In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om terug te komen op een eerder besluit van 31 augustus 2020, waarin de compensatie voor de door eiseres betaalde transitievergoeding op € 0,00 was vastgesteld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J. Quant, heeft het UWV verzocht om herziening van dit besluit, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft op 14 september 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en P.M.W. van der Helm namens het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV het herzieningsverzoek niet inhoudelijk heeft beoordeeld en enkel op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, maar dat de eerdere beslissing evident onredelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juni 2022, waarin werd vastgesteld dat het UWV de wet verkeerd had geïnterpreteerd. De rechtbank concludeert dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en dat het UWV nu verplicht is om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het verzoek van eiseres inhoudelijk moet worden beoordeeld.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 365,00 aan eiseres vergoeden en wordt het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort en is openbaar uitgesproken op 29 september 2023.