ECLI:NL:RBOBR:2023:5074

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/01/16/507 F
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen goedkeuring vaststellingsovereenkomst door rechter-commissaris in faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die op 1 augustus 2023 goedkeuring verleende aan curator Arends voor het aangaan van een vaststellingsovereenkomst (VSO) met verschillende belanghebbenden in het faillissement van de gefailleerde. De gefailleerde heeft hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gefailleerde niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om goedkeuring van de VSO niet door de gefailleerde is gedaan en dat de beschikking niet tot hem is gericht, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als 'partij' in de zin van artikel 67 van de Faillissementswet. De rechtbank heeft de argumenten van de gefailleerde, die zich baseerde op eerdere uitspraken van de Hoge Raad, niet gevolgd, omdat de feiten in die uitspraken niet overeenkomen met de huidige zaak. De rechtbank concludeert dat de gefailleerde niet kan worden ontvangen in het hoger beroep en dat de inhoudelijke bezwaren van de gefailleerde verder onbesproken blijven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Faillissementsnummer: C/01/16/507 F
Uitspraakdatum: 11 oktober 2023
Hoger beroep ex artikel 67 lid 1 van de Faillissementswet
Beschikking op het op 4 augustus 2023 ingekomen beroepschrift ex artikel 67 lid 1 van de Faillissementswet (Fw), ingediend door:
[gefailleerde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gefailleerde] ,
advocaten mrs. A.J. Tekstra en M.A.M.J. Stücken te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij voormeld (voorlopig) beroepschrift met productie 1 heeft mr. Stücken namens [gefailleerde] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van
1 augustus 2023 in het faillissement van [gefailleerde] .
1.2.
Op 23 augustus 2023 heeft mr. Tekstra namens [gefailleerde] een beroepschrift houdende nadere gronden met producties 2 tot en met 24 ingediend.
1.3.
Op 6 september 2023 hebben mrs. J.J. van Hees en T.V.J. Bil, advocaten te Amsterdam, een verweerschrift met producties 1 tot en met 28 ingediend namens de volgende belanghebbenden:
  • mr. O.B.J. Poorthuis, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en mr. P.R. Dekker, advocaat te Rosmalen, voor zich in privé en in hoedanigheid van gezamenlijk bevoegde curatoren in de faillissementen van [A] B.V., [B] B.V. en zeventien andere, in het verweerschrift nader genoemde vennootschappen;
  • mr. Poorthuis, mr. Dekker en mr. G. te Biesebeek, advocaat te Helmond, voor zich in privé en in hoedanigheid van gezamenlijk bevoegde curatoren in de faillissementen van [C] B.V. en een andere, in het verweerschrift nader genoemde vennootschap;
  • mr. R.C.M. Michielsen, advocaat te Uden, voor zich in privé en in hoedanigheid van curator in het faillissement van [D] B.V. en als vereffenaar van [E] B.V. in liquidatie;
  • [F] B.V., gevestigd te Schaijk, vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder mr. Michielsen.
1.4.
Op 7 september 2023 hebben mrs. H. de Coninck en C.J. Jager, advocaten te Amsterdam, namens mr. B.G. Arends, advocaat te Eindhoven en curator in het faillissement van [gefailleerde] , een verweerschrift met producties 1 tot en met 20 ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de inhoud van:
  • het beroepschrift van [G] B.V., [G1] en [G2] ( [G] c.s.), gericht tegen de beslissing ex art. 69 Fw van de rechter-commissaris van 1 augustus 2023 in het faillissement van [gefailleerde] , ingediend en ontvangen op 6 augustus 2023;
  • de nadere producties 25 tot en met 29, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 6 september 2023;
  • de nadere productie 30, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 7 september 2023;
  • de nadere productie 31, ingediend namens [gefailleerde] d.d. 8 september 2023.
1.6.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 12 september 2023, tegelijk met het hiervoor bedoelde hoger beroep dat [G] c.s. heeft ingesteld tegen de beschikking ex artikel 69 Fw van de rechter-commissaris.
Verschenen zijn:
  • [gefailleerde] , bijgestaan door mr. Tekstra;
  • de curator, bijgestaan door mr. De Coninck en mr. Jager;
  • mr. Poorthuis en mr. Michielsen, bijgestaan door mr. Bil voornoemd en zijn kantoorgenote mr. E.J. Oppedijk van Veen, advocaat te Amsterdam;
  • [G1] , voor zich in privé en als statutair bestuurder van [G] B.V., en [G2] , bijgestaan door mr. M.A.F. Evers en mr. K.W.M. Baten, advocaten te Eindhoven.
Zij hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mr. Tekstra, mr. Baten en mr. Bil mede aan de hand van spreekaantekeningen, welke zij overgelegd hebben.
1.7.
De rechtbank heeft medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan binnen twee tot vier weken.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2016 is [gefailleerde] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. Arends tot curator. Rechter-commissaris is nu mr. C.A.M. de Bruijn.
2.2.
Op 19 juni 2023 heeft curator Arends met de hiervoor onder 1.3 genoemde belanghebbenden een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten, onder voorbehoud van goedkeuring door de rechter-commissaris.
2.3.
Kort gezegd leidt de VSO ertoe dat mrs. Poorthuis, Dekker, Te Biesebeek en Michielsen alle vorderingen die zij als curatoren vanuit de verschillende door hen beheerde faillissementsboedels hebben ingediend in het faillissement van [gefailleerde] intrekken, in ruil waarvoor curator Arends op zijn beurt alle door [gefailleerde] op de belanghebbende boedels en curatoren pro se en q.q. gepretendeerde vorderingen intrekt.
2.4.
Curator Arends heeft bij verzoek van 22 juni 2023 de rechter-commissaris op de voet van art. 104 Fw gevraagd hem goedkeuring te verlenen om deze VSO met de belanghebbenden aan te gaan.
2.5.
Op 19 juli 2023 heeft in het faillissement van [gefailleerde] de verificatievergadering plaatsgevonden. Met uitzondering van drie vorderingen (ingediend door [G] c.s.) heeft [gefailleerde] op voet van artikel 126 Fw alle vorderingen betwist, onder welke die van de partijen bij de VSO. Ter zake een drietal vorderingen die betrokken zijn in de VSO zijn partijen vanwege de ter vergadering gedane betwistingen door curator Arends c.q. een drietal schuldeisers ( [G] c.s.) verwezen naar de renvooiprocedure. Partijen zijn verwezen naar de zitting van deze rechtbank van 30 augustus 2023.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechter-commissaris d.d. 26 juli 2023 is [gefailleerde] als belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt toe te lichten. [gefailleerde] heeft op verschillende gronden betoogd dat de rechter-commissaris geen goedkeuring moet verlenen aan curator Arends om de VSO met de belanghebbenden aan te gaan.
2.7.
Bij de bestreden beschikking van 1 augustus 2023 heeft de rechter-commissaris aan curator Arends goedkeuring verleend tot het aangaan van de VSO.

3.Het beroepschrift en de standpunten van de curator en de belanghebbenden

3.1.
[gefailleerde] verzoekt de rechtbank, rechtdoende in hoger beroep en op de daartoe aangevoerde gronden, de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging alsnog te weigeren, dan wel de beslissing op het verzoek van curator Arends aan te houden totdat de uitkomsten van de renvooiprocedure bekend zijn.
3.2.
Curator Arends en de belanghebbenden stellen zich primair op het standpunt dat [gefailleerde] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep en subsidiair dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden, alles met veroordeling van [gefailleerde] in de proceskosten.

4.De beoordeling van de ontvankelijkheid

4.1.
Het recht van hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris komt op de voet van art. 67 Fw uitsluitend toe aan twee categorieën belanghebbenden die dienen te worden aangemerkt als “partij” bij de beschikking: degene die de beschikking van de rechter-commissaris heeft ‘uitgelokt’ en degene tot wie de beschikking is gericht [1]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek op voet van artikel 104 Fw van 22 juni 2023 niet door [gefailleerde] is gedaan en dat de beschikking ook niet tot hem is gericht. [gefailleerde] kan daarom niet worden aangemerkt als ‘partij’ die het recht van hoger beroep ex artikel 67 lid 1 Fw toekomt.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [gefailleerde] onder verwijzing naar drie uitspraken van de Hoge Raad aangevoerd dat de bestreden beschikking wel tot hem is gericht, althans dat hij wel ontvankelijk is in het hoger beroep.
4.4.
[gefailleerde] kan hierin niet worden gevolgd.
4.4.1.
De eerste door [gefailleerde] aangehaalde uitspraak [2] betreft een geval waarin de ontvankelijkheid van gefailleerde ex artikel 67 Fw, gericht tegen een beschikking op voet van artikel 104 Fw in feitelijke instanties noch in cassatie onderwerp was van de rechtsstrijd, zodat reeds daarom uit deze uitspraak geen voor het onderhavige geval (waarin de ontvankelijkheid wel uitdrukkelijk ter discussie staat) relevante conclusies kunnen worden getrokken.
4.4.2.
De tweede aangehaalde uitspraak [3] betreft een geval waarin gefailleerde in hoger beroep was gekomen van een beslissing van de rechter-commissaris ex artikel 69 Fw op een (mede) door gefailleerde zelf gedaan verzoek. Daardoor had gefailleerde te gelden als “partij” bij de beschikking en kon hij – in lijn met het hiervoor aangehaalde arrest S/Hoppenbrouwers q.q. – in dat beroep op voet van artikel 67 Fw worden ontvangen.
4.4.3.
De derde door [gefailleerde] aangehaalde uitspraak [4] betreft een geval waarin sprake was van een fiscale vordering. Curatoren wensten de door de gefailleerde tegen die vordering gevoerde procedure over te nemen om deze vervolgens in te trekken. Betwisting door de gefailleerde op de voet van art. 126 Fw zou aldus – vanwege de wijze waarop fiscale verplichtingen, ook in faillissement, bindend plegen te worden vastgesteld - geen effect meer kunnen sorteren; de vordering zou door de voorgenomen intrekking van de fiscale procedure door de curatoren jegens alle betrokkenen – inclusief gefailleerde – onherroepelijk komen vast te staan. De Hoge Raad stelde tegen die specifieke achtergrond vast dat vanwege de voorgenomen intrekking van het beroep door de curatoren een waarborg ontbreekt dat rekening wordt gehouden met de belangen van de gefailleerde ten opzichte van de fiscus als (beweerdelijke) schuldeiser. De belangen van een behoorlijke rechtsbescherming brengen onder die (specifieke) omstandigheden dan met zich dat de beschikking waarbij de rechter-commissaris toestemming verleend aan de curator tot overname en intrekking van de procedure voor de gefailleerde belastingplichtige – als uitzondering op de hoofdregel zoals kenbaar uit het aangehaalde arrest S/Hoppenbrouwers q.q. - op de voet van art. 67 Fw voor hoger beroep vatbaar dient te zijn, zodat de gefailleerde langs die weg alsnog voor zijn – niet anderszins gewaarborgde - belangen kan opkomen.
4.4.4.
Aangezien de feiten zoals die zich voordeden in elk van de aangehaalde uitspraken op relevante onderdelen niet overeenkomen met de feiten in het onderhavige geval, valt aan die uitspraken naar het oordeel van de rechtbank geen steun te ontlenen om [gefailleerde] ontvankelijk te achten in zijn beroep.
4.4.5.
Verder heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank terecht [gefailleerde] als belanghebbende bij de van haar gevraagde beslissing aangemerkt en hem
in die hoedanigheidde gelegenheid geboden zijn standpunt toe te lichten. Uit de beschikking blijkt dat de rechter-commissaris de stellingen van [gefailleerde] ook heeft laten meewegen bij haar beslissing. Anders dan [gefailleerde] mogelijk veronderstelt is de beschikking daarmee echter nog niet tot hem gericht in de zin van art. 67 lid 1 Fw en is [gefailleerde] daarmee ook geen “partij” geworden.
4.5.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat [gefailleerde] niet kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep. Hetgeen [gefailleerde] verder op inhoudelijke gronden heeft ingebracht tegen de bestreden beschikking kan verder onbesproken blijven.
4.6.
Gelet op de aard van het geding ziet de rechtbank geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart [gefailleerde] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023 [5] .

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4558 (S/Hoppenbrouwers q.q.)
2.HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, T/Van Voorst q.q.
3.HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3464 (Van Galen q.q./Boele)
4.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:589 (Haeresteijn Holding c.s./Dekker q.q.)
5.