Het Hof heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994?
(...)Verdachte reed als bestuurder van zijn auto over de Kanaalweg en naderde de T-kruising met de Ravenstraat die gezien vanuit de rijrichting van verdachte van links uitmondt op Kanaalweg. Op beide wegen gold een maximumsnelheid van 60 km/u. Bestuurders op de Kanaalweg hebben voorrang op bestuurders op de Ravenstraat. Dit is op de Kanaalweg aangegeven door middel van bord B4 Bijlage I RVV 1990 en op de Ravenstraat door middel van bord B6 Bijlage I RVV 1990 en haaientanden, als bedoeld in artikel 1 onder p RVV 1990, voor het kruisingsvlak. Het slachtoffer reed op een bromfiets over de Ravenstraat, in de richting van de T-kruising. Hij reed zonder voorrang te verlenen, voor verdachte van links, het kruisingsvlak op en sloeg linksaf teneinde in de rijrichting van verdachte zijn weg over de Kanaalweg te vervolgen. Verdachte reed toen met de linkervoorzijde zijn auto tegen de rechterzijde van de bromfiets. Vaststaat dat het slachtoffer geen voorrang heeft verleend aan verdachte.
De vraag rijst of verdachte enig verwijt valt te maken. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard dat hij direct nadat hij zag dat de bromfietser de Kanaalweg opreed, onmiddellijk heeft geremd, maar toen niet meer een aanrijding met het slachtoffer kon voorkomen. Getuigen die het ongeval hebben waargenomen, hebben verklaard dat het slachtoffer zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de T-splitsing met de Kanaalweg op reed en dat verdachte de aanrijding niet had kunnen voorkomen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte mogelijk iets harder reed dan ter plaatse toegestaan vlak voorafgaand aan het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij niet harder reed dan 60 km/u. Ook als ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, namelijk de door de politie berekende snelheid (73-75 km/u), dan was, naar het oordeel van het hof, die snelheidsoverschrijding gezien die situatie ter plaatse niet van dien aard dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam rijgedrag van verdachte.
Verder zijn er evenmin andere gedragingen gebleken die zouden leiden tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat verdachte er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij voorrang zou krijgen van de bromfietser, het latere slachtoffer. Door zonder vaart te minderen en zonder uit te kijken de Kanaalweg op te rijden heeft [slachtoffer] zich plotseling en voor verdachte geenszins te verwachten gehandeld. Een botsing was als gevolg van de manoeuvre van het slachtoffer onvermijdelijk.
(...)
Schuld in de zin van artikel 5 WVW 1994?
Het hof acht evenmin buiten redelijke twijfel bewezen dat verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen. Het hof is van oordeel dat de aanrijding door het gedrag van het slachtoffer is veroorzaakt en is niet overtuigd dat verdachte de aanrijding heeft kunnen voorkomen. Het hof zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken."