ECLI:NL:HR:2015:215

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
13/05070
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak in dodelijk ongeval met bromfietser

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is vrijgesproken van het veroorzaken van gevaar op de weg en het hinderen van het verkeer, na een dodelijk ongeval met een bromfietser. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 30 oktober 2009 reed de verdachte met zijn Volkswagen op de Kanaalweg en naderde hij de T-kruising met de Ravenstraat. De bromfietser, het latere slachtoffer, kwam van links en verleende geen voorrang aan de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij onmiddellijk heeft geremd toen hij de bromfietser zag, maar dat hij de aanrijding niet meer kon voorkomen. Getuigen bevestigen dat de bromfietser zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de kruising opreed.

Het hof heeft overwogen dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de bromfietser. De Hoge Raad concludeert dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld over het begrip 'gevaar op de weg veroorzaken' en dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de vrijspraak van de verdachte. Dit arrest is gewezen op 3 februari 2015 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/05070
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2013, nummer 21/003624-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte van het hem subsidiair tenlastegelegde heeft vrijgesproken op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
2.2.1.
Aan de verdachte is, naast primair de overtreding van art. 6 WVW 1994, subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 30 oktober 2009 in de gemeente Epe als bestuurder van een voertuig (personenauto merk: Volkswagen), daarmee heeft gereden op de weg, de Kanaalweg, althans enige weg, (komende uit de richting Heerde, gaande in de richting Apeldoorn), waarbij hij, verdachte, de kruising/splitsing van de Kanaalweg en de Ravenstraat is genaderd en/of opgereden met een hogere snelheid dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, terwijl een scooter, bestuurd door [slachtoffer] (geboren 19 juli 1929), van links vanuit de Ravenstraat de kruising/splitsing op is gereden, en/of niet in staat is geweest om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij voornoemde weg en/of voornoemde kruising kon overzien en/of waarover deze vrij was/waren, waarbij en/of waardoor een botsing en/of aanrijding heeft plaatsgevonden tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter, waarbij voornoemde [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994?
(...)Verdachte reed als bestuurder van zijn auto over de Kanaalweg en naderde de T-kruising met de Ravenstraat die gezien vanuit de rijrichting van verdachte van links uitmondt op Kanaalweg. Op beide wegen gold een maximumsnelheid van 60 km/u. Bestuurders op de Kanaalweg hebben voorrang op bestuurders op de Ravenstraat. Dit is op de Kanaalweg aangegeven door middel van bord B4 Bijlage I RVV 1990 en op de Ravenstraat door middel van bord B6 Bijlage I RVV 1990 en haaientanden, als bedoeld in artikel 1 onder p RVV 1990, voor het kruisingsvlak. Het slachtoffer reed op een bromfiets over de Ravenstraat, in de richting van de T-kruising. Hij reed zonder voorrang te verlenen, voor verdachte van links, het kruisingsvlak op en sloeg linksaf teneinde in de rijrichting van verdachte zijn weg over de Kanaalweg te vervolgen. Verdachte reed toen met de linkervoorzijde zijn auto tegen de rechterzijde van de bromfiets. Vaststaat dat het slachtoffer geen voorrang heeft verleend aan verdachte.
De vraag rijst of verdachte enig verwijt valt te maken. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard dat hij direct nadat hij zag dat de bromfietser de Kanaalweg opreed, onmiddellijk heeft geremd, maar toen niet meer een aanrijding met het slachtoffer kon voorkomen. Getuigen die het ongeval hebben waargenomen, hebben verklaard dat het slachtoffer zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de T-splitsing met de Kanaalweg op reed en dat verdachte de aanrijding niet had kunnen voorkomen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte mogelijk iets harder reed dan ter plaatse toegestaan vlak voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij niet harder reed dan 60 km/u. Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, namelijk de door de politie berekende snelheid (73-75 km/u), dan was, naar het oordeel van het hof, die snelheidsoverschrijding gezien die situatie ter plaatse niet van dien aard dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte.
Verder zijn er evenmin andere gedragingen gebleken die zouden leiden tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat verdachte er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de bromfietser, het latere slachtoffer. Door zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de Kanaalweg op te rijden heeft [slachtoffer] zich plotseling en voor verdachte geenszins te verwachten gehandeld. Een botsing was als gevolg van de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk.
(...)
Schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994?
Het hof acht evenmin buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. Het hof is van oordeel dat de aanrijding door het gedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en is niet overtuigd dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken."
2.3.
De subsidiaire tenlastelegging is toegesneden op art. 5 WVW 1994. Dit artikel luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, die als bestuurder van zijn auto met een snelheid van (volgens de eigen verklaring van de verdachte) 60 km/u dan wel (volgens de berekening van de politie) 73-75 km/u over de Kanaalweg reed terwijl hij de T-kruising met de Ravenstraat naderde, geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer heeft gehinderd. Blijkens de in 2.2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij dat oordeel in aanmerking genomen dat de Kanaalweg een voorrangsweg is en de verdachte erop mocht vertrouwen dat de bromfietser die bij de T-splitsing vanuit de Ravenstraat kwam, hem voorrang zou verlenen, althans niet zonder vaart te minderen en uit te kijken de Kanaalweg zou oprijden. Die overwegingen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip 'gevaar op de weg veroorzaken' als bedoeld in art. 5 WVW. Het oordeel van het Hof is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.