ECLI:NL:RBROT:2018:6113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
ROT 18/1074 + ROT 18/1075 + ROT 18/1076 + ROT 18/1077 + ROT 18/1079
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waarde van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de vastgestelde waarde van onroerende zaken voor het belastingjaar 2017. Eiser had beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, die de waarde van verschillende onroerende zaken had vastgesteld op bedragen variërend van € 578.000,- tot € 1.946.000,-. Eiser stelde dat de waarde aanzienlijk lager diende te worden vastgesteld, maar wijzigde zijn standpunt kort voor de zitting door te stellen dat de waarde juist hoger moest zijn. De rechtbank oordeelde dat deze ingrijpende standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn in strijd was met de goede procesorde, vooral omdat eiser niet de onderliggende stukken van een eerdere transactie had ingediend en verweerder daardoor niet in staat was om adequaat te reageren.

Tijdens de zitting op 23 juli 2018 heeft eiser zijn eerdere gronden ingetrokken en enkel de beroepsgrond aangevoerd dat de waarde te laag was. De rechtbank concludeerde dat er geen inhoudelijke beoordeling meer mogelijk was, aangezien de standpuntwijziging niet in overeenstemming was met de procesregels. De beroepen werden ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 18/1074, ROT 18/1075, ROT 18/1076, ROT 18/1077 en ROT 18/1079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2018 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser,

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Klein.

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 15 en 28 februari 2017, heeft verweerder de waarde van de volgende onroerende zaken te [woonplaats 2] voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op:
  • € 893.000,- voor [straatnaam 1 + nummer] (ROT 18/1074),
  • € 1.946.000,- voor [straatnaam 2 + nummer] (ROT 18/1075),
  • € 1.366.000,- voor [straatnaam 3 + nummer] (ROT 18/1076),
  • € 1.162.000,- voor [straatnaam 4 + nummer] (ROT 18/1077) en
  • € 578.000,- voor [straatnaam 5 + nummer] (ROT 18/1079).
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 26 februari 2018 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiser heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2018. Deze zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken ROT 18/142 en ROT 18/1072.
Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verder waren de taxateurs [X] en [Y] aanwezig.

Overwegingen

1. In zijn beroepschriften heeft eiser telkens gesteld dat de waarde (aanzienlijk) lager dient te worden vastgesteld. In zijn brieven, gedateerd 12 juli 2018 en ontvangen 17 juli 2018, voert hij als reactie op het verweerschrift en het taxatierapport van verweerder van 14 februari 2018 aan dat de waarde aanzienlijk hoger (te weten per object € 600.000,-) dient te worden vastgesteld. De rechtbank acht de standpuntwijziging binnen de tiendagentermijn in strijd met de goede procesorde. Ook omdat eiser in alle zaken refereert aan een eigen verkoopcijfer, afgeleid uit een transactie die al veel eerder, najaar 2017, heeft plaatsgevonden en hij de onderliggende stukken van deze transactie niet heeft ingezonden. Daarnaast heeft hij op een dusdanig korte termijn voor de zitting vanwege die transactie een hogere waarde aan de onroerende zaken gekoppeld dat het voor verweerder niet mogelijk was om te reageren en om te kijken wat de consequenties daarvan zijn voor de waarde waarbij onder meer de vraag speelt of de verkoop onder normale of bijzondere omstandigheden plaatsvond.
2. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat in alle zaken uitsluitend de beroepsgrond aan de orde is dat de waarde te laag is en waarom. De overige, eerder aangevoerde gronden heeft hij ter zitting ingetrokken. Nu de rechtbank de standpuntwijziging in strijd acht met de goede procesorde en niet gebleken is dat eiser de door hem aangevoerde transactie niet eerder in het geding had kunnen inbrengen, dient dit standpunt buiten beschouwing te worden gelaten. Dat betekent dat er geen sprake meer is van inhoudelijk te beoordelen beroepen. De beroepen zijn ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 27 juli 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).