ECLI:NL:RBOBR:2023:1611

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21/2816
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het UWV inzake de herziening van een boetebesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 12 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om een eerder opgelegde boete niet te herzien beoordeeld. Eiser had een inkomstenformulier ingediend bij het UWV, waarin hij ten onrechte aangaf dat hij in de betreffende periode niet had gewerkt. De rechtbank concludeert dat het UWV niet onredelijk heeft gehandeld door de boete van € 1.240,- niet te herzien. Eiser had in juli en augustus 2013 wel degelijk werkzaamheden verricht, maar had dit niet correct gerapporteerd. Het UWV had eerder al een boete opgelegd wegens het niet doorgeven van deze werkzaamheden. Eiser heeft geprobeerd de boete te herzien, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft besloten dat de boete niet evident onredelijk is en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen schadevergoeding en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2816

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om een boete die aan eiser is opgelegd niet te herzien.
1.1.
Met het besluit van 21 april 2021 heeft het UWV aan eiser laten weten dat de boetebeslissing van 9 juli 2014 niet wordt herzien.
1.2.
Eiser heeft tegen dat besluit bewaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van
23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar van ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. De gemachtigde van het UWV is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de beslissing van het UWV om de boete van € 1.240 niet te herzien, evident onredelijk is. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf
6 februari 2013. Niet in geschil is dat eiser in juli en augustus 2013 werkzaamheden heeft verricht. Bij de gedingstukken bevindt zich een door eiser ingediend en ingevuld inkomstenformulier van 18 augustus 2013. In dat formulier heeft eiser de vraag of hij heeft gewerkt of loon heeft ontvangen in de periode van 15 juli 2013 tot en met 11 augustus 2013, met “nee” beantwoord.
2.2.
Met de brieven van 13 en 27 juni 2014 deelt het UWV aan eiser mee dat het UWV voornemens is eiser een boete op te leggen van € 1.641,10 wegens zijn werkzaamheden in de periode van 15 juli 2013 tot en met 11 augustus 2013. In die brieven wordt aan eiser gevraagd die gegevens te controleren.
2.3.
Op 9 juli 2014 heeft het UWV aan eiser een boete opgelegd, omdat hij niet heeft doorgegeven dat hij heeft gewerkt in de periode van 15 juli 2013 tot en met 11 augustus 2013. In dit besluit is vermeld dat er telefonisch contact is geweest met eiser en dat in zijn persoonlijke situatie zaken meespelen waardoor eiser heeft verzuimd zijn werkzaamheden door te geven. Daarom wordt in het besluit van 9 juli 2014 de boete gematigd naar 75% en afgerond naar € 1.240,-.
2.4.
Op 16 januari 2015 heeft eiser – te laat – bezwaar gemaakt tegen die boete. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft eiser verklaard dat er op enig moment beslag werd gelegd op zijn inkomen, wat de reden was voor eiser om bezwaar te maken. [1] Met de beslissing op bezwaar van 27 februari 2015 heeft het UWV dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar niet inhoudelijk is behandeld. De rechtbank Limburg heeft het hiertegen ingestelde beroep bij haar uitspraak van 19 juni 2015 ongegrond verklaard. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Op 18 december 2014 heeft eiser bij het UWV een verzoek ingediend om de hoogte van de boete aan te passen. Met de brief van 12 maart 2015 heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.6.
Op 23 juli 2020 heeft het UWV een brief gestuurd naar eiser en hem uitgenodigd om een verzoek om herziening van de boete in te dienen, wegens gewijzigde rechtspraak. Op 16 augustus 2020 vraagt eiser om herziening van de opgelegde boete. Omdat eiser geen reactie krijgt, stuurt hij op 28 februari 2021 een ingebrekestelling. In reactie daarop bevestigt het UWV de ontvangst van eisers herzieningsverzoek. Op 21 april 2021 neemt het UWV het besluit dat de boete van eiser niet wordt herzien. Dit besluit heeft geleid tot deze beroepsprocedure.
Standpunten
Standpunt van eiser
3. Eiser vindt de opgelegde boete heel erg onterecht. Volgens eiser doet deze boete geen enkel recht aan zijn situatie, zijn aanvraag om de boetebeslissing te herzien en zijn bezwaarschrift. Eiser begrijpt niet dat hem een boete kon worden opgelegd. Eiser is van mening dat de boete van zijn leven een chaos heeft gemaakt. Eiser vindt daarom dat hem een bedrag van € 780.000 aan schadevergoeding betaald moet worden, zodat hij dan zijn leven terugkrijgt en geen beroep meer hoeft de doen op de sociale verzekeringen.
Standpunt van het UWV
4. Het UWV heeft het verzoek om de boete te herzien afgewezen omdat er volgens het UWV geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Daarnaast heeft het UWV getoetst of de boete evident onredelijk is als bedoeld in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [2] Redenen voor het UWV om te beslissen dat de boete niet evident onredelijk is zijn de hoogte van de boete (deze ligt onder het strafmaximum) en het al volledig betaald zijn van de boete.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het niet evident onredelijk is van het UWV om het boetebesluit van 9 juli 2014 niet te herzien. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1
Eiser wil dat het UWV een onherroepelijk (boete)besluit herziet. In artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat eiser in dat geval nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Vooropgesteld wordt dat eiser niet heeft betwist dat er geen nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden zijn. Hij heeft in zijn beroepsgronden ook geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden genoemd. Dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, is dan ook niet in geschil.
Als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan mag het UWV in principe vasthouden aan het onherroepelijke (boete)besluit, tenzij het overduidelijk is dat dit niet redelijk is. In de rechtspraak wordt dat “evident onredelijk” genoemd. [3] Eisers beroepsgronden begrijpt de rechtbank zo, dat eiser zich in essentie op het standpunt stelt dat het vasthouden aan het boetebesluit evident onredelijk is.
5.2
Eiser baseert zijn standpunt dat het besluit van het UWV evident onredelijk is op het feit dat hij op 21 juli 2013, en daarom binnen één week, aan het UWV heeft doorgegeven dat hij werkzaamheden verricht. Dit stuk, dat eiser ziet als een melding, heeft de rechtbank beoordeeld. Met dit bericht van 21 juli 2013 heeft eiser digitaal een klacht ingediend bij het UWV. Daarin heeft eiser onder meer vermeld dat het UWV zijn uitkering ten onrechte aan een deurwaarder heeft betaald en dat hij daardoor genoodzaakt was “gratis te tanken” omdat hij een nieuwe baan had. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat dit geen rechtsgeldige melding is, omdat eiser met dit bericht geen uren en inkomsten heeft opgegeven aan het UWV. Daar komt bij dat eiser ongeveer een maand na het indienen van de klacht een inkomstenformulier heeft ingediend bij het UWV waarop hij de vraag of hij heeft gewerkt of loon heeft gehad, met “nee” heeft beantwoord. [4] Dit terwijl eiser in zijn klacht zijn nieuwe baan heeft genoemd en terwijl hij volgens zijn verklaringen op de zitting bij de rechtbank, in die periode zeven dagen per week heeft gewerkt. De conclusie op grond van dit vrij eenvoudige onderzoek kan niet anders zijn dan dat eiser het inkomstenformulier van
18 augustus 2013, dat bestemd is voor opgave van uren en inkomsten, in strijd met de waarheid heeft ingevuld.
5.3
Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat het weigeren om de boete te herzien niet evident onredelijk is. [5]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een veroordeling van het UWV om schade te vergoeden aan eiser. Het bestreden besluit is niet onrechtmatig gebleken. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. A.F. Vink en
mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr.M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit heeft eiser verklaard op de zitting bij de rechtbank van 14 maart 2023.
2.Zie de uitspraak van 7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:659.
3.Zie noot 2.
4.Dit inkomstenformulier dateert van 18 augustus 2013.
5.Daarbij is zowel de uitspraak van de CRvB genoemd onder noot 1, als de conclusie van 6 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2623 in aanmerking genomen.