ECLI:NL:RBOBR:2023:1489

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
22/1504
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en belastbaarheid werknemer in re-integratieproces

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 31 maart 2023, wordt de loonsanctie van een werkgever beoordeeld in het kader van de re-integratie van een werknemer. De eiseres, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om de loonsanctie op te leggen, omdat zij volgens het UWV niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank onderzoekt of de werknemer, die sinds 1 maart 2012 in dienst was, vanaf 15 januari 2021 belastbaar was en of de werkgever had moeten starten met re-integratie. De rechtbank concludeert dat de werknemer enigszins belastbaar was en dat de werkgever had moeten beginnen met re-integratieactiviteiten. De rechtbank oordeelt dat de loonsanctie terecht is opgelegd, omdat de werkgever onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de re-integratie van de werknemer te bevorderen. De rechtbank wijst het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers, zelfs in situaties van marginale belastbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1501

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1.1
In het besluit van 12 november 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van de heer [naam] (hierna: de werknemer) moet doorbetalen tot 26 november 2022 (loonsanctie), omdat eiseres nog niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Het bezwaar van eiseres daartegen is in het besluit van 1 juni 2022 ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of dit terecht is.
1.2
Eiseres heeft een beroepschrift ingediend en later de gronden aangevuld. Het UWV heeft verweer gevoerd.
1.3
De werknemer heeft toestemming verleend om stukken met medische informatie aan partijen in dit geding toe te sturen. De werknemer heeft kenbaar gemaakt dat hij niet als belanghebbende aan deze procedure wil deelnemen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De feiten
3.1
De werknemer is op 1 maart 2012 in dienst getreden van eiseres als algemeen medewerker met een dienstverband voor 37,5 uur per week. Op
22 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld.
3.2
Na zijn ziekmelding heeft de werknemer regelmatig contact met de bedrijfsarts en met eiseres. De bedrijfsarts heeft ook informatie opgevraagd bij de cardioloog die de werknemer behandelt.
3.3
Op 5 maart 2020 heeft de cardioloog aan de bedrijfsarts gemeld dat er in 2019 sprake was van atriumfibrilleren, een levensbedreigende cardiogene shock (LVEF [1] <0,10) en nierinsufficiëntie. In januari 2020 is een CRT-D geïmplanteerd. De werknemer is herstellende en de laatste LVEF op 11 februari 2020 was 0.15.
3.4
Op 26 november 2020 heeft de cardioloog de bedrijfsarts bericht dat de LVEF is verbeterd naar 0.40. Uit het bericht van de cardioloog van 24 augustus 2021 blijkt dat er daarna geen verbetering is opgetreden en dat verdere verbetering onwaarschijnlijk is.
3.5
Op 15 januari 2021 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat het doel re-integratie is in passende arbeid, wanneer er voldoende arbeidscapaciteit is. Het advies is om een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren en daartoe heeft de bedrijfsarts een “Lijst arbeidsmogelijkheden en beperkingen” (hierna: LAB) opgesteld.
3.6
Arboned heeft op verzoek van eiseres een re-integratieonderzoek uitgevoerd en daarvan verslag gedaan in het rapport van 18 maart 2021. Het advies is onder andere om, gelet op de duur van het verzuim, een traject naar ander werk op te starten. Dit traject moet een oriënterend karakter hebben. Verder heeft Arboned eiseres geadviseerd een aanvraag om een deskundigenoordeel in te dienen bij het UWV, over de noodzaak van een inzet 2e spoortraject.
3.7
Eiseres vraagt op 14 april 2021, conform het advies van Arboned, een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Daarin heeft eiseres vermeld dat de werknemer door de Arboarts (de rechtbank begrijpt: de bedrijfsarts) nog steeds niet belastbaar wordt bevonden.
3.8
Het UWV heeft op 23 april 2021 het rapport “deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever” uitgebracht. Daarin staat dat de inspanningen onvoldoende zijn, omdat de re-integratie niet wordt vormgegeven, terwijl er wel sprake is van arbeidsmogelijkheden. Er wordt geadviseerd een traject naar ander werk op te starten.
3.9
Op 1 september 2021 vraagt de werknemer een WIA [2] -uitkering aan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een sociaal-medische beoordeling en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit om na te gaan of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Dit onderzoek heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd onder 1.1.
Standpunten van partijen
4.1
Eiseres voert in beroep het volgende aan. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) heeft ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer als beperkt heeft aangemerkt. Dat is niet juist, want bij de verschillende contacten tussen de bedrijfsarts en de primaire verzekeringsarts hebben zij gerapporteerd dat betrokkene niet belastbaar is of zo marginaal, dat eigenlijk geen re-integratieactiviteiten kunnen worden gevergd.
Eiseres voert verder aan dat de belastbaarheid van 4 uur per dag en 20 uur per week niet is onderbouwd.
4.2
Het UWV is van mening dat er vanaf 15 januari 2021 niet gesproken kan worden van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De bedrijfsarts heeft dat erkend, aangezien er een LAB is opgesteld. Ten aanzien van de duurbeperking is in bezwaar onderbouwd dat er geen aanwijzingen zijn om per januari 2021 een ander standpunt in te nemen dan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geen urenbeperking geconcretiseerd per dag of per week.
Het beoordelingskader
5.1
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen, gedurende ten hoogste 52 weken verlengt indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht.
5.2
In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reintegratieinspanningen die zijn verricht.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie onder meer de uitspraak van 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570) is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Dit gaat niet zo ver dat het UWV de concreet door de werkgever te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie van werknemer moet formuleren. De concrete invulling van de re-integratie is een taak van eiseres als werkgever. Het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA brengt echter mee dat de door het UWV bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de reintegratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
Het oordeel van de rechtbank
6.1
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de werknemer vanaf 15 januari 2021 in enige mate belastbaar was en had kunnen starten met re-integreren.
6.2
De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiseres afzonderlijk beoordelen.
Beroepsgrond 1: belastbaarheid volgens de bedrijfsarts
6.3
Volgens eiseres heeft de bedrijfsarts tegen de verzekeringsarts van het UWV in de primaire fase gezegd dat de werknemer niet belastbaar was of in ieder geval zo beperkt belastbaar, dat hij niet kon re-integreren.
6.4
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het medisch onderzoeksverslag van 3 november 2021 van de verzekeringsarts in de primaire fase, bladzijde 7 van 9, blijkt het volgende:
“Tijdens het telefonisch contact dat ik op 28-10-2021 met dhr. [naam] had kwam duidelijk naar voren dat er geen sprake was van een situatie met marginale mogelijkheden of GBM per 15-1-2021. Bedrijfsarts was van mening dat re-integratie opgestart diende te worden, werkgever en werknemer hadden een andere visie.”De heer [naam] is de arts die de belastbaarheid van de werknemer per 15 januari 2021 heeft uiteengezet in de LAB, onder supervisie van bedrijfsarts R. van Wanroij. Uit voornoemd citaat blijkt dat hij kennelijk tegen de verzekeringsarts in de primaire fase heeft gezegd dat de werknemer belastbaar was en dat er moest worden gestart met re-integratie. De rechtbank acht dit ook aannemelijk gezien de LAB die hij heeft opgesteld. Eiseres heeft haar stelling, dat de bedrijfsarts tegen de verzekeringsarts in de primaire fase heeft gezegd dat de werknemer niet belastbaar was of in ieder geval zo beperkt belastbaar was dat hij niet kon re-integreren, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft eiseres ter zitting nog aangevoerd dat er contact is opgenomen met een bedrijfsarts, mevrouw [naam] en dat zij heeft laten weten dat sprake was van een marginale belastbaarheid. Mevrouw [naam] is echter, althans dat blijkt niet uit het dossier, in het geheel niet betrokken geweest bij de werknemer en heeft zich, zo bleek ter zitting, gebaseerd op de informatie uit het dossier. Informatie van deze bedrijfsarts is dan ook onvoldoende om te kunnen dienen als nadere onderbouwing van de eerste beroepsgrond. Gelet daarop kan de eerste beroepsgrond van eiseres niet slagen.
6.5
De rechtbank merkt daarbij nog wel het volgende op. Het UWV zou er goed aan hebben gedaan om in dit soort zaken een telefoonnotitie van het gesprek tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts te overleggen. Dit nu de inhoud van het gesprek direct raakt aan het centrale geschilpunt.
Het ontbreken van deze telefoonnotitie maakt de beoordeling in deze zaak echter niet anders. Het citaat is namelijk helder.
6.6
Eiseres heeft ter zitting nog een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2023 [3] , maar die is in deze zaak niet van toepassing. In deze zaak is er namelijk geen verschil van inzicht tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. In tegendeel, de verzekeringsartsen van het UWV volgen het oordeel van de bedrijfsarts. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Beroepsgrond 2: urenbeperking niet onderbouwd
6.7
Eiseres voert als tweede beroepsgrond aan dat de urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week, die wordt gesteld voor de tekortkoming in de re-integratie activiteiten, niet is onderbouwd.
6.8
De rechtbank overweegt als volgt.
De primaire verzekeringsarts heeft, op verzoek van de arbeidsdeskundige, gezegd dat hij de urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week, op basis van de informatie van de bedrijfsarts en de cardioloog plausibel acht wegens verminderde energetische belastbaarheid. De verzekeringsarts B&B gaat daarentegen niet (meer) expliciet uit van deze duurbeperking, maar heeft gerapporteerd dat zelfs
“met een beperking in duurbelastbaarheid van 2 uur per dag (de laagste categorie van 2 uur)”de werknemer in staat zou moeten worden geacht om re-integratie inspanningen te verrichten. In beroep licht hij nog toe dat er geen aanwijzingen zijn om een ander standpunt in te nemen dan de bedrijfsarts, die geen urenbeperking concretiseert in uren per dag of per week.
6.9
De door eiseres aangehaalde urenbeperking is dus niet dragend voor de opgelegde loonsanctie. De werknemer was volgens de verzekeringsartsen van het UWV en de bedrijfsarts belastbaar en had daarom moeten starten met re-integratie. Dat is in onvoldoende mate gebeurd en dat is waarom een loonsanctie is opgelegd.
Hoeveel uren de werknemer zou kunnen werken, dat is stap twee en had gedurende de reintegratie proefondervindelijk moeten worden vastgesteld. Zover is het echter niet gekomen, omdat eiseres is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat de werknemer in het geheel niet kon starten met re-integreren. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen aanpassing belastbaarheid
6.1
Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat de werknemer, ook gelet op zijn omstandigheden, niet belastbaar was vanaf 15 januari 2021. Die omstandigheden zijn de taalbarrière, de hart- en nierproblemen, zijn depressiviteit en het feit dat hij zijn leven niet op de rit krijgt.
6.11
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot een aanpassing van de belastbaarheid per 15 januari 2021, zoals deze is aangenomen door de bedrijfsarts. De hart- en nierproblematiek zijn al in zijn beoordeling betrokken en er zijn geen aanknopingspunten die leiden tot twijfel aan de belastbaarheid zoals beschreven in de LAB. Verder zijn er geen aanwijzingen dat er op of omstreeks 15 januari 2021 sprake was van depressiviteit van de werknemer. Daarvan wordt pas melding gemaakt in het bericht van de huisarts van de werknemer van 23 februari 2022, waarbij wordt vermeld dat hij in december 2021 meerdere malen bij de huisarts is geweest in verband met depressieve klachten. Verder zijn een taalbarrière en de omstandigheid dat iemand zijn leven niet op de rit krijgt, geen omstandigheden die leiden tot een verminderde belastbaarheid of arbeidsongeschiktheid.
6.12
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de beoordeling dat de werknemer vanaf 15 januari 2021 (enigszins) belastbaar is, hadden er re-integratieactiviteiten van de grond behoren te komen. Ook in een situatie van ‘marginale mogelijkheden’ zoals bedoeld in de Werkwijzer Poortwachter wordt van een werkgever verwacht dat hij inspanningen pleegt om te bekijken of de geringe mogelijkheden kunnen worden benut. De focus moet hierbij vooral liggen op de mogelijkheden bij de eigen werkgever, omdat daar meer mogelijkheden zijn voor aanpassing in taken, uren en belasting dan bij een andere werkgever. Mede gezien wat in de Werkwijze Poortwachter over dit soort situaties is vermeld, wordt het UWV gevolgd in zijn standpunt dat re-integratie ten onrechte niet van de grond is gekomen terwijl er wel benutbare mogelijkheden zijn geweest. Van een deugdelijke grond daarvoor is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de loonsanctie in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, voorzitter, en mr. F.M.S. Requisizione en mr. M. Venderbosch, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Linker Ventrikel Ejectie Fractie
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen