Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.1. [naam] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , [naam] (SHE 22/2093)
2.[naam] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , [naam] (SHE 22/2111)
G. de Zeeuw).
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [naam] en [naam] .
Dit perceel maakt deel uit van de centrumlocatie ’t Eindje dat grenst aan de noordzijde van het spoortraject.
Bespreking van de beroepsgronden
Dit gebied moet de top van de winkelstructuur vormen. Voor zover de raad bedoelt te zeggen dat foodretail als toegedacht toekomstig gebruik afwijkt van het bestaande gebruik op het perceel is dat niet juist. Het bestaande gebruik op het perceel alsook de hier geldende bestemming “Centrum” (op grond waarvan het perceel kan worden gebruikt als detailhandel, dienstverlening, cultuur en ontspanning en horeca) sluiten naadloos aan bij de Ontwikkelvisie van het aangewezen gebied.
( [adres] ), is in planologisch opzicht te duiden als detailhandel (gebruik door de [bedrijf] ). Dat gebruik wijkt af van de toegedachte bestemmingen omdat die een ruimer en intensiever gebruik beogen.
De wetgever heeft de nadelige effecten van het vestigen van het voorkeursrecht nadrukkelijk onder ogen gezien, wat onder meer blijkt uit artikel 10, tweede lid, en de artikelen 11 en volgende van de Wvg. Dat, zoals [naam] en [naam] aanvoeren, zij mogelijk een extra waardestijging bovenop de zogenoemde verkeerswaarde mislopen en dat de gemeente via artikel 26 van de Wvg altijd een stem heeft bij onderhandelingen van [naam] en [naam] met derden over financiering en verkoop van hun percelen maakt dan ook niet dat de vestiging van het voorkeursrecht alleen al daarom onevenredig is. Deze gevolgen heeft de wetgever nadrukkelijk onder ogen gezien.
Om te voorkomen dat gronden worden doorverkocht voordat het voorkeursrecht wordt gevestigd, kan het noodzakelijk zijn het voorkeursrecht te vestigen zonder dat eigenaren en zakelijk gerechtigden daarvan van tevoren op de hoogte zijn of overleg met hen is gevoerd.
Het is op voorhand niet duidelijk dat geen enkele van die bestemmingen kan worden gerealiseerd. Alleen daarom al staat de afstand van het perceel van [naam] tot het spoor niet in de weg aan vestiging van het voorkeursrecht.
110 miljoen euro, slaagt dat betoog niet. De aankoopplicht op grond van artikel 11,
derde lid, van de Wvg, waar [naam] in dit verband een beroep op doet, is in de eerste plaats aan de burgerlijke rechter die bij de zogenoemde prijsvaststellingsprocedure op grond van artikel 11 en volgende van de Wvg is betrokken. Alleen als bij vestiging van het voorkeursrecht evident is dat de percelen ook in de toekomst onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, kan er aanleiding voor de bestuursrechter zijn om op dat oordeel vooruit te lopen. Dat is hier niet het geval. Daarvoor verwijst de rechtbank naar overweging 7.3.
Verder heeft [naam] niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente niet op enig moment in staat zal zijn het perceel te verwerven.
25 januari 2022, het bestreden besluit en de Ontwikkelvisie, heeft de raad naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat en waarom op de aangewezen percelen het voorkeursrecht is gevestigd. De vergelijking die [naam] maakt met de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2006 [9] , baat haar niet. In dat geval was voor de vestiging van het voorkeursrecht verwezen naar een beleidsnotitie, en was het gebied waarop het voorkeursrecht was gevestigd 1,5 keer zo groot als het gebied dat in de notitie was beschreven voor de beoogde ontwikkeling, zonder dat de ruimere omvang van het gebied bij besluit tot vestiging van het voorkeursrecht afdoende was gemotiveerd. In dit geval komt de beoogde ontwikkeling van het Spoorzonegebied zoals die is beschreven in het besluit van 25 januari 2022 overeen met het gebied van de aangewezen percelen.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2023.