ECLI:NL:RBOBR:2023:1175

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
22/1240
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van individuele inkomenstoeslag en beoordeling van bijschrijvingen als inkomsten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2021. Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, had in juni 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat haar inkomen op dat moment hoger was dan 110% van de bijstandsnorm. De rechtbank onderzoekt of de bijschrijvingen van haar kinderen op haar bankrekening als inkomsten moeten worden aangemerkt. Eiseres stelt dat deze bijschrijvingen leningen zijn en dus niet als middelen moeten worden geteld. De rechtbank oordeelt dat de bijschrijvingen inderdaad als inkomsten moeten worden beschouwd, maar dat de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag onredelijk is, gezien de omstandigheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent de individuele inkomenstoeslag alsnog toe over de periode van 8 juli 2020 tot 8 juli 2021. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1240

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.C.A. Elias-Boots),
en

Senzer, namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deurne, verweerder

(gemachtigde: mw. I. van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van
de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag.
1.1
In een besluit van 2 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot toekenning van een individuele inkomenstoeslag voor het jaar 2021 op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen omdat eiseres in de maand juni 2021 inkomsten had die hoger waren dan 110% van de bijstandsnorm. Daarom concludeert verweerder dat eiseres niet langdurig aangewezen was op een inkomen op of rond bijstandsniveau.
1.2
In een besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder heeft het bestreden besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Eiseres is zonder haar gemachtigde via beeldverbinding verschenen. Verweerder heeft zich in de zittingszaal laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres woont in Deurne en is alleenstaand. Ze is afgekeurd en ontvangt sinds 2006 een WIA-uitkering. Daarnaast ontvangt eiseres een uitkering op grond van de Toeslagenwet. Eiseres heeft op 11 juni 2021 bij verweerder een individuele inkomenstoeslag voor 2021 aangevraagd.
Op verzoek van verweerder heeft eiseres bankafschriften over drie maanden overgelegd.
Op deze bankafschriften zijn in de maand juni twee bijschrijvingen te zien van een dochter van eiseres van € 173,- en € 100,- en daarnaast een bijschrijving van een zoon van eiseres van € 100,-.
2.1
Verweerder heeft eiseres gevraagd om met een schriftelijke verklaring, onderbouwd met bewijsstukken, aan te geven waar deze bijschrijvingen voor bedoeld zijn. Eiseres heeft daarop aan verweerder laten weten dat het bedrag van € 173,- bestaat uit € 23,- voor een uitvaartverzekering omdat haar dochter en kleinkind bij haar op de polis staan en € 150,- voor (on)kosten die eiseres maakt als ze op haar kleindochter past. Het bedrag van € 100,- van haar dochter betreft een lening in verband met onvoorziene uitgaven, dit bedrag zal eiseres later in twee delen terugbetalen. De bijschrijving van haar zoon is de terugbetaling van geld voor kleine boodschappen die eiseres voor hem had gedaan toen hij een tijd opgenomen was en zonder werk zat.
2.2
Verweerder heeft daarna de aanvraag afgewezen omdat eiseres op de peildatum van 8 juli 2021 niet aan alle voorwaarden voor een individuele inkomenstoeslag voldeed. Eén van die voorwaarden is namelijk dat eiseres gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden een inkomen had dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm (concreet:
€ 1.182,98). De bijschrijvingen op de rekening van eiseres in juni 2021 zijn volgens de regels van de Pw inkomsten die moeten worden meegenomen. Het inkomen in de maand juni 2021 lag daarmee op € 1.433,30.
2.3
Na heroverweging in de bezwaarprocedure wil verweerder de bijschrijving wegens onkosten à € 150,- niet meer meetellen als inkomsten, evenals de verzekeringspremie van € 23,-. Dit betreft de premie voor een kwartaal, omgerekend naar de maand juni is dat een bijschrijving van € 7,67 die verweerder niet meer meetelt.
2.4
Over de twee bijschrijvingen van € 100,- concludeert verweerder dat deze wel zijn te beschouwen als inkomsten. Op grond van artikel 31, tweede lid van de Pw zijn leningen niet uitgezonderd van het begrip middelen. Volgens vaste rechtspraak [1] zijn periodieke betalingen van derden ook als inkomsten aan te merken. Niet relevant is of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. [2] Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen daadwerkelijk leningen betreffen. Zij heeft namelijk niet onderbouwd dat er een lening is aangegaan en dat er een terugbetalingsverplichting bestaat. Daarmee resteert een inkomen in de maand juni 2021 van € 1.275,63 en dat is hoger dan de norm, aldus verweerder.
2.5
Ook is, bezien over de 12 maanden voor 8 juli 2021, geen sprake van een marginale overschrijding van minder dan € 5,- per maand, die op grond van verweerders beleid buiten beschouwing zou worden gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het handhaven van de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag in het bestreden besluit van 25 april 2022. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder de bijschrijvingen terecht aangemerkt als inkomsten?
5. Eiseres voert aan dat de bijschrijvingen van € 100,- van haar zoon en dochter verband houden met leningen, die niet zijn te beschouwen als middelen, noch inkomsten. Het gaat om een lening van haar dochter aan eiseres en de terugbetaling van een lening door haar zoon. Verweerder concludeert alleen ten aanzien van de lening aan haar zoon dat eiseres niet aan alle gestelde voorwaarden zou hebben voldaan, wat impliceert dat de lening van haar dochter kennelijk wel is aanvaard. Voor zover de bijschrijvingen te beschouwen zijn als middelen, zijn het in ieder geval geen inkomsten in de zin van de Pw, omdat het gaat om incidentele betalingen.
5.1
Desgevraagd heeft eiseres ter zitting toegelicht dat haar dochter haar € 100,- leende omdat haar auto kapot ging (o.a. de accu was defect) en zij de wegenwacht moest betalen. Deze € 100,- is inmiddels terugbetaald door verrekening met de onkostenvergoeding voor het oppassen. Wat betreft de storting van haar zoon heeft eiseres toegelicht dat zij gedurende de opname van haar zoon dagelijkse benodigdheden voor hem heeft voorgeschoten zoals shampoo, sigaretten en dergelijke, omdat hij daar zelf geen middelen voor had. Nadat de zoon van eiseres niet meer was opgenomen, heeft hij de kosten daarvoor willen terugbetalen.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een uitkeringsgerechtigde zoals eiseres in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. [3] Stortingen en bijschrijvingen uit leningen zijn daarvan niet uitgezonderd. Daarom is niet van belang of de bijschrijving is gedaan vanwege een lening of anderszins. Verweerder heeft in zoverre dus terecht geconcludeerd dat eiseres in de maand juni 2021 door de bijschrijvingen middelen heeft ontvangen.
5.3
Vervolgens heeft verweerder ook terecht geconcludeerd dat deze middelen te beschouwen zijn als inkomsten. De grond dat geen sprake is geweest van periodieke betalingen, maakt niet dat de stortingen niet als inkomsten moeten worden aangemerkt. [4] Ook als uitgegaan wordt van de verklaringen van eiseres is duidelijk dat de bijschrijvingen zijn bedoeld om eiseres te ondersteunen in (onvoorziene uitgaven die horen bij) het levensonderhoud.
Is sprake van een marginale overschrijding?
6. Verder voert eiseres aan dat, als de bijschrijvingen wel als middelen zijn te beschouwen, over het hele jaar bezien sprake is van slechts een geringe overschrijding van 110% van de bijstandsnorm. Het inkomen waar verweerder van uit is gegaan in het bestreden besluit is immers € 1.275,63. Dat is € 92,65 boven de norm en gemiddeld over 12 maanden dus een marginale overschrijding van € 7,72.
6.1
Verweerder meent dat geen sprake is van een marginale overschrijding. Uit de Toelichting op de Verordening individuele inkomenstoeslag Deurne 2015 blijkt dat wanneer het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,- of meer te boven gaat, er geen sprake meer is van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van de individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is dan namelijk geen sprake meer van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.
6.2
De rechtbank merkt op dat verweerder een bevoegdheid, maar geen verplichting heeft tot het instellen van een individuele inkomenstoeslag. Bij de beoordeling van deze wijze waarop verweerder invulling geeft aan haar bevoegdheid om een individuele inkomenstoeslag in te stellen past dan ook terughoudendheid. Verweerder heeft er bij de invulling van deze bevoegdheid rekening mee gehouden dat het denkbaar is dat het bij geringe overschrijding(en) van de toepasselijke inkomensnorm, onredelijk is dat als gevolg daarvan geen aanspraak kan worden gemaakt op de individuele inkomenstoeslag. Naar het oordeel van de rechtbank is het trekken van een grens bij € 5,- overschrijding van de norm in de te beoordelen periode niet onredelijk. Duidelijk is, en dat volgt ook uit de stellingen van eiseres zelf, dat de overschrijding van de norm hoger is. Eiseres kan dan ook niet met een beroep op de regeling voor marginale overschrijdingen aanspraak maken op de individuele inkomenstoeslag.
Is het meetellen van de bijschrijvingen onredelijk?
7. Eiseres betoogt in beroep voorts dat er met toepassing van de hardheidsclausule de bijschrijvingen buiten beschouwing hadden moeten blijven zodat wel een individuele inkomenstoeslag kon worden toegekend. Voor zover verweerder niet wil aannemen dat de bijschrijvingen zien op leningen, stelt eiseres dat de bijschrijvingen te zien zijn als giften. In de lijn van de landelijk aangekondigde maatregelen, waaronder een redelijke vrijlating van giften, voert Deurne beleid waarin reeds een vrijstelling voor giften wordt gehanteerd van € 1.200,- per kalenderjaar. Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat zij zoveel mogelijk op eigen benen wil staan en dat zij juist door kort geld te lenen van haar dochter uit de problemen wilde blijven. Als dat vervolgens leidt tot het mislopen van de individuele inkomenstoeslag is dat onredelijk. Deze toeslag heeft eiseres gedurende het jaar nodig als buffer voor kleine en grotere tegenvallers.
7.1
Verweerder bestrijdt dat het bestreden besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. De inkomenssituatie van eiseres is daartoe op zichzelf onvoldoende en er zijn geen aanvullende feiten en omstandigheden gesteld. Wat betreft het standpunt van eiseres, dat de bijschrijvingen eventueel als giften kunnen worden geduid, wijst verweerder erop dat eiseres zelf steeds heeft verklaard dat het om leningen ging en op grondslag daarvan is het besluit dan ook genomen. Het is niet aan de bestuursrechter om de grondslag van het besluit uit te breiden. [5] Overigens wijst verweerder erop dat de bijschrijvingen niet voldoen aan de definitie van een gift in de Beleidsregel middelentoets Deurne 2021 (de Beleidsregel), nu het blijkens de schriftelijke verklaring van de zoon van eiseres ging om een terugbetaling van kosten voor verzorgingsproducten, zoals ook eiseres zelf steeds heeft gesteld. Verweerder ziet ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken van het beleid.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat de financiële situatie van eiseres geen reden is om aan te nemen dat afwijzing van de individuele inkomenstoeslag leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. De inkomenssituatie van eiseres is immers dat zij moet rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau. Dat is in het kader van de individuele inkomenstoeslag geen bijzondere omstandigheid, omdat de inkomenstoeslag juist is bedoeld voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben. Eiseres heeft ter zitting over haar situatie toegelicht dat zij de individuele inkomenstoeslag gebruikt als buffer voor onverwachte noodzakelijke uitgaven (bijvoorbeeld een hogere gasrekening), en dat deze buffer door de afwijzing in 2021 beduidend kleiner is geweest. Ook dat is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder op grond van de afwijkingsbevoegdheid in de Verordening de individuele inkomenstoeslag had moeten toekennen, hoewel verweerder van mening is dat eiseres niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet.
7.3
De Beleidsregel bevat regels voor hoe verweerder beoordeelt welke middelen in de zin van de Participatiewet er zijn. In de Beleidsregel (artikel 5 lid 3) is opgenomen dat giften tot een bedrag van € 1.200,- per jaar niet tot de middelen worden gerekend. Achtergrond van dit beleid is, aldus de toelichting, dat vrijgevigheid van instellingen of personen niet ontmoedigd moet worden. Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder verklaard dat dit beleid ook van toepassing is in de situatie van eiseres.
7.4
De rechtbank gaat er niet van uit dat de bijschrijvingen van de dochter en zoon van eiseres giften waren; dat heeft eiseres zelf tot het beroep nooit gesteld en blijkt ook nergens uit. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de aanleiding voor de bijschrijving van de dochter van eiseres van € 100,- eenmalig was en is gelegen in de plotseling opkomende reparatiekosten voor de auto van eiseres. Op de bankafschriften is behalve de bijschrijving immers ook een betaling aan de Wegenwacht te zien. Verder gaat het bij de bijschrijving van de zoon van eiseres om terugbetaling van eerder door eiseres uit haar lage inkomen voorgeschoten kosten voor verzorgingsproducten en andere dagelijkse benodigdheden tijdens de opname van haar zoon. Eiseres heeft deze gang van zaken gesteld en de rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Verweerder heeft deze stellingen overigens ook niet betwist. Daarnaast heeft de dochter van eiseres een onkostenvergoeding van € 150,- aan eiseres overgemaakt, die verweerder, zoals volgt uit overweging 2.3, niet meetelt als inkomsten.
7.5
Onder deze omstandigheden valt in ieder geval ten aanzien van de bijschrijving van de dochter van eiseres van € 100,- niet te verdedigen dat deze anders moet worden benaderd dan een gift uit vrijgevigheid, die op grond van de Beleidsregel buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Het onderscheid met een daadwerkelijke gift zoals gedefinieerd in de beleidsregel schuilt enkel en alleen in de door eiseres gestelde renteloze terugbetalingsverplichting. In zoverre ondersteunt de bijschrijving van de dochter van eiseres het langdurig lage inkomen van eiseres mínder dan een gift (zonder terugbetalingsverplichting) zou doen. Bij die stand van zaken is het onderscheid tussen een gift en de voor eiseres financieel minder gunstige lening niet gerechtvaardigd gezien het doel van de Beleidsregel – het niet ontmoedigen van vrijgevigheid van instellingen of personen. Overigens heeft verweerder de bijschrijving van de dochter van € 150,- als onkostenvergoeding voor het oppassen ook niet als inkomsten aangemerkt, terwijl deze bijschrijving strikt genomen ook niet onder de definitie van gift uit de Beleidsregel valt. De middelentoets is in dit geval dus niet consistent toegepast en leidt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval tot een onevenredige uitkomst. Verweerder had aanleiding moeten zien om van de Beleidsregel af te wijken met toepassing van artikel 11 van de Beleidsregel en de bijschrijving van € 100,- van de dochter van eiseres buiten beschouwing had moeten laten.
7.6
Als de bijschrijving van de dochter van eiseres aldus niet tot de middelen wordt gerekend, overschreed eiseres ook in de maand juni 2021 niet de inkomensnorm van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, die wordt gehanteerd bij de beoordeling van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag. Deze moet dan ook worden toegekend.
8. Gezien de overwegingen in rechtsoverweging 7.2 tot en met 7.6 zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en ziet zij voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72 lid 3 onder b van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, het bezwaar gegrond te verklaren en alsnog de individuele inkomenstoeslag over de periode van 8 juli 2020 tot 8 juli 2021 toe te kennen.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond. In de uitspraak neemt de rechtbank zelf een beslissing op het bezwaar omdat duidelijk is wat de uitkomst moet zijn. Dat betekent dat eiseres alsnog de individuele inkomenstoeslag krijgt.
10. Er is verder reden voor een proceskostenveroordeling. Deze veroordeling wordt begroot op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 837,-). Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 50,- vergoeden. In de bezwaarfase zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond en kent alsnog de individuele inkomenstoeslag toe over de periode van 8 juli 2020 tot 8 juli 2021;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 837,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzitter, en mr. R.H. van Marle en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 maart 2023.
De griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak mede
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.