Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Het procesverloop
1 augustus 2023 in het faillissement van [gefailleerde] .
- mr. O.B.J. Poorthuis, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en mr. P.R. Dekker, advocaat te Rosmalen, voor zich in privé en in hoedanigheid van gezamenlijk bevoegde curatoren in de faillissementen van [A] B.V., [B] B.V. en zeventien andere, in het verweerschrift nader genoemde vennootschappen;
- mr. Poorthuis, mr. Dekker en mr. G. te Biesebeek, advocaat te Helmond, voor zich in privé en in hoedanigheid van gezamenlijk bevoegde curatoren in de faillissementen van [C] B.V. en een andere, in het verweerschrift nader genoemde vennootschap;
- mr. R.C.M. Michielsen, advocaat te Uden, voor zich in privé en in hoedanigheid van curator in het faillissement van [D] B.V. en als vereffenaar van [E] B.V. in liquidatie;
- [F] B.V., gevestigd te Schaijk, vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder mr. Michielsen.
- het beroepschrift van [G] B.V., [G1] en [G2] ( [G] c.s.), gericht tegen de beslissing ex art. 69 Fw van de rechter-commissaris van 1 augustus 2023 in het faillissement van [gefailleerde] , ingediend en ontvangen op 6 augustus 2023;
- de nadere producties 25 tot en met 29, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 6 september 2023;
- de nadere productie 30, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 7 september 2023;
- de nadere productie 31, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 8 september 2023.
- [gefailleerde] , bijgestaan door mr. Tekstra;
- de curator, bijgestaan door mr. De Coninck en mr. Jager;
- mr. Poorthuis en mr. Michielsen, bijgestaan door mr. Bil voornoemd en zijn kantoorgenote mr. E.J. Oppedijk van Veen, advocaat te Amsterdam;
- [G1] , voor zich in privé en als statutair bestuurder van [G] B.V., en [G2] , bijgestaan door mr. M.A.F. Evers en mr. K.W.M. Baten, advocaten te Eindhoven.
2.De feiten
3.Het beroepschrift en de standpunten van de curator en de belanghebbenden
4.De beoordeling van de ontvankelijkheid
in die hoedanigheidde gelegenheid geboden zijn standpunt toe te lichten. Uit de beschikking blijkt dat de rechter-commissaris de stellingen van [gefailleerde] ook heeft laten meewegen bij haar beslissing. Anders dan [gefailleerde] mogelijk veronderstelt is de beschikking daarmee echter nog niet tot hem gericht in de zin van art. 67 lid 1 Fw en is [gefailleerde] daarmee ook geen “partij” geworden.