201908882/1/A3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nunspeet,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 oktober 2019 in zaak nr. 19/1603 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Nunspeet.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet de kadastrale locaties Nunspeet B 3928 en een gedeelte van Nunspeet B 5064 voorlopig aangewezen als gronden waarop een voorkeursrecht van toepassing is.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de raad de kadastrale locaties Nunspeet B 3928 en een gedeelte van Nunspeet B 5064 aangewezen als gronden waarop het voorkeursrecht van toepassing is.
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft de raad het door [appellant] tegen de besluiten van 3 juli 2018 en 27 september 2018 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Nijmegen, en M.Th van der Terp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet heeft op 3 juli 2018 onder meer de kadastrale locaties Nunspeet B 3928 en een gedeelte van Nunspeet B 5064, plaatselijk bekend als de [locatie 1] en [locatie 2] te Nunspeet, voorlopig aangewezen als gronden waarop het voorkeursrecht zoals bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) van toepassing is. [appellant] is eigenaar van die gronden. Het voorkeursrecht houdt in dat, als [appellant] de gronden wil verkopen, de gemeente voorrang heeft om te bepalen of zij de gronden wil kopen. Het college heeft hiervoor gekozen omdat het van plan is om het gebruik zoals dat nu is geregeld in het ter plaatse bestemmingsplan, te wijzigen ten behoeve van een nieuwe uitleglocatie voor woningbouw. Tot 2030 denkt de gemeente Nunspeet meer woningen nodig te hebben dan op dit moment gebouwd kunnen worden. Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Omdat het college de gronden alleen voor de duur van drie maanden kan aanwijzen, moet de raad de gronden aanwijzen, opdat de aanwijzing geen voorlopig karakter meer heeft. De raad heeft dit gedaan bij het besluit van 27 september 2018. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wvg heeft het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2018 mede betrekking op het besluit van 27 september 2018.
Volgens [appellant] bestaat voor een grootschalige ontwikkeling van woningen geen rechtvaardiging. Daarbij verwijst hij naar een rapport van Atrivé van 1 maart 2018.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad een voorkeursrecht op zijn gronden mocht vestigen. Aan het besluit van de raad ligt geen legitieme onderbouwing ten grondslag. Het rapport Atrivé acht de raad inmiddels onvoldoende voor de onderbouwing dat er woningbehoefte in Nunspeet bestaat. Om die reden is ook de vaststelling van de structuurvisie ’t Hul-Noord stopgezet. In juni 2019 heeft de raad het college opgedragen de structuurvisie terug te trekken vanwege onduidelijkheid over de cijfers uit het rapport Atrivé. Daarnaast geeft dat rapport de raad geen aanleiding om zich zorgen te maken over een tekort aan ruimte voor woningbouw. De rechtbank heeft miskend dat de raad het besluit aanvankelijk vooral baseerde op gestelde activiteiten van projectontwikkelaars en agrariërs in het gebied. De rechtbank heeft geen oog gehad voor het feit dat de echte aanleiding voor vestiging van het voorkeursrecht was dat een agrariër zijn grond te koop heeft aangeboden. Er zijn voldoende andere locaties om aan de woningbehoefte te voldoen. Verder heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, aldus [appellant].
Wettelijk kader
3. Artikel 2 van de Wvg luidt: ‘De gemeenteraad kan gronden aanwijzen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van toepassing zijn.’
Artikel 5, eerste lid, van de Wvg luidt: ‘In afwijking van de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, komen voor aanwijzing ook in aanmerking gronden die nog niet zijn opgenomen in een bestemmingsplan, inpassingsplan, of structuurvisie, maar waarbij in het besluit tot aanwijzing aan de betrokken gronden een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. In het besluit tot aanwijzing wordt aangegeven of nadien nog zal worden overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie.’
Artikel 6, eerste en derde lid, van de Wvg luidt: ‘1. Burgemeester en wethouders kunnen gronden voorlopig aanwijzen, mits bij het hiertoe strekkend besluit aan die gronden een niet-agrarische bestemming is toegedacht en het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. Het besluit vervalt van rechtswege drie maanden na dagtekening of zoveel eerder als een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing ingevolge artikel 3, 4 of 5 in werking treedt.
3. Indien bezwaar of beroep aanhangig is tegen een besluit tot voorlopige aanwijzing en dit besluit vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing in werking is getreden, wordt het bezwaar of beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad.’
Beoordeling hoger beroep
4. De raad heeft toegelicht dat er behoefte aan voldoende woningen in de gemeente Nunspeet is. Naast de bestaande uitbreidingsplannen is behoefte aan een locatie met voldoende omvang en capaciteit om voor een aantal jaren in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Het is niet mogelijk om in die behoefte te voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van Nunspeet. Uit cijfers van Primos 2019, die de raad ter onderbouwing van de woningbehoefte heeft gebruikt, volgt dat er behoefte is aan 11.570 woningen in 2030, terwijl op 1 januari 2019 uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek dat er 10.929 woningen waren in Nunspeet. Als de plannen voor het bouwen van woningen van dat verschil wordt afgetrokken, bestaat nog behoefte aan ongeveer 360 woningen waar nog geen invulling voor is, aldus de raad. De raad heeft daarmee voldoende toegelicht dat er behoefte bestaat aan woningen in de gemeente. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1638, geoordeeld dat de systematiek van de Wvg met zich brengt dat op het moment dat het voorkeursrecht kan worden aangewend, veelal nog niet zeker zal zijn of de beoogde uitwerking feitelijk zal kunnen worden gerealiseerd. Anders dan [appellant] stelt, is de vaststelling van de structuurvisie voor ’t Hul-noord niet stopgezet, maar heeft de raad het college opdracht gegeven om bewoners en belanghebbenden te betrekken bij de opstelling van een concept structuurvisie, zo heeft de raad toegelicht. Ook is het Atrivé-rapport niet ingetrokken De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1089, geoordeeld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wvg volgt dat de wetgever met de invoering daarvan heeft beoogd om de positie van gemeenten bij de grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van het ruimtelijke beleid te versterken door de raad een middel te geven waarmee speculatie kan worden tegengegaan en de regie bij de verwezenlijking van de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen kan worden behouden. De raad heeft toegelicht dat het voorkeursrecht is gevestigd om te voldoen aan de woningbehoefte. Daarbij wil de raad de regie houden bij het realiseren van nieuwe woningen. Bovendien moet prijsopdrijving worden tegengegaan, aldus de raad. Deze motieven zijn in overeenstemming met het doel en de strekking van de Wvg. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid om een voorkeursrecht te vestigen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven. Verder is niet gebleken dat de raad geen rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant]. De raad heeft toegelicht dat hij geen voorkeursrecht heeft gevestigd op het gedeelte van het perceel van [appellant] waarop zijn woning staat. Bovendien heeft de vestiging van het voorkeursrecht niet tot gevolg dat [appellant] zijn eigendomsrechten niet langer kan uitoefenen. Als hij tot verkoop van de percelen zou willen overgaan, moet hij alleen eerst de gemeente in de gelegenheid stellen de gronden te kopen. Daarnaast heeft de Afdeling eerder in haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2332, geoordeeld dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang heeft afgewogen tegen het individuele financiële belang van de betrokken grondeigenaren. Het enkele financiële belang hoeft niet meer afzonderlijk in de afweging te worden betrokken. 4.1. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid een voorkeursrecht kon vestigen op de aan [appellant] toebehorende gronden.
Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020
176-857.