ECLI:NL:RBOBR:2022:4412

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21/1928
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereiste geurbeheersplan voor varkenshouderij na geuroverlast door vergunninghouder

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van Hoorn, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, vertegenwoordigd door mr. T.J.H. Verstappen, mr. E.C.F. Frenken en drs. W. Vermeulen. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 24 juni 2021 is verleend voor het veranderen van een varkenshouderij. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat er onvoldoende maatregelen zijn genomen om geurhinder te voorkomen. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld en direct uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarin niet aan de vergunninghouder is opgelegd om een geurbeheersplan op te stellen. De rechtbank oordeelt dat het noodzakelijk is dat de vergunninghouder een protocol opstelt dat inzicht geeft in de geurbronnen en de maatregelen die genomen worden om geuroverlast te beperken. Dit is van belang omdat eisers in de nabijheid van de varkenshouderij wonen en zij een toename van geuroverlast ervaren. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en heeft de proceskosten aan eisers toegewezen.

De rechtbank benadrukt dat de vergunninghouder, die niet ter plaatse woont, een goede klachtafwikkeling moet hebben om snel te kunnen reageren op klachten van omwonenden. Dit is cruciaal voor het inzicht in de milieugevolgen van de varkenshouderij. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1928

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

[eisers] uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.A.M. van Hoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigden: mr. T.J.H. Verstappen, mr. E.C.F. Frenken en drs. W. Vermeulen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam](vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de varkenshouderij van vergunninghouder aan de [adres] te [woonplaats] , het gewijzigd bouwen van stal 4 en het bouwen van een aanbouw.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn adviseur [naam] .
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij niet aan vergunninghouder is opgelegd om een geurbeheersplan op te stellen en na te leven;
- vult het bestreden besluit aan met het volgende voorschrift:
2.1.3
a. Vergunninghouder dient een protocol (geurbeheersplan) op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe aan de vergunde geurbelasting wordt voldaan. Het protocol dient minimaal te bevatten:
• een overzicht van de geurbronnen en wanneer piekemissies kunnen optreden.
• de al genomen en nog te treffen maatregelen om geuremissies te voorkomen of verminderen.
• de wijze van het opsporen van een geurbron.
• een protocol waarin staat hoe wordt omgegaan met geurklachten; hierin dienen ook acties te staan om adequaat te reageren.
• een jaarlijkse evaluatie van geurincidenten en genomen maatregelen.
• een jaarlijkse evaluatie van veranderingen in het management die effect hebben op geur.
b. Het protocol moet door vergunninghouder binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van deze vergunning bij het bevoegd gezag ter goedkeuring worden ingediend. Na goedkeuring door het bevoegd gezag moet het protocol onmiddellijk worden uitgevoerd.
c. Het protocol is een flexibel document dat na goedkeuring van het bevoegd gezag door vergunninghouder voor zover noodzakelijk kan worden bijgesteld. Hiertoe behoort onder meer het bijstellen door het opnemen van geurmonitoring in de vorm van een periodieke geurrendementsmeting.
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten:
  • Op 9 oktober 2012 heeft het college aan vergunninghouder een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning (de revisievergunning) verleend, als bedoeld in de Wet milieubeheer. Daarbij was ook een nieuw te bouwen stal 4 vergund voor het houden van 1.984 vleesvarkens, waarmee het totaal aantal varkens kwam op 4.516.
  • Stal 4 is in 2019 gerealiseerd.
  • Vergunninghouder woont niet bij het bedrijf.
  • De aanvraag ziet op het plaatsen van een aparte biologische combiluchtwasser type BWL2009.12.V4 bij stal 3, het wijzigen van de inrichting van stal 4, het gewijzigd bouwen van stal 4 en het bouwen van een aanbouw bij stal 4. Het aantal dieren wijzigt niet. De geurbelasting op geurgevoelige objecten stijgt niet.
  • Eisers wonen vlakbij de inrichting. Bij hun woning bedraagt de geurbelasting na vergunningverlening meer dan is toegelaten op basis van de gemeentelijke geurverordening. Ter plaatse is sprake van een overbelaste situatie.
3. Eisers stelden in hun beroepschrift dat in het bestreden besluit onvoldoende is geborgd dat de aanbouw bij stal 4 niet wordt gebruikt voor het houden van dieren. Ter zitting hebben eisers deze beroepsgrond ingetrokken.
4.1
Eisers ervaren na de bouw van stal 4 aanzienlijk meer geuroverlast. Zij zijn van mening dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende de beste beschikbare technieken (BBT) in acht hebben genomen en wijzen op BBT-conclusie 12 van de BREF Intensieve veehouderij. Zij vinden dat verweerder vergunninghouder had moeten verplichten om een geurbeheersplan op te stellen met de verplichting om geurrendementsmetingen te verrichten. Zij verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van23 december 2020 [1] .
4.2
Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2021 [2] . Met de verleende omgevingsvergunning wordt de geurbelasting op geurgevoelige objecten lager of blijft deze gelijk aan de maximaal toegestane geurbelasting op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), terwijl er geen reden is om aan te nemen dat een geurreductie van 45% bij de nieuw te installeren luchtwassers op stal 3 en 4 niet zou kunnen worden gehaald. Verweerder hoeft geen geurbeheersplan voor te schrijven, zeker niet gelet op de omstandigheden van het geval, namelijk een gelijk blijven van het aantal dieren, gelijkblijvende emissies van ammoniak, geur en fijn stof en zelfs een kleine afname van de geurbelasting op twee andere plekken.
4.3
Op basis van artikel 2.14, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) dient verweerder in acht te nemen dat ten minste BBT binnen de inrichting worden toegepast. Op basis van het uitvoeringsbesluit (EU 2017/302) van de Europese Commissie tot vaststelling van BBT-conclusies voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij (de BREF Intensieve veehouderij), conclusies 12 en 26, betekent dit onder meer, dat moet worden voorzien in een protocol voor de monitoring van geur in situaties waarin geurhinder bij geurgevoelige objecten wordt verwacht.
4.4
De rechtbank beseft dat de Afdeling meermalen heeft aangenomen dat de Wgv het exclusieve toetsingskader voor geurhinder vormt. De rechtbank leest in de beroepsgrond van eisers echter niet de wens om dit toetsingskader opzij te zetten, maar slechts de behoefte om in een overbelaste situatie de werking van de luchtwasser beter te laten controleren. Dat is volgens de rechtbank ook de strekking van BBT-conclusies 12 en 26. Het is een extra methode om zeker te weten dat de luchtwasser doet wat de Regeling geurhinder en veehouderij aangeeft, in gevallen waarin het er op aan komt.
4.5
In dit geval wordt de gemeentelijke geurnorm overschreden. Verweerder heeft erkend dat in de afgelopen jaren na realisatie van stal 4 inderdaad verschillende klachten over geuroverlast zijn binnengekomen. In dit geval acht de rechtbank het daarom aangewezen om vergunninghouder te verplichten een geurbeheersplan op te stellen en na te leven. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten en in zoverre is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 2.14 van de Wabo.
4.6
Verweerder heeft ook aan vergunninghouder een last onder dwangsom opgelegd om de in het bestreden besluit vergunde biologische combiluchtwasser daadwerkelijk te plaatsen (hetgeen vergunninghouder begin dit jaar ook heeft gedaan). Gelet op de recente datum van de installatie van de luchtwasser gaat het de rechtbank te ver om vergunninghouder in dit geurbeheersplan nu al te verplichten om een geurrendementsmeting te laten verrichten.
4.7
De rechtbank volstaat daarom met het verlangen van een geurbeheersplan dat vooral ziet op het in kaart brengen van de mogelijke bronnen van geuroverlast en de daartegen genomen maatregelen en een goede klachtafwikkeling. Door direct te kunnen aankloppen bij vergunninghouder kan deze meteen na ontvangst van een klacht een onderzoek instellen en kijken waardoor mogelijk geuroverlast wordt veroorzaakt. Hij krijgt daardoor sneller en meer inzicht in de milieugevolgen van zijn bedrijf voor de omgeving. Dit is des te meer van belang omdat vergunninghouder niet bij dit bedrijf woont en ook geen bedrijfsleider ter plaatse een oogje in het zeil houdt. Als gevolg van een eigen klachtafwikkeling en evaluatieverplichting, komt vergunninghouder meer in contact met de directe omgeving van zijn bedrijf. Mocht blijken dat er geurklachten blijven bestaan, dan kan dit in de toekomst voor vergunninghouder aanleiding zijn om door middel van een geurrendementsmeting te checken of de stalsystemen van zijn bedrijf goed werken. Mocht dat niet gebeuren, dan kunnen eisers verweerder verzoeken om wijziging van de omgevingsvergunning.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij niet aan vergunninghouder is opgelegd om een geurbeheersplan op te stellen en na te leven. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door een daartoe strekkend voorschrift op te nemen (zoals hierboven aangegeven). De rechtbank heeft dit ter zitting aan partijen voorgehouden. Die staan er positief tegenover.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden en krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00). Toegekend wordt € 1.518,00.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022 door
mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.