In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 14 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 460.000, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 402.000 moet zijn. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij geen voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde. Eiser heeft op zijn beurt ook geen onderbouwing gegeven voor zijn eigen stelling over de waarde. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 440.000 moet worden vastgesteld.
Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de goede procesorde. De rechtbank heeft besloten dat een nader stuk van de heffingsambtenaar, dat kort voor de zitting is ingediend, niet tot de processtukken wordt toegelaten. Dit omdat het indienen van het stuk te laat is en eiser hierdoor in zijn procespositie is geschaad. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase te laat met een nieuw standpunt komt, wat in strijd is met de goede procesorde.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar, stelt de WOZ-waarde vast op € 440.000 en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser, die op € 1.557,26 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.