekking hebbende stukken in te sturen. De rechtbank heeft erop gewezen dat het gaat om alle stukken die aan het bestreden besluit zijn voorafgegaan. Daarbij heeft de rechtbank opgesomd om welke stukken het in ieder geval gaat. Eén van deze stukken is het taxatieverslag. De heffingsambtenaar heeft op 29 augustus 2022 om vier weken uitstel gevraagd voor het indienen van de stukken. Dat uitstel is op 2 september 2022 toegekend. De gemachtigde van eiser heeft op 5 oktober 2022 een aanvullend beroepschrift ingestuurd. Op 28 september 2022 heeft de heffingsambtenaar de aanslag gemeentelijke belastingen 2022, het bezwaarschrift, een aanvulling op het bezwaarschrift, de uitspraak op het bezwaarschrift en het aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar aan de rechtbank toegestuurd. Er is geen taxatieverslag ingestuurd.
3.1.
Met de brief van 23 november 2022 heeft de rechtbank de heffingsambtenaar erover geïnformeerd dat zij graag over een compleet dossier beschikt, zodat de behandeling van de beroepszaak later in de procedure niet wordt vertraagd. Daarom heeft zij de heffingsambtenaar in die brief gevraagd om binnen twee weken te laten weten of in deze zaak nog een verweerschrift en een (nader) taxatierapport wordt ingediend. Als hij dat wil doen, dan moet hij dat binnen acht weken na 23 november 2022 doen. De heffingsambtenaar heeft op 29 november 2022 gereageerd en aangegeven dat binnen de door de rechtbank gestelde termijn van acht weken een verweerschrift en een taxatierapport zal worden ingestuurd. Op 24 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar gevraagd deze termijn met zes weken te verlengen. De rechtbank heeft hier op 26 januari 2023 mee ingestemd. Omdat niets werd ontvangen, heeft de rechtbank de heffingsambtenaar op 21 maart 2023 bij verzocht om haar binnen twee weken over de stand van zaken te informeren. Daarop heeft de heffingsambtenaar niet gereageerd. Op 26 juli 2023 heeft de rechtbank de kennisgevingen voor de zitting van 10 oktober 2023 aan partijen gestuurd. Op 29 september 2023 heeft de heffingsambtenaar (alsnog) een nader stuk (door hem betiteld als verweerschrift) met als bijlagen de taxatiematrix, de grondstaffel, een waardeberekening door middel van VastgoedPro, twee uitgebreide e-mailwisselingen en een Excel-overzicht ingediend.
Het nader stuk van de heffingsambtenaar
4. De rechtbank beslist dat het nader stuk dat op 29 september 2023 door de heffingsambtenaar is ingestuurd (met bijlagen) buiten beschouwing wordt gelaten. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende redenen.
4.1.
Uit de hierboven onder 3.1 omschreven gang van zaken blijkt dat het nader stuk en de bijlagen ruim zeven maanden na het verstrijken van de door de rechtbank gestelde termijn zijn ingediend. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting uitgelegd dat dit het gevolg is van drukte. Er was volgens hem niet eerder tijd om de stukken op te stellen en in te dienen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat de termijnoverschrijding toelaatbaar is. Voor eiser geldt immers ook dat hij zijn stukken binnen de daarvoor vastgestelde termijnen moet indienen. De lange termijn die de heffingsambtenaar heeft genomen voor het indienen van een reactie op het beroepschrift doet dus afbreuk aan het beginsel van gelijkwaardigheid van partijen.
4.2.
Daarnaast is het nader stuk met bijlagen niet toelaatbaar, omdat de goede procesorde zich daartegen verzet. Het stuk is weliswaar elf dagen voor de zitting bij de rechtbank ingediend en dat is binnen de tiendagentermijn die in artikel 8:58 van de Awb wordt genoemd, maar deze termijn is geen harde grens. Stukken die tien dagen voor de zitting zijn ingediend, worden niet per definitie toegelaten. Ook bij die stukken gebruikt de rechtbank het criterium van de goede procesorde voor de beoordeling of het stuk daadwerkelijk wordt toegelaten. Artikel 8:58 van de Awb vloeit namelijk zelf ook voort uit de eisen van een goede procesorde en uit het beginsel van hoor en wederhoor. De bepaling heeft onder meer het doel om de andere partij te beschermen tegen te laat aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop hij niet adequaat kan reageren. Doordat het nader stuk met bijlagen zo kort voor de zitting is ingediend, is eiser in zijn procespositie geschaad. Het heeft hem immers de mogelijkheid ontnomen schriftelijk te reageren en het is hem moeilijk gemaakt voldoende adequaat te reageren en er het debat over te voeren.
De overeenkomst
5. De heffingsambtenaar heeft op de zitting gesteld dat in de bezwaarfase tussen partijen overeenstemming is bereikt over de waarde van de woning, en dat tussen partijen is afgesproken dat geen beroep zal worden ingesteld tegen die waarde. De rechtbank is van oordeel dat dat standpunt te laat is aangevoerd. In de rechtspraak is al eerder overwogen dat het in strijd is met de goede procesorde om laattijdig – in dit geval op de zitting – te komen met een voor eiser nieuw standpunt. [2] Dit standpunt van de heffingsambtenaar is daarom tardief. De rechtbank zal zich hier niet over uitlaten.
De relevante feiten
6. Eiser is eigenaar van de woning, een tussenwoning uit 1970 aan [adres] in [woonplaats] . De woning heeft volgens eiser een woonoppervlak van 136 m² en ligt op een perceel van 170 m².
Het oordeel over de WOZ-waarde
7. Partijen zijn het niet eens over de (WOZ-)waarde van de woning voor het kalenderjaar 2022. De waardepeildatum is 1 januari 2021.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.2.
Op de heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is (bewijslast). De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
7.3.
Met alleen de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Uit de uitspraak op bezwaar kan de rechtbank weliswaar afleiden dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft vastgesteld aan de hand van verkopen van vergelijkbare woningen, maar informatie over de vergelijkingsobjecten of over de waarde-opbouw van de woning in relatie tot de verkoopprijzen van de gebruikte vergelijkingsobjecten ontbreekt.
7.4.
De heffingsambtenaar heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
7.5.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem gestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Dat is niet het geval.
7.6.
Eiser vindt dat de waarde van de woning € 277.000 moet zijn. Voor de onderbouwing van deze waarde doet eiser een beroep op de meerderheidsregel. Volgens eiser zijn de buurwoningen nagenoeg identiek aan zijn woning. Eiser noemt [adres] . De WOZ-waarden van deze buurwoning zijn vastgesteld op achtereenvolgens
€ 276.000, € 283.000, € 279.000 en € 289.000 en zijn allemaal lager dan de waarde van zijn woning.
7.7.
Op de zitting heeft de heffingsambtenaar gezegd dat de woningen niet nagenoeg identiek zijn. De objectkenmerken van de woningen verschillen teveel om van identieke woningen te kunnen spreken. Zo is er verschil in vloeroppervlak. De woning van eiser heeft als enige een aangebouwde woonruimte waardoor deze groter is dan de andere woningen. De oppervlakte van de percelen van de woningen zijn niet gelijk. Ook zijn kwaliteit en onderhoud van de woning van eiser beter dan die van de andere woningen. De kwaliteit en onderhoud van de woning is als enige als goed beoordeeld (4). Dit alles maakt dat de waarde van de woning van eiser hoger is. Gezien de uitleg van de heffingsambtenaar kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de verschillen verwaarloosbaar zijn. Dit betekent dat hier geen sprake is van schending van de meerderheidsregel.
7.8.
In de bezwaarfase heeft eiser een taxatierapport ingediend, maar hij heeft vervolgens een hogere waarde bepleit waarmee hij zelf afwijkt van het taxatierapport. Om die reden hecht de rechtbank geen waarde aan dat rapport.
7.9.
Omdat geen van beide partijen in het van hen verlangde bewijs is geslaagd, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, schattenderwijs op € 300.000. De rechtbank zal verder bepalen dat de heffingsambtenaar de aanslag OZB overeenkomstig die waarde vermindert en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakt proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 1.429 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 296 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837, met wegingsfactor 1). Daarnaast moet de heffingsambtenaar de kosten vergoeden van het namens eiser opgestelde taxatierapport. De rechtbank stelt het bedrag vast volgens de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven op € 128,26 (2 uur x € 53 + 21% btw). De totale proceskosten komen daarmee uit op € 1.557,26. Ook moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het kalenderjaar 2022, vast op € 300.000 en vermindert de voor dat kalenderjaar opgelegde aanslag OZB overeenkomstig die waarde;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser van € 1.557,26;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiser het betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ)
2.Rechtbank Rotterdam 27 juli 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6113, gerechtshof Den Haag 30 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3446, en rechtbank Midden-Nederland 11 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3810.