Uitspraak
kantoorhoudende te Amsterdam,
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats]
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
wonende te [woonplaats], Spanje,
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Tegelen, gemeente Venlo,
gevestigd te Tilburg,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
Tele Logistics en Fabory hebben geen verweerschrift ingediend. Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
3.Uitgangspunten in cassatie
Hij voerde daartoe aan dat de boedelschulden en de onvoldaan gebleven vorderingen op [verweerster 1], met name die inzake de niet voor verificatie in aanmerking gekomen rente, in totaal een hoger bedrag belopen dan de bij [verweerster 1] nog aanwezige baten. De rechtbank heeft daarop op 27 mei 2013 het gevraagde (tweede) faillissement uitgesproken, met aanstelling van mr. Van Galen tot curator (hierna: de curator) en met benoeming van een rechter-commissaris.
Hij verzocht de schuldeisers die niet akkoord gingen met zijn voorstel, om alsnog hun vordering in te dienen voorzien van een motivering waarom zij menen recht te hebben op een hoger bedrag.
Zij behartigden in wezen de gestelde belangen van de aandeelhouders van [verweerster 1] en oefenden hun bevoegdheid tot betwisting dus uit voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Ten slotte oordeelde de rechter-commissaris dat alle voorlopig erkende schuldvorderingen werden overgebracht naar de lijst van definitief erkende schuldvorderingen.
Zij voerden ten eerste aan dat de curator de lijst van voorlopig erkende vorderingen in strijd met art. 110 Fw heeft opgesteld door op die lijst ook vorderingen te plaatsen die niet bij hem zijn ingediend. Ten tweede stelden zij dat partijen naar een renvooiprocedure hadden moeten worden verwezen.
en de aandeelhouders worden mogelijk geschaad door de wijze waarop de curator de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen heeft opgesteld. Als zij daartegen geen hoger beroep konden instellen, zou hun geen effectieve rechtsbescherming worden geboden. (rov. 6.13-6.17)
Dit klemt temeer omdat een bedrag van € 100.000,-- in het eerste faillissement niet kon worden uitgekeerd aangezien daarvoor geen betaaladres kon worden gevonden. Niet kan worden uitgesloten dat enkele van de door de curator op eigen initiatief op de lijst geplaatste schuldeisers hebben opgehouden te bestaan. Daardoor zijn de belangen van [verweerster 1] en de aandeelhouders geschaad, temeer omdat zij een verjaringsverweer hebben gevoerd. Naleving van de Faillisementswet waarborgt de bescherming van die belangen; daarvan kan niet uit efficiency-overwegingen worden afgezien. (rov. 6.21 en 6.23)
4.Beoordeling van het middel in het principale beroep
Ook in faillissement is het aan de schuldeisers zelf om hun rechten geldend te maken dan wel daarvan, desgewenst, af te zien, zoals niet alleen volgt uit de tekst van art. 110 lid 1 Fw, maar ook uit die van art. 108 lid 1, aanhef en onder 1, en art. 122 lid 3 Fw. Dit stemt overeen met de wetsgeschiedenis, nu in de MvT op art. 108 Fw onder meer is opgemerkt: “Van de schuldeisers mag de diligentie gevorderd worden, dat zij hunne vorderingen vóór afloop van den daarvoor bepaalde termijn indienen” (Van der Feltz II, p. 76). De in art. 110 Fw vereiste vermelding van de aard en het bedrag der vordering, overlegging van bewijsstukken of afschriften daarvan, en opgave of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt, kunnen uit hun aard slechts door de desbetreffende schuldeiser(s) zelf worden gedaan. Hiermee strookt voorts dat volgens art. 26 Fw de daarin omschreven vorderingen tegen de gefailleerde gedurende het faillissement slechts “door aanmelding ter verificatie” kunnen worden ingesteld.
5.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De Faillissementswet biedt immers niet de mogelijkheid om meer dan één verificatievergadering te houden.
Aan de reeds gehouden verificatievergadering is immers, naar het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van de rechtbank, met de hiervoor in 3.1 onder (iii) en (iv) genoemde mededelingen van de curator een zodanig onjuiste kennisgeving voorafgegaan, dat voldoende aannemelijk is dat als gevolg daarvan schuldeisers ervan zijn weerhouden hun vordering ter verificatie in te dienen en ter verificatievergadering te verschijnen.
de aanvankelijk gehouden verificatievergadering is aangevoerd of gebleken.
6.Beslissing
28 november 2014.