Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden,
[vergunninghoudster](vergunninghoudster), te [plaats] gemachtigde: mr. J. van Groningen.
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Het probleem dat nog niet bekend is wat het werkelijke geurverwijderingsrendement is, kan worden ondervangen door een meetverplichting met streefnorm aan de vergunningen te verbinden.” Eisers verzoeken onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2020 [4] en van 15 juli 2020 [5] , een wijziging van de huidige voorschriften. Eisers hebben ook verzocht wordt om aanscherpende voorschriften op te nemen. Als dat niet mogelijk is of als de bereidheid ontbreekt om dat te doen, is het college gehouden om de vergunningen geheel of gedeeltelijk in te trekken vanwege ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu. De rechtbank stelt vast dat eisers artikel 2.31 tweede lid, aanhef en onder b in samenhang met de actualisatieverplichting in artikel 2.30, eerste lid en, artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder b van de Wabo ten grondslag leggen aan hun verzoek de voorschriften aan de omgevingsvergunningen in bovenbedoelde zin aan te scherpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het verzoek van eisers te beperkt opgevat door alleen te bekijken of er een streefwaarde in de voorschriften moet worden opgenomen of een geurrendementsmeting verplicht moet worden gesteld, ondanks dat deze twee aspecten nadrukkelijk worden genoemd in het verzoek. Dat is ook niet de strekking van de door eisers aangehaalde uitspraken van de Afdeling. De rechtbank is van oordeel dat het college daarom niet volledig heeft beslist op het verzoek van eisers en dat het bestreden besluit daarom onvoldoende is gemotiveerd.
In dit geval wordt de gemeentelijke geurnorm overschreden. Er zijn verschillende klachten over geuroverlast. De rechtbank acht het aangewezen om vergunninghoudster te verplichten een geurbeheersplan op te stellen en na te leven. Het college heeft dat ten onrechte nagelaten en in zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 2.14 van de Wabo. Eisers merken terecht op dat in een geurbeheersplan kan worden voorzien in een pakket van maatregelen om een optimale werking van de inrichting te borgen in aanvulling op de systeembeschrijvingen van de luchtwassers en de bepalingen in het Abm en de Arm. De StAB wijst er op dat veel van de door de WUR genoemde managementmaatregelen niet zijn opgenomen in de systeembeschrijvingen. Een geurbeheersplan in combinatie met de verplichting om dit geurbeheersplan na te leven, biedt een snelle en flexibele manier om managementmaatregelen op te nemen, te evalueren en zo nodig aan te vullen. Dit is bovendien sneller dan het wijzigen van de vergunning. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 oktober 2022 voor een voorbeeld van een vergunningsvoorschrift [8] en de bedoeling achter dit voorschrift. Tot de management- maatregelen kan ook een doorlopende ammoniakmonitoring behoren. De rechtbank is, in navolging van de StAB, van oordeel dat de ammoniakmonitoring waartoe voorschrift 7.1.2 tot en met 7.1.5 verplichten geen toegevoegde waarde heeft omdat deze is gekoppeld aan een grenswaarde voor een jaarlijkse hoeveelheid ammoniakuitstoot. Vergunninghoudster acht ammoniakmonitoring aanvaardbaar en heeft ook al een automatische pH-monitoring en -bijsturing zodat het geen kwaad kan om deze maatregelen in een geurbeheersplan op te nemen opdat ze worden nageleefd. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om van meet af aan te verplichten om geurrendementsmetingen uit te voeren. Uit het advies van de StAB blijkt dat deze redelijk kostbaar zijn. Stal 5 moet nog worden gebouwd. Bovendien is de geurrendementsmeting een momentopname. Mocht blijken dat er geurklachten blijven bestaan, dan kan dit in de toekomst voor vergunninghoudster aanleiding zijn om door middel van een geurrendementsmeting dan wel een geurimmissiemeting te checken of de stalsystemen van haar bedrijf goed werken.”
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college artikel 3:13 van de Awb buiten toepassing kan laten bij het nemen van het nieuwe besluit;
- bepaalt dat het college bij het nemen van een nieuw besluit rechtsoverweging 16.9 van de uitspraak van heden in de zaak SHE 22/1639 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022 moet betrekken;
- bepaalt dat het college aan eisers het griffierecht à € 365,00 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers, begroot op € 2.511,00.