ECLI:NL:RBOBR:2022:5649

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
22/147T, 22/2474, 22/2643, 22/2690
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake handhaving co-vergistingsinstallatie Nistelrode

De rechtbank Oost-Brabant doet uitspraak in een aantal beroepen tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant met betrekking tot een co-vergistingsinstallatie in Nistelrode. In deze tussenuitspraak worden vier zaken behandeld, waarbij eisers handhavingsverzoeken hebben ingediend tegen het bedrijf Groengas Brabant V.O.F. en een derde partij. De rechtbank stelt vast dat het college van gedeputeerde staten terecht heeft geconstateerd dat het bedrijf verschillende overtredingen heeft gepleegd, waaronder het niet naleven van de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde last onder dwangsom door het college onvoldoende gemotiveerd is en dat er alternatieven zijn die minder verstrekkend zijn. De rechtbank verlengt de proefperiode voor Groengas met extra voorwaarden en schorst het bestreden besluit van 22 september 2022. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en de milieugevolgen van de overtredingen in kaart te brengen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving en de noodzaak voor bedrijven om zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/147 T, SHE 22/2474, SHE 22/2643 en SHE 22/2690

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 22 december in de zaken tussen

SHE 22/147 en SHE 22/2643: [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , [naam] en [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] , allen uit [woonplaats] , eisers 1,

(gemachtigde: mevrouw mr. H. Nijman),
SHE 22/2690:
[naam] en [naam], uit [woonplaats] , eisers 2,
(gemachtigde: mr. W. Koster,)
SHE 22/2474:
Groengas Brabant V.O.F.uit Den Dungen, (Groengas), eisers 3 (?)
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen)
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (het college)

(gemachtigden: mr. M. de Laat en mr. T.J.H. Verstappen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam] B.V.( [naam] ) te [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen). Eisers 1 en 2 en Groengas nemen over en weer deel als derde-partij.

Inleiding

1. De rechtbank heeft op 15 november 2022 een aantal beroepen tegen besluiten rondom de co-vergistingsinstallatie aan de [adres] op zitting behandeld.
Dit is de uitspraak in de volgende zaken:
 De beroepen van eisers 1 tegen het besluit op bezwaar van 6 december 2021 over de afwijzing door het college van het handhavingsverzoek van eisers 1 van 7 april 2021 (zaaknummer SHE 22/147);
 De beroepen van eisers 1 tegen de gedeeltelijke afwijzing op 22 september 2022 door het college van het herhaalde handhavingsverzoek van eisers 1 van 18 mei 2022 (zaaknummer SHE 22/2643);
 Het beroep van Groengas tegen het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom door het college van 22 september 2022 (zaaknummer SHE 22/2474);
 Het beroep van eisers 2 tegen de afwijzing op 10 oktober 2022 van het handhavingsverzoek van eisers 2 van 15 augustus 2022 (zaaknummer SHE 22/2690).

Totstandkoming van de besluiten en procesverloop bij de rechtbank

2.1
Het college heeft in het besluit van 2 juni 2021 het verzoek van eisers 1 om handhavend optreden tegen de inrichting (het bedrijf) van Groengas en [naam] aan de [adres] afgewezen. Eisers 1 hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het besluit van 2 juni 2021 in stand gelaten. Eisers 1 hebben hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SHE 22/147) en later een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 11 juli 2022 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de navolgende voorlopige voorziening getroffen:
- De derde-partij mag de twee achterste silo’s in gebruik nemen en houden ten behoeve van
co-vergisting alsmede silo 6 voor de opslag van vloeibare mest en co-producten voor de
co-vergisting in de achterste twee silo’s. Hierbij moet de derde-partij de grenswaarden en de
toegelaten hoeveelheden in de geldende vergunningen in acht nemen. De overige silo’s
mogen wel worden verbouwd maar mogen niet in gebruik worden genomen;
- De capaciteit van het gasveredelingsstation mag niet worden uitgebreid of vergroot ten
opzichte van de capaciteit ten tijde van de laatste controle door de toezichthouder van
het college op 29 juni 2022 en de gasproductie van de twee achterste silo’s moet zijn
afgestemd op deze bestaande capaciteit;
- De derde-partij mag overtollig gas niet affakkelen behoudens onvoorziene calamiteiten;
- Dagelijks mogen niet meer dan 12 vrachtwagenvervoersbewegingen van en naar de
inrichting (dus in totaal 6 vrachtwagens) plaatsvinden ten behoeve van de aanvoer van
grondstoffen voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s en de afvoer van digestaat
van het terrein van de inrichting. De derde-partij dient de aantallen vrachtwagenbewegingen en de hoeveelheden die worden geleverd of afgevoerd bij te houden in een logboek.
Er mogen alleen vrachtwagens worden gebruikt die zijn voorzien van een dampretour-
systeem;
- De loods alleen mag worden gebruikt voor de opslag van materialen en werktuigen en niet
voor de opslag van grondstoffen.
In de uitspraak is bepaald dat de voorlopige voorziening vervalt als de meervoudige kamer uitspraak doet in de beroepszaak SHE 22/147.
2.2
Het college heeft op 22 september 2022 beslist op een handhavingsverzoek van eisers 1 van 18 mei 2022 en dit verzoek gedeeltelijk toegewezen (en dus ook gedeeltelijk afgewezen). Eisers 1 hebben hiertegen met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld. (zaaknummer SHE 22/2643).
2.3
Het college heeft op 22 september 2022 aan Groengas een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van meerdere overtredingen binnen haar bedrijf aan de [adres] . De last ziet op:
(1.) de afmetingen van de silo’s 4 en 5 in afwijking van de geldende vergunningssituatie,
(2.) de verwijdering van silo 6,
(3.) de bouw en het gebruik van het gasveredelingsstation,
(4.) het hekwerk dat zonder vergunning is gebouwd,
(5.) de mobiele dieselgestookte stookinstallatie voor het opwarmen van mest, co-producten en digestaat en de bijbehorende mobiele opslagtank voor dieselolie.
Groengas heeft hiertegen met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld. (zaaknummer SHE 22/2474)
2.4
Het college heeft op 10 oktober 2022 een handhavingsverzoek van eisers 2 van 15 augustus 2022 gedeeltelijk afgewezen. Eisers 2 hebben hiertegen met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld. (zaaknummer SHE 22/2690)
2.5
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrecht (StAB) ingeschakeld om een advies uit te brengen. De StAB heeft op 11 oktober 2022 advies uitgebracht.
2.6
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op de zitting van 15 november 2022. Hier zijn verschenen van de eisers 1 [naam] , [naam] , [naam] (online) en [naam] , samen met de gemachtigde van eisers 1. [naam] is verschenen zonder gemachtigde. [naam] , namens [naam] en Groengas, en [naam] , namens Groengas, zijn gekomen, vergezeld van [naam] , [naam] en de gemachtigde. De gemachtigden van het college zijn verschenen, samen met [naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Mr. J.K. van de Poel en ing. E.P. Feringa zijn als deskundigen van de StAB gehoord.
2.7
De StAB heeft ter zitting een aanvullend verslag uitgereikt. Partijen hebben na de zitting op dit verslag gereageerd. Partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van een tweede zitting en de rechtbank vindt een tweede zitting niet nodig en doet daarom uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank geeft eerst een volledig overzicht van alle relevante feiten, gevolgd door een volledig overzicht van alle lopende procedures. De rechtbank merkt alle hierboven genoemde eisers aan als belanghebbende en legt in de uitspraak uit waarom zij tot dit oordeel komt. Daarna worden de beroepsgronden van eisers 1 en 2 en Groengas behandeld. Hierbij bekijkt de rechtbank eerst op basis van de ingediende beroepsgronden of sprake is van overtredingen. Vervolgens gaat de rechtbank in op de evenredigheid van het handhavend optreden door het college. Het college heeft terecht gesteld dat er een aantal overtredingen zijn. De daarvoor opgelegde last verplicht het bedrijf om de silo’s te slopen en de overige activiteiten te beëindigen. Het college heeft onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze verstrekkende maatregel absoluut noodzakelijk is. Het college had er voor kunnen kiezen om een minder verstrekkende last op te kunnen leggen, waarmee de mogelijk nadelige milieugevolgen ook worden voorkomen. Het college krijgt de gelegenheid dit gebrek te herstellen. De rechtbank verlengt de aan Groengas in een voorlopige voorziening gegunde proefperiode met extra voorwaarden. De voorlopige voorziening vervalt zonder verdere tussenkomst van de rechtbank als Groengas zich niet houdt aan de voorwaarden,
Feiten
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 Op 17 september 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze (B&W) aan de rechtsvoorganger van [naam] (Biogas Nistelrode B.V.) een omgevingsvergunning fase 1voor milieu (revisievergunning) verleend voor het oprichten en in werking hebben van een mestverwerkingsinstallatie met co-vergisting. Het college heeft vooraf verklaard dat het geen bedenkingen heeft tegen verlening van deze vergunning. Bij de aanvraag voor deze vergunning is onderstaande inrichtingstekening bijgevoegd. Deze tekening geeft een goed beeld van de destijds vergunde inrichting en daarom neemt de rechtbank deze tekening op in de uitspraak. Aan de vergunning is een andere inrichtingstekening gehecht, daterend van 14 oktober 2011.
 Deze vergunning is gewijzigd op 10 februari 2014 door het college van burgemeester en wethouders B&W van de gemeente Bernheze (B&W). In voorschrift 1.1.1 van de veranderingsvergunning (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder: Wabo) is - voor zover van belang - bepaald dat per jaar maximaal 36.500 ton dierlijke mest mag worden ingenomen en verwerkt binnen de inrichting en 35.500 ton co-substraten, zoals opgenomen in de lijst van de NTA 8003.
 Op 27 oktober 2014 heeft het college een omgevingsvergunning fase 2 verleend voor het bouwen van een verwerkingshal, twee tanks, een opslagbunker, een loods en een beluchtingssilo (nr. 6) op het perceel aan de [adres] .
 In de omgevingsvergunning voor bouwen en wijzigen van de inrichting van 10 september 2015 is de vergunning van 17 september 2013 nogmaals gewijzigd. De beluchtingssilo nr. 6 wordt gesplitst in 3 afzonderlijke tanks op een andere plek. De zeecontainers dunne fractie worden bij deze plek geplaatst. Verder worden de wasplaats en de hydrolyse-installatie verplaatst. In de omgevingsvergunning van 2 december 2014 wordt de uitvoering van de daken van de vijf vergistingssilo’s gewijzigd.
 Het perceel [adres] bestaat uit meerdere kadastrale percelen. De kadastrale percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] (gedeeltelijk) hebben op grond van het geldende bestemmingsplan “Bernheze” de bestemming "Agrarisch" met de specifieke functie-aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’.
 In 2014 en 2015 is een grote hoeveelheid mest uit de vergister gestroomd. Dit heeft geleid tot een reeks van procedures waarbij het college onder meer de omgevingsvergunning (milieu) heeft ingetrokken (zie onder meer de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 17 maart 2016 [2] en de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 december 2018 [3] ).
 Het bedrijf is vervolgens overgenomen door [naam] . In 2018, 2019 en 2020 heeft het college aan [naam] lasten onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van voorschrift 1.1.1. van de veranderingsvergunning. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022 [4] waarbij de Afdeling oordeelde dat het college, ondanks een concreet zicht op legalisatie, de last onder dwangsom van 17 april 2020 terecht had opgelegd.
 In de periode van grofweg 2019 tot medio 2021 vonden geen vergistingsactiviteiten plaats in de inrichting, wel enige opslag van mest. De volledige activiteiten van de rechtsvoorganger van de derde-partij hebben enige tijd volledig stil gelegen.
 [naam] is een samenwerking aangegaan met een derde, onder de naam Groengas. Groengas wil de co-vergistingsinstallatie gaan inzetten voor co-vergisting met als doel levering van groen gas aan het gasnet (in plaats van elektriciteit aan het stroomnet). Er wordt sinds medio 2021 een aantal activiteiten ontplooid op het terrein om dit mogelijk te maken. Hiertoe zijn voor het treffen van de voorlopige voorziening onder meer silo’s 4 en 6 in gebruik genomen.
 [naam] heeft de loods gerealiseerd op een andere plek dan is aangegeven op de inrichtingsrekening en dus in afwijking van de omgevingsvergunning fase 2 van 27 oktober 2014. De loods staat gedeeltelijk op het perceel [adres] en gedeeltelijk op het perceel [adres] . De loods staat ook gedeeltelijk buiten de specifieke functie-aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’. Het college heeft op 29 april 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een deel van de loods op perceel [adres] op een andere plek, het hiertoe afwijken van het bestemmingsplan en het wijzigen van de inrichting. B&W heeft op 16 juni 2022 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan voor het resterende deel van de loods op perceel [adres] .
 De beluchtingssilo 6 is geplaatst direct nabij vergistingssilo’s 4 en 5.
 Eisers 1 hebben op 7 april 2021 in een verzoek om handhaving verzocht om stillegging van alle activiteiten in het bedrijf. Meer concreet hebben zij gesteld dat als de aanvoer, opslag en afvoer van mest niet gebeurt met het doel van co-vergisting, deze aan- en afvoer en opslag afwijkt van de geldende omgevingsvergunning. Zolang de installaties voor co-vergisting niet volledig conform die vergunning aanwezig en in werking zijn, is volgens eisers iedere mest gerelateerde activiteit in strijd met de vergunning. Zij hebben hierom nogmaals verzocht op 18 mei 2022. Eisers 2 hebben op 15 augustus 2022 een handhavingsverzoek ingediend ten aanzien van deels dezelfde en deels andere mogelijke overtredingen van het bedrijf.
 Het college heeft meerdere controles uitgevoerd bij het bedrijf, zowel voor als na de voorlopige voorziening van 7 juli 2022.
 Op 3 oktober 2022 heeft Groengas een aanmeldnotitie ingediend voor een m.e.r.-beoordeling in kader van de voorbereiding van een revisievergunningaanvraag.
Lopende procedures
5.1
De volgende procedures zijn aanhangig bij deze rechtbank:
 Eisers 1 en B&W hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning van 29 april 2022 voor het bouwen van een loods voor het gedeelte [adres] . Zij hebben verzocht om rechtstreeks beroep in te stellen (als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft hiermee ingestemd. Deze beroepen zijn geregistreerd bij de rechtbank onder zaaknummers SHE 22/1705 en SHE 22/1706. Hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
 [naam] heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de omgevingsvergunning van 16 juni 2022 door B&W. [naam] heeft verzocht om rechtstreeks beroep te mogen instellen. B&W heeft hiermee ingestemd. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/1694. Ook hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
 Groengas heeft op 9 mei 2022 een aanvraag ingediend voor de bouw van een andere loods tegen de bestaande loods en toestemming gevraagd voor het bouwen en milieuneutraal wijzigen van de inrichting (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en e van de Wabo). Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 12 augustus 2022 niet in behandeling genomen op grond van artikel 2.6, tweede lid van de Wabo (omdat het college een revisievergunning noodzakelijk acht). Groengas heeft hiertegen met instemming van het college rechtstreeks beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 22/2589. Hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
 Het college heeft in het besluit van 8 september 2021 aan [naam] een last onder dwangsom opgelegd die strekt tot het beëindigen van een overtreding (bouwen van een loods in afwijking van de omgevingsvergunning). Het hiertegen gerichte bezwaar van [naam] heeft het college ongegrond verklaard in het besluit van 22 februari 2022. Het hiertegen gerichte beroep is geregistreerd bij de rechtbank onder zaaknummer SHE 22/868. Hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
 [naam] heeft ook verzocht de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen. Het college heeft dit verzoek afgewezen in het besluit van 29 december 2021. Hiertegen heeft [naam] ook bezwaar gemaakt. In het besluit van 19 juli 2022 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [naam] beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd bij de rechtbank onder zaaknummer SHE 22/1745. Hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
 [naam] heeft niet aan de last voldaan. Het college is overgegaan tot invordering van de van rechtswege (automatisch) verbeurde dwangsom van in totaal € 16.500,00 en heeft hiertoe op 27 september 2022 een invorderingsbesluit genomen. Het beroep van [naam] met zaaknummer SHE 22/868 richt zich van rechtswege tegen dit invorderingsbesluit. Hiervoor is wel een aparte zaak aangelegd met zaaknummer SHE 22/3048. Hierin wordt vandaag uitspraak gedaan.
5.2
Het college heeft een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming geweigerd omdat volgens hem geen vergunning nodig is. Hiertegen zijn meerdere beroepen ingesteld. Deze beroepen (SHE 22/2745, SHE 22/2746 en SHE 22/2768) zijn niet op 15 november 2022 behandeld maar dat zal later gebeuren.
Zijn de eisers belanghebbende?
6.1
[naam] en Groengas hebben gesteld dat niet alle eisers een rechtstreeks betrokken belang hebben. Enkele eisers wonen op ruime afstand (variërend tussen de 600 en 1.500 meter) van het perceel aan de [adres] en ondervinden volgens [naam] en Groengas geen gevolgen van enige betekenis.
6.2
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017 [5] , is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
6.3
De rechtbank merkt alle eisers aan als belanghebbende, omdat zij gevolgen van enige betekenis kunnen ondervinden van het bedrijf. Personen die wonen aan de [adres] , [adres] en [adres] wonen in de directe omgeving van het bedrijf en kunnen gevolgen van enige betekenis van de normale bedrijfsvoering ondervinden. Personen die wonen aan [adres] en [adres] wonen weliswaar op enige afstand, maar de rechtbank kan niet uitsluiten dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van de transportbewegingen van en naar het bedrijf. Bovendien kunnen deze personen hinder ondervinden bij een ongewoon voorval (ofwel, als het fout gaat zoals in 2014). Dit betekent dat het bedrijf met veel mensen rekening moet houden en dat veel mensen kunnen klagen over het bedrijf. De rechtbank sluit niet uit dat mensen klagen vanwege het verleden van deze co-vergistingsinstallatie. Of er nu veel of weinig mensen klagen, het bedrijf zal zich hoe dan ook moeten houden aan wet- en regelgeving, mede omdat het college ook handhavend kan optreden als er niemand klaagt.
Welke overtredingen vinden plaats?
7. In het verslag van de StAB en op de zitting zijn alle mogelijke overtredingen op het bedrijf aan de orde gesteld. Hierna worden de beroepsgronden van eisers 1 en 2 en Groengas en de daarover ingenomen standpunten van het college en de derde-partij behandeld per overtreding, in navolging van het StAB-advies.
Bedrijfsvoering
8.1
Nadat eisers 1 hun eerste handhavingsverzoek hebben ingediend, heeft [naam] de bedrijfsactiviteiten stilgelegd. De mestsilo’s zijn geleegd en schoongemaakt. Daarna zijn de activiteiten weer opgestart waarbij in eerste instantie alleen mestsilo 4 in gebruik is genomen. In hun beroep in de zaak SHE 22/147 stellen eisers 1 dat alleen mest mag worden aangevoerd en opgeslagen met het doel van co-vergisting. Mestaanvoer, respectievelijk opslag voor andere doeleinden, is volgens eisers 1 in strijd met de geldende omgevingsvergunning milieu van 17 september 2013, met de op 10 februari 2014 gewijzigde hoeveelheden en met het bestemmingsplan. De wijziging is volgens eisers 1 ook in strijd met artikel 2.77 van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOV), omdat de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking toeneemt.
8.2
Het college heeft het verzoek van eisers afgewezen onder verwijzing naar enkele lopende handhavingstrajecten. Volgens het college voorziet de geldende omgevingsvergunning milieu van 17 september 2013, met de op 10 februari 2014 gewijzigde hoeveelheden en met het bestemmingsplan in de inname van mest en co-substraten die door middel van vergisting worden omgezet in biogas. Het aanvoeren en opslaan van mest zonder co-vergistingsactiviteiten past volgens het college binnen de geldende omgevingsvergunning. Het college heeft tot op de zitting van 15 november 2022 nog niet geconstateerd dat mest wordt afgevoerd zonder deze te scheiden, te drogen of te zuiveren.
8.3
Groengas heeft aangegeven dat silo’s 4, 5 en 6 in gebruik zijn genomen vóór de zitting van 15 november 2022. Er is nog niets uit de silo’s afgevoerd. Er wordt biogas geproduceerd.
8.4
Gelet op het verleden van het bedrijf hebben eisers 1 een (proces)belang om te weten of de opslag van mest zonder deze te gebruiken in de co-vergistingsinstallatie is toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat het aanvoeren van opslaan van mest en co-producten zonder deze producten aan te wenden voor co-vergisting in strijd is met de geldende omgevingsvergunning milieu. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 maart 2022 [6] over de handhaving tegen het uitsluitend verwerken van mest en het wijzigingen van de voorschriften van de geldende omgevingsvergunning (milieu), om uitsluitend de inname van mest toe te staan en te verwerken, zodat geen sprake was van co-vergisting. Volgens de Afdeling zag deze wijziging zowel op een verandering van installaties als op een ingrijpende verandering van de werking van de inrichting en werd daarmee de grondslag van de aanvraag van de vergunningen uit 2013 en 2014 verlaten. Hetzelfde gebeurt volgens de rechtbank als de silo’s binnen de inrichting alleen worden gebruikt om mest op te slaan en niet te vergisten. De rechtbank is verder van oordeel dat, als mest van derden wordt opgeslagen maar niet wordt gebruikt in de biogasinstallatie, dit in strijd is met de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’.
8.5
De StAB heeft waargenomen dat mest wordt opgeslagen ten behoeve van gebruik in de biogasinstallatie. Dat blijkt ook uit de controles van het college tot 15 november 2022. Silo’s 4 en 5 worden nu gebruikt voor co-vergisting om biogas op te wekken. Hiervoor wordt mest van derden aangevoerd, opgeslagen en gebruikt. De StAB heeft ook aangegeven dat Groengas het voornemen heeft om het digestaat rechtstreeks af te voeren. Hierdoor neemt volgens de StAB de afvoer van mest per vrachtwagen toe ten opzichte van de vergunde situatie.
8.6
Volgens de rechtbank is de aanvoer, opslag en gebruik van mest van derden niet in strijd met artikel 2.77 eerste lid van de IOV, zolang de bestaande gebruiksoppervlakte niet toeneemt. Van een toename van de oppervlakte van legaal aanwezige bebouwing of onbebouwde grond is de rechtbank niet gebleken. Het bouwblok met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’ is nog steeds even groot. De oppervlakte van de loods op het terrein (die onderwerp is van de procedures SHE 22/868, SHE 22/1754, SHE 22/1694, SHE 22/1705 en SHE 1706) is even groot als de oppervlakte van de verwerkingshal die is vergund in de geldende omgevingsvergunningen (in het bijzonder de omgevingsvergunning van 27 oktober 2014). Dat de loods op een andere plek staat, wil niet zeggen dat sprake is van een toename van de bestaande gebruiksoppervlakte. Ook de opslag van mest, op zichzelf bezien, is niet in strijd met de geldende omgevingsvergunning milieu of de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’, zolang deze maar wordt gebruikt in de biogasinstallatie. Zodra de mest blijvend wordt opgeslagen, maar niet meer wordt aangewend voor co-vergisting om biogas op te wekken, is dit wel in strijd met de geldende omgevingsvergunning milieu of de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’.
8.7
De omstandigheid dat de mest en of het digestaat tot op de dag van de zitting niet is afgevoerd, leidt ertoe dat de silo’s wel op den duur vol zullen zitten, maar dit is niet in strijd met de geldende omgevingsvergunning milieu of de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’. De rechtbank is wel van oordeel dat de rechtstreekse afvoer van digestaat uit de silo’s naar vrachtwagens om af te voeren buiten de inrichting afwijkt van de procesbeschrijving van de omgevingsvergunning (milieu) van 17 september 2013. Uit de algemene beschrijving en de installatiebeschrijving blijkt dat er bij deze omgevingsvergunning vanuit is gegaan dat het scheiden van het digestaat, het drogen van de dikke fractie en het zuiveren van de dunne fractie binnen het bedrijf zullen plaatsvinden. Dit blijkt ook uit massabalans bij de aanvraag voor deze omgevingsvergunning. Een afwijkende bedrijfsvoering waarbij digestaat rechtstreeks wordt afgevoerd, is daarom een vergunningplichtige wijziging van de werking van de inrichting. Deze benodigde omgevingsvergunning is niet verleend. Rechtstreekse afvoer van mest en/of digestaat is daarom in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo.
Toegangsweg
9.1
Het gebruik van de toegangsweg van de [adres] naar het bedrijf loopt deels over gronden met alleen de bestemming "Agrarisch", dus zonder de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’. Volgens eisers 1 en 2 is het gebruik van de toegangsweg voor vrachtverkeer van en naar het bedrijf om mest van derden en co-producten aan- en af te voeren in strijd met het bestemmingsplan.
9.2
Het college merkt op dat de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’ het aanwenden van mest van derden voor co-vergisting toelaat. Op de gronden van [adres] is geen intensieve veehouderij meer in werking maar dat maakt het volgens het college niet anders.
9.3
De StAB heeft vastgesteld dat de toegangsweg deel uitmaakt van de inrichting. De toegangsweg ligt deels op gronden met de bestemming "Agrarisch" zonder functieaanduiding en deels op gronden met de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’. De weegbrug ligt binnen de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’. De functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’ loopt niet door tot aan de openbare weg. In de omschrijving van de bestemming "Agrarisch" zijn een agrarisch bedrijf, de functies in de lijst met functieaanduidingen en bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, toegelaten.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de toegangsweg op de gronden met de bestemming "Agrarisch" zonder de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’ voor het aanvoeren van mest van derden voor gebruik in de co-vergistingsinstallatie niet in strijd is met het bestemmingsplan. De toegangsweg maakt namelijk deel uit van het perceel waar ook de co-vergistingsinstallatie ligt en kan als perceelsontsluiting voor ontsluiting van het deel van het perceel met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – biogasinstallatie’ worden gebruikt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een andere uitleg van het bestemmingsplan, waarbij perceelsontsluitingen alleen mogen worden gebruikt als er een functieaanduiding op ligt, niet valt te rijmen met de bedoeling van de planwetgever (de gemeenteraad) die een biogasinstallatie binnen het bedrijf heeft willen toestaan. Dat kan niet als er geen perceelsontsluiting is. Omdat het gebruik van de weg voor de aanvoer van mest van derden voor gebruik in de biogasinstallatie niet in strijd is met het bestemmingsplan, behoort het gebruik van de toegangsweg ook tot de bestaande gebruiksoppervlakte en is dit gebruik niet in strijd met artikel 2.77 van de IOV.
Silo’s 2-5
10.1
Silo’s 2 tot en met 5 zijn verbouwd, in afwijking van de daarvoor verleende vergunningen. Concreet komt het erop neer dat silo’s 2 en 3 kleiner zijn gebouwd dan vergund in de omgevingsvergunning van 2 oktober 2008. Silo’s 4 en 5 zijn groter gebouwd dan vergund in de omgevingsvergunning van 27 oktober 2014. Groengas erkent de afwijkingen, maar voert aan dat de gezamenlijke inhoud en oppervlakte van silo’s 2 tot en met 5 kleiner is dan vergund. Volgens Groengas liggen silo’s 2 t/m 5 in het achtererfgebied en is hier geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist, gelet op artikel 3, zesde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
10.2
Eisers 1 stellen dat alle silo’s ingrijpend zijn verbouwd en dat dit geen normaal vergunningvrij onderhoud betreft. Alle vier vernieuwde silo’s moeten worden verwijderd en de in het verleden verleende bouwvergunning kan niet worden gebruikt om de silo’s nog een keer te bouwen. De wijziging is volgens eisers 1 ook in strijd met artikel 2.77 van de IOV, omdat de gebruiksoppervlakte voor mestbewerking toeneemt.
10.3
In het besluit van 23 mei 2021 heeft het college gesteld dat de kappen op silo’s 2 tot en met 5 niet overeenkomstig de daartoe verleende omgevingsvergunningen zijn uitgevoerd en [naam] aangeschreven deze overtreding ongedaan te maken. In reactie op het bezwaar van [naam] heeft het college de concrete maatregelen om aan deze last te voldoen aangepast. Dit besluit is onherroepelijk. In het besluit van 22 september 2022 heeft het college gesteld dat silo’s 2 tot en met 5 zijn uitgevoerd in afwijking van de daartoe verleende omgevingsvergunningen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en e, van de Wabo (bouwen en wijzigen werking inrichting zonder omgevingsvergunning). Omdat de silo’s 4 en 5 groter zijn uitgevoerd, heeft het college Groengas gelast deze overtreding te beëindigen door de afmetingen van de silo’s 4 en 5 in overeenstemming te brengen met de geldende omgevingsvergunning, of een omgevingsvergunning te verkrijgen die de afwijkingen legaliseert. Ten aanzien van silo’s 2 en 3 treedt het college niet op. Het college beschouwt de werkzaamheden aan silo’s 2 en 3 als vergunningvrij onderhoud.
10.4
De StAB stelt vast dat silo 4 en 5 groter zijn en silo’s 2 en 3 kleiner zijn dan vergund.
10.5
De rechtbank is van oordeel dat alle vier silo’s zijn gerealiseerd in afwijking van de daartoe verleende omgevingsvergunningen. Daarom is voor de gewijzigde uitvoering van alle vier silo’s een omgevingsvergunning (milieu) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo vereist. Het college merkt terecht op dat de gewijzigde uitvoering kan leiden tot nadelige milieugevolgen door een mogelijke wijziging van de geurcontour. Dat per saldo de totale oppervlakte en inhoud van de vier silo’s afneemt, wil niet zeggen dat geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Voor de grotere uitvoering van silo’s 4 en 5 is ook een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist omdat het bouwvolume en de oppervlakte toenemen. Gelet op het feit dat per saldo de gezamenlijke oppervlakte van de silo’s niet toeneemt, leidt de gewijzigde uitvoering van silo’s 2 tot en met 5 niet tot een toename van de bestaande gebruiksoppervlakte mestbewerking en is geen sprake van een overtreding van artikel 2.77, eerste lid, van de IOV, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo.
10.6
De rechtbank is van oordeel dat voor de kleinere uitvoering van silo’s 2 en 3 geen nieuwe omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk is, omdat de oppervlakte en het bouwvolume niet toenemen. Dat maakt de kleinere uitvoering vergunningvrij gelet op artikel 3, achtste lid, van bijlage II bij het Bor. Ook is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden aan silo’s 2 en 3 zijn aan te merken als onderhoud waarvoor, gelet op artikel 2, aanhef, eerste lid van bijlage II bij het Bor, geen omgevingsvergunning voor bouwen is vereist. Beide silo’s zijn geen bouwwerken ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering, dus artikel 3, zesde lid, van bijlage II bij het Bor is hier niet aan de orde.
Silo 6
11.1
Volgens Groengas is silo 6 weliswaar uitgevoerd in afwijking van de omgevingsvergunning van 10 september 2015, maar niet in afwijking van de omgevingsvergunningen van 2013 en 2014. Groengas stelt dat de vergunning van 10 september 2015 alleen van toepassing is, voor zover die is uitgevoerd. Van deze vergunning is geen gebruik gemaakt. Daarom verzet Groengas zich tegen de last onder dwangsom van 22 september 2022 met betrekking tot silo 6. Groengas erkent dat de kleine silo 6 in afwijking van de vergunning met een kap is uitgevoerd, maar de uitvoering zonder kap leidt tot geuremissie en nadelige gevolgen voor de omgeving. Groengas wijst erop dat zij nog beschikt over een vergunning voor de activiteit “bouwen” van silo 6 op de betreffende plek en dus niet handelt in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
11.2
Volgens eisers is silo 6 gebouwd in afwijking van de geldende omgevingsvergunning van 10 september 2015. Het college miskent volgens eisers 1 dat een geldige bouwtitel eveneens ontbreekt. De wijzigingsvergunning van 10 september 2015 ziet zowel op het onderdeel “bouwen” als “milieu”.
11.3
Het college stelt vast silo 6 in het verleden vergund was met de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” (fase 1) van 17 september 2013 en de bijbehorende omgevingsvergunning activiteit “bouwen” van 27 oktober 2014 (fase 2). Op 10 september 2015 is echter een omgevingsvergunning (milieuneutrale verandering) verleend voor de activiteit “bouwen” en “milieu” voor het verplaatsen van enkele bedrijfsgebouwen. In de aanvraag is aangegeven dat silo 6 (beluchtingssilo) wordt gesplitst in 3 afzonderlijke tanks. De omgevingsvergunning milieu van 17 september 2013 is dus volgens het college in 2015 wel gewijzigd. Op de bijbehorende milieutekening is de betreffende silo niet ingetekend. Het college gaat er dus van uit dat de omgevingsvergunning van 27 oktober 2014 niet is gewijzigd. Silo 6 is echter met een kap uitgevoerd in afwijking van de op 27 oktober 2014 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”, waardoor het bouwvolume toeneemt. Dat is volgens het college wel in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. De omstandigheid dat de omgevingsvergunning van 10 september 2015 niet is uitgevoerd, wil niet zeggen dat de inrichting niet in werking zou moeten zijn volgens deze vergunning. De overtreding kan worden beëindigd door verwijdering van de silo of door een omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu” en de activiteit bouwen (uitvoering silodak).
11.4
De StAB stelt vast dat in de omgevingsvergunning “milieu” (fase 1) van 17 september 2013 het gebruik van silo 6 is vergund als beluchtingsruimte en bezinkingsruimte. Met de omgevingsvergunning “bouwen” van 27 oktober 2014 is ook de bouw van de silo vergund.
Met de omgevingsvergunning van 10 september 2015 voor “bouwen” en “milieu” is vergund dat de beluchtingssilo dunne fractie (silo 6) wordt vervangen door drie afzonderlijke tanks in plaats van 1 tank. Silo 6 is in afwijking van die vergunning in het voorjaar van 2022 gerealiseerd.
11.5
De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning van 10 september 2015 resulteert in een wijziging van de omgevingsvergunning “milieu” (fase 1) van 17 september 2013 en de omgevingsvergunning “bouwen” van 27 oktober 2014. De omstandigheid dat geen gebruik is gemaakt van de omgevingsvergunning van 10 september 2015 leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan Groengas veronderstelt, brengt een wijzigingsvergunning niet met zich dat een vergunninghouder mag kiezen tussen de oorspronkelijk vergunde situatie en de gewijzigde vergunde situatie. Dit leidt bij de verlening van daaropvolgende vergunningen tot een onmogelijke situatie, omdat de uitgangssituatie dan niet helder is. De omgevingsvergunning van 10 september 2015 brengt ook met zich dat de omgevingsvergunning van 27 oktober 2014 is gewijzigd en dus niet meer kan worden gebruikt. Het college heeft terecht gesteld dat het plaatsen van silo 6 op de in 2014 vergunde plek dus een overtreding oplevert van artikel 2.1, eerste lid, onder a en e, van de Wabo.
Gasveredelingsstation
12.1
Groengas erkent dat het gasveredelingsstation is gerealiseerd op een andere plaats dan is vergund. De oorspronkelijk vergunde locatie (aan de [adres] ) is echter slechter voor het milieu.
12.2
Eisers 1 wijzen het college erop dat het gerealiseerde station aanzienlijk groter is dan vergund en meer capaciteit heeft. Vergund is 8 m3 terwijl 87 m3 is gerealiseerd. Het vermogen is ook groter dan de vergunde 170.000 kW. Bovendien zijn er ventilatoren op geplaatst die voor aanzienlijke geluidsoverlast zorgen.
12.3
Het college stelt dat het gasveredelingsstation is gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning van 27 oktober 2014. Het is bovendien geplaatst op een locatie buiten het bouwvlak met de bestemming "Agrarisch" in strijd met het bestemmingplan. Dat betekent dat sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en e, van de Wabo. Het college heeft Groengas gelast het gasveredelingsstation op de vergunde locatie te plaatsen, of een omgevingsvergunning te verkrijgen die de genoemde afwijkingen legaliseert.
12.4
De StAB stelt ook vast dat het gasveredelingsstation in afwijking van de omgevingsvergunning milieu (fase 1) van 17 september 2013 en de omgevingsvergunning bouw (fase 2) van 27 oktober 2014 en in strijd met het bestemmingsplan is gerealiseerd. Het gasveredelingsstation ligt buiten het bouwvlak en op deze gronden is de functieaanduiding ten behoeve van een biogasinstallatie niet van toepassing.
12.5
De rechtbank is in navolging van het college en de StAB van oordeel dat het gasveredelingsstation is gebouwd strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, c en e, van de Wabo.
Hekwerk
13.1
Groengas heeft een hek op een aarden wal geplaatst voor de veiligheid en om te voorkomen dat ongenode gasten het bedrijf betreden. Het moet als een landschappelijke inpassing gaan functioneren. Zij erkent dat er geen omgevingsvergunning voor is aangevraagd.
13.2
Het hekwerk (deels) op een aarden wal is tussen de 3,3 meter en 3,8 meter hoog. Voor de bouw van het hekwerk op de aarden wal is een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” nodig en die heeft Groengas niet aangevraagd. Groengas is gelast het hek te verwijderen, of een vergunning voor het bouwen van het hek te verkrijgen.
13.3
De rechtbank is in navolging van het college van oordeel dat het hek is gebouwd in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo.
Stookinstallatie en opslagtank
14.1
Eiseres heeft een mobiele diesel gestookte stookinstallatie geplaatst om het vergistingsproces op gang te brengen. Het is een tijdelijke installatie. Voor de definitieve installatie zal een revisievergunning worden aangevraagd. De emissie van de installatie is veel lager dan de, in de huidige vergunning toegelaten, WKK-stookinstallaties.
14.2
Het college heeft geconstateerd dat nabij vergistingssilo 4 een mobiele dieselolie gestookte stookinstallatie is geplaatst en een mobiele opslagtank voor dieselolie is geplaatst. Eiseres dient de stookinstallatie en de bijbehorende mobiele opslagtank te verwijderen. Dat sprake is van een tijdelijke situatie maakt voor het college niet uit.
14.3
De StAB heeft vastgesteld dat de mobiele stookinstallatie en de mobiele opslagtank nooit zijn vergund op basis van de vigerende omgevingsvergunning milieu van 17 september 2013. Deze activiteit is, in artikel 1.1, onder b, van onderdeel C, van Bijlage I bij het Bor, aangewezen als een milieurelevante activiteit.
14.4
De rechtbank is van oordeel dat de mobiele stookinstallatie en de mobiele opslagtank zijn geplaatst en worden gebruikt in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo.
Affakkelinstallatie
15.1
Eisers 1 en 2 wijzen erop dat onduidelijk is op welke plek de affakkelinstallatie mag staan. De affakkelinstallatie is niet vergund als onderdeel van de representatieve bedrijfssituatie waarbij deze 2 keer per week 10 minuten wordt getest. Ten aanzien van het gebruik bij de opstart van silo 4 en het wekelijks testen van de affakkelinstallatie had het college moeten optreden. Daarbij is van belang dat de affakkelinstallatie de meeste geluidsoverlast veroorzaakt.
15.2
Het college heeft in het besluit van 10 oktober 2022 gesteld dat de affakkelinstallatie is vergund in de revisievergunning van 17 september 2013. Er staan ook voorschriften in deze vergunning voor het gebruik van de affakkelinstallatie. De plek is niet aangegeven. De installatie is na 1 juli 2022 niet meer gebruikt. Er is volgens het college geen sprake van een overtreding.
15.3
Groengas wil de affakkelinstallatie naar de achterzijde van het terrein verplaatsen.
15.4
De StAB wijst erop dat in paragraaf 11.4 (fakkelinstallatie) van de omgevingsvergunning van 17 september 2013 voorwaarden zijn opgenomen waar de fakkelinstallatie bij de inrichting aan moet voldoen. Voorschrift 11.4.1 bepaalt dat de fakkelinstallatie uitsluitend in noodgevallen, wegens storingen en onderhoud van de gasmotoren in werking mag zijn. Op de milieutekening die hoort bij de omgevingsvergunning milieu (fase 1) van 17 september 2013 en de omgevingsvergunning (fase 2) van 27 oktober 2014 is geen specifieke locatie voor de fakkelinstallatie ingetekend. Uit veiligheidsoverwegingen (explosiegevaar) is het niet goed denkbaar dat een biogasinstallatie zonder fakkelinstallatie wordt vergund of in werking is.
15.5
Naar het oordeel van de rechtbank is de affakkelinstallatie wel vergund. Dat blijkt uit de door de StAB genoemde voorschriften. Dat geen specifieke plek is aangewezen op de inrichtingstekening bij de omgevingsvergunning van 17 september 2013, leidt niet tot een ander oordeel. De affakkelinstallatie moet wel met inachtneming van deze voorschriften worden gebruikt. Op basis van de foto’s in het verslag van de StAB stelt de rechtbank ook vast dat de affakkelinstallatie niet met de grond is verbonden en daarom niet als bouwwerk kan worden aangemerkt. De aanwezigheid en het gebruik van de affakkelinstallatie in overeenstemming met de voorschriften van de omgevingsvergunning van 17 september 2013 is geen overtreding.
Overige zaken
16.1
Eisers 2 hebben nog gesteld dat leidingen zijn aangelegd zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo. Ook is een verdeelkast en gasmeter geplaatst zonder omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
16.2
De StAB heeft (kort samengevat) alle aanwezige leidingen op het terrein gelokaliseerd en vastgesteld dat voor de aanleg van deze leidingen geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is vereist. Binnen de aanduiding ‘Waarde-archeologie-3’ bestaat er een vergunningplicht voor aanleggen, maar zijn ingrepen met minder dan 2.500 m3 grondverzet uitgezonderd. In dit gebied ligt slechts 90 meter leiding en dat is minder dan 2.500 m3. Binnen de bestemming "Agrarisch" bestaat er een aanlegvergunningplicht voor het rooien van houtgewas, maar niet voor het leggen van leidingen. Volgens de StAB zijn de gasmeter en verdeelkasten nutsvoorzieningen en is hiervoor, op basis van artikel 2, achttiende lid, van bijlage II bij het Bor, geen omgevingsvergunning voor bouwen vereist.
16.3
De rechtbank is het eens met de StAB. De aanwezigheid van de leidingen en de verdeelkasten en gasmeter is niet in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wabo, omdat deze activiteiten niet vergunningplichtig zijn.
17.1
Eisers 1 en 2 stellen dat de vrachtwagens waarmee mest en co-producten worden aangevoerd, in afwijking van de getroffen voorlopige voorziening, niet zijn uitgevoerd met een dampretoursysteem.
17.2
Het college stelt dat vrachtwagens met een dampretoursysteem op dit moment niet verplicht zijn gesteld in een van de omgevingsvergunningen. Het college kan niet handhavend optreden tegen overtreding van de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde.
17.3
Groengas merkt op dat het terugbrengen van gas door middel van een dampretoursysteem in de silo’s gevaarlijk is. Daarom is zij gaan werken met een koolfilter.
17.4
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 juli 2022 [7] is de volgende voorwaarde gesteld aan het gebruik van de twee achterste silo’s voor co-vergisting, alsmede silo zes voor de opslag van vloeibare mest en co-producten voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s: “
Dagelijks mogen niet meer dan 12 vrachtwagenvervoersbewegingen van en naar de inrichting (dus in totaal 6 vrachtwagens) plaatsvinden ten behoeve van de aanvoer van grondstoffen voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s en de afvoer van digestaat van het terrein van de inrichting. De derde-partij dient de aantallen vrachtwagenbewegingen en de hoeveelheden die worden geleverd of afgevoerd bij te houden in een logboek. Er mogen alleen vrachtwagens worden gebruikt die zijn voorzien van een dampretoursysteem;”. De voorzieningenrechter heeft hierbij aangegeven dat het niet naleven van de gestelde voorwaarden kan leiden tot wijziging of opheffing van de getroffen voorlopige voorziening als partijen daarom verzoeken.
17.5
Het college merkt terecht op dat Groengas niet op basis van de Wabo gehouden is om vrachtwagens te gebruiken die zijn voorzien van een dampretoursysteem en dat het college zelf in zoverre geen last onder dwangsom kon opleggen, omdat geen sprake is van een overtreding. Groengas gebruikt nu kennelijk een andere methode. Partijen hadden hierin aanleiding kunnen zien om de voorzieningenrechter te verzoeken om de voorlopige voorziening te wijzigen, maar hebben dat niet gedaan. De rechtbank acht verder voldoende aannemelijk dat het gebruik van een dampretoursysteem niet zonder risico’s is.
18. De rechtbank concludeert dat het college tegen alle overtredingen optreedt, voor zover deze plaatsvinden. Daarmee doet het college wat van hem mag worden verwacht en dat is geen eenvoudige taak in dit langdurige en ingewikkelde conflict. De rechtbank merkt verder op dat het college nauwkeurig heeft gecontroleerd bij het bedrijf, zowel vóór als na de voorlopige voorziening van 7 juli 2022. Het college treedt nu op tegen silo’s 4, 5 en 6, het gasveredelingsstation, de mobiele stookinstallatie en opslagtank en het hekwerk. De afvoer van digestaat had op het moment van de zitting nagenoeg niet plaatsgevonden zodat het college hiertegen nog niet hoeft op te treden. Bij al deze overtredingen gelast het college om de activiteit te beëindigen dan wel het illegale bouwwerk te slopen, of om een volledige omgevingsvergunning te verkrijgen. De rechtbank zal nu gaan beoordelen of dit evenredig is.
Is handhavend optreden evenredig?
19.1
Groengas is van mening dat handhavend optreden tegen de genoemde activiteiten onevenredig is. Zij voert hiervoor het volgende aan:
 Volgens Groengas is het onmogelijk om binnen de begunstigingstermijn een dekkende omgevingsvergunning te verkrijgen. Dit zou kunnen door middel van een omgevingsvergunning (milieu) voor een milieuneutrale wijziging, maar het college wil dat een revisievergunning wordt aangevraagd. Hiervoor moet het college beoordelen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld en moet de aanvraag voor de revisie worden beoordeeld. Dit lukt niet binnen de begunstigingstermijn.
 Groengas vindt de afwijkingen in silo’s 4 en 5 minimaal. Weliswaar zijn silo’s 4 en 5 groter uitgevoerd, maar de rest is kleiner uitgevoerd en de nadelige milieugevolgen voor de omgeving nemen eerder af dan toe. De last leidt ertoe dat silo’s 4 en 5 moeten worden afgebroken, terwijl ze vergunbaar zijn.
 Ten aanzien van silo 6 erkent Groengas dat er in afwijking van de vergunning een kap op zit, maar dit is juist beter voor de omgeving.
 Ook het gasveredelingsstation staat weliswaar op een andere plek, maar de vergunde locatie aan de weg is dichter bij geluidgevoelige objecten en dus slechter voor het milieu. De mobiele diesel gestookte stookinstallatie is nodig om er zeker van te zijn dat het vergistingsproces te allen tijde goed verloopt. De emissies van deze installatie zijn veel lager dan alle in de huidige vergunning toegestane stookinstallaties (WKK’s en ketel).
 Groengas vindt het moeilijk te verkroppen dat zij een investering pleegt voor een beter milieu en klimaat die leidt tot werkgelegenheid en duurzame energieproductie in een tijd van schaarste, maar wordt tegengewerkt door de omgeving. Groengas wijst erop dat het moeilijk is om met eisers in gesprek te komen en dat er meer omwonenden in de omgeving wonen die niet klagen. Groengas heeft contractuele verplichtingen en wordt geconfronteerd met enorme kosten als het bedrijf wordt stilgelegd. Onder deze omstandigheden vindt Groengas iedere vorm van handhaving onevenredig.
19.2
Eisers 1 en 2 vinden het kwalijk dat Groengas de overtredingen bagatelliseert. Het stoort hen dat Groengas en daarvoor [naam] steeds wijzigingen doorvoeren binnen de inrichting zonder de daarvoor benodigde vergunning. De overtredingen zijn geen ondergeschikte wijzigingen. Zij zijn bang voor de milieugevolgen van de wijzigingen in de bedrijfsvoering, met name een toename van het aantal vrachtwagenbewegingen. Zij staan open voor een gesprek, maar hebben, mede gelet op de voorgeschiedenis, weinig vertrouwen in het bedrijf.
19.3
Het college ziet dat met de geconstateerde overtredingen gezondheids- en milieubelangen in het geding zijn waardoor de overtredingen zo snel mogelijk moeten zijn beëindigd. Het college heeft een aanvraag van Groengas voor een milieuneutrale wijziging in verband met het gebruik van de loods niet in behandeling genomen, omdat het college vindt dat sprake is van een onoverzichtelijk vergunningenbestand en dat een revisievergunning moet worden aangevraagd. Het college kan niet uitsluiten dat, als gevolg van de overtredingen, andere of nadeligere milieugevolgen voor de omgeving optreden. Zo kan de geurcontour van de silo’s in negatieve zin wijzigen voor de omgeving. De milieugevolgen van de gewijzigde uitvoering en locatie van het gasveredelingsstation of van de mobiele stookinstallatie en opslagtanks zijn nooit beoordeeld. Het kan zijn dat sprake is van een tijdelijke situatie, maar Groengas heeft er zelf voor gekozen om in afwijking van de vergunning te handelen.
19.4
In het verslag en het nader verslag van de StAB gaat de STAB in op de milieugevolgen van de wijziging van de bedrijfsvoering. De keuze om de dikke fractie van het digestaat niet meer te drogen en om de WKK’s niet te gebruiken, zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de geurbelasting voor omwonenden. De keuze om alle digestaat (zowel de dikke fractie als de dunne fractie) af te voeren zal leiden tot een aanzienlijke toename van het aantal vrachtwagenbewegingen. In het nader verslag heeft de STAB de resultaten van twee onderzoeken beschreven. Door middel van een FLIR-camera is op 26 oktober 2022 gekeken of lekkages optreden binnen het bedrijf. Tijdens de metingen waren silo’s 4 en 5 in gebruik. Hierbij zijn geen lekkages waargenomen. Dit betekent ook dat er geen geuremissies vanuit de silo’s optreden. Wel is een kleine emissie bij het gasveredelingsstation waargenomen, maar die was verwacht. Verder zijn geurmonsters genomen van de koolfilters bij silo 4 en silo 6. Bij het vullen van silo 6 vanuit een tankwagen komt verdringingslucht vrij. Deze geur houdende luchtstroom wordt gefilterd door de koolfilter. Verder wordt ventilatielucht opgevangen tussen de twee membranen van de vergister in silo 4. Ook deze lucht wordt door de koolfilter gereinigd. De StAB heeft de resultaten van de metingen beoordeeld en vastgesteld dat een groot deel van de koolwaterstoffen in de verdringingslucht bij het vullen van silo 6 wordt gereinigd. Bij toepassing van een dubbele koolfilter wordt meer gereinigd dan bij toepassing van een enkele koolfilter. Ook bij de reiniging van de ventilatielucht bij silo 4 wordt een hoog rendement gehaald (van ongeveer 95%).
19.5
Groengas heeft aangegeven dat de volledige afvoer van de dikke en de onbehandelde dunne fracties van digestaat niet zullen leiden tot meer transportbewegingen. Zij gaat ervan uit dat de vrachtwagens die mest en co-producten aanleveren het digestaat kunnen afvoeren.
19.6
In de uitspraak van vandaag met zaaknummer SHE 22/2589 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college heeft kunnen bepalen dat een revisievergunning moet worden aangevraagd. Uit de gezamenlijke zaken die over het bedrijf aanhangig zijn, blijkt dat het voor iedereen onduidelijk is wat er nu precies is vergund.
19.7
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. In de uitspraak van 2 februari 2022 [8] , heeft de Afdeling beschreven hoe wordt getoetst of handhavend optreden (on)evenredig is. Deze toetsing hangt af van veel factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden.
19.8
De rechtbank houdt rekening met de volgende aspecten en omstandigheden van het geval:
 Het is niet de bedoeling dat een bedrijf wijzigingen doorvoert zonder de daarvoor vereiste melding of omgevingsvergunning. Het handelen zonder omgevingsvergunning is een economisch delict en dus strafbaar. Het bevoegd gezag zal eerst moeten beoordelen of de wijziging wel kan worden vergund en wat de gevolgen zijn voor de omgeving. Dan pas mag de wijziging plaatsvinden. De verhouding met de omgeving wordt bovendien onnodig verstoord als een bedrijf zomaar zijn gang gaat en omwonenden verliezen hun vertrouwen in de overheid en in het bedrijf. In dit geval heeft Groengas en daarvoor [naam] diverse wijzigingen ongevraagd doorgevoerd zonder voorafgaande toestemming en zonder overleg met het college of de omgeving. Dat is niet goed en als gevolg hiervan ligt Groengas onder een vergrootglas. De argwanende houding bij eisers en het scherpe toezicht van het college heeft het bedrijf aan zichzelf te wijten. De financiële consequenties van het handelen zonder vergunning zijn voor rekening en risico van het bedrijf. De omstandigheid dat het bedrijf schade lijdt door handhavend optreden betekent niet dat dit handhavend optreden onevenredig is. Groengas had dit allemaal kunnen voorkomen door datgene te doen dat iedereen behoort te doen: eerst een omgevingsvergunning verkrijgen en dan pas een wijziging doorvoeren.
 Weliswaar kan het bedrijf een nuttige bijdrage leveren aan de energiecrisis door de productie van biogas, maar dit rechtvaardigt niet dat het bedrijf zonder meer kan handelen in strijd met de Wabo.
 De rechtbank neemt ook in aanmerking dat Groengas beschikt over een omgevingsvergunning om een biogasinstallatie op te richten en in werking te hebben.
 De rechtbank neemt verder op basis van de bevindingen van de StAB aan dat de wijzigingen in silo’s 4, 5 en 6 niet leiden tot meer nadelige milieugevolgen. De silo’s zelf veroorzaken geen geuremissies (dat blijkt uit het nader verslag van de StAB). De inzet van een dubbele koolfilter om de verdringingslucht vanuit vrachtwagens en ventilatielucht vanuit silo’s 4 en 5 te reinigen, voorkomt dat er meer geuremissies optreden dan in de vergunde situatie. In de vergunde situatie zou de inzet van WKK’s kunnen leiden tot meer geuremissies en andere emissies. Bij deze conclusie gaat de rechtbank er wel van uit dat silo 6 is voorzien van een dichte kap en dat een dubbele koolfilter wordt toegepast.
 De rechtbank gaat er in navolging van de StAB ook vanuit dat de afvoer van de dikke fractie van digestaat zal leiden tot minder geuremissies dan in de vergunde situatie waarin de dikke fractie van het digestaat binnen de inrichting werd gedroogd.
 De rechtbank kan niet beoordelen of de afvoer van digestaat zal leiden tot meer transportbewegingen.
 In de vergunde situatie wordt de dunne fractie ontwaterd. De rechtbank begrijpt niet waarom Groengas er voor kiest om de dunne fractie van het digestaat niet te behandelen, zodat in het ergste geval 47.000 ton dunne fractie digestaat moet worden afgevoerd.
 De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de milieugevolgen (vooral de geluidsbelasting) vanwege de gewijzigde locatie en uitvoering van het gasveredelingsstation niet zijn beoordeeld.
 Het besluit waarbij is bepaald dat een revisievergunning moet worden aangevraagd (en om aanvragen voor een milieuneutrale wijziging met toepassing van artikel 2.6, tweede lid van de Wabo niet in behandeling te nemen) is genomen op 12 augustus 2022 en dus voordat de last onder dwangsom van 22 september 2022 werd opgelegd.
19.9
Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Het college biedt Groengas in het bestreden besluit van 22 september 2022 ten onrechte slechts twee keuzes: het verkrijgen van een legaliserende omgevingsvergunning, of het slopen en/of beëindigen van de illegale activiteiten. Op 22 september 2022 wist het college dat Groengas met geen enkele mogelijkheid binnen de begunstigingstermijn zou kunnen beschikken over een legaliserende omgevingsvergunning, omdat de aanvraag en verlening van een revisievergunning veel langere tijd in beslag neemt. Dit betekent dat Groengas het verbeuren van dwangsommen alleen zou kunnen voorkomen door de silo’s te slopen en de overige activiteiten te beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze verstrekkende maatregel noodzakelijk is. Het college had er voor kunnen kiezen om een minder verstrekkende last op te leggen, waarmee de mogelijk nadelige milieugevolgen ook worden voorkomen, bijvoorbeeld de last dat de silo’s niet mogen worden gebruikt, maar wel mogen blijven staan gedurende de periode waarin de aanvraag voor een revisievergunning wordt beoordeeld. Het bedrijf is sinds de voorlopige voorziening van 11 juli 2022 gedeeltelijk in werking. Het bedrijf is bijna wekelijks gecontroleerd door het college. In deze proefperiode heeft het college de gelegenheid gehad om een goed beeld krijgen van de gedeeltelijk afwijkende werking van de inrichting. Het college had de opgedane kennis kunnen gebruiken om te kijken of een minder verstrekkende last kon worden opgelegd, bijvoorbeeld een last in overeenstemming met de getroffen voorlopige voorziening van 11 juli 2022. Het college heeft de tot 22 september 2022 vergaarde kennis echter niet gebruikt om de last af te stemmen op wat noodzakelijk is in de gegeven omstandigheden. Bovendien had het college in de proefperiode (of daarna) nader onderzoek kunnen doen naar de geluidsbelasting vanwege het gasveredelingsstation. Het bestreden besluit van 22 september 2022 is op dit onderdeel onvoldoende voorbereid. De rechtbank beseft wel dat enkele feiten hebben plaatsgevonden na het bestreden besluit. Tot en met 15 november 2022 is geen digestaat afgevoerd, zodat de effecten hiervan op de hoeveelheid transportbewegingen onbekend zijn. Silo 5 is pas omstreeks oktober 2022 in gebruik genomen ten behoeve van co-vergisting. De rechtbank verwacht van het college geen onderzoek naar de effecten van toekomstige wijzigingen in de bedrijfsvoering. Bovendien kan van het college niet worden verwacht dat hij gaat inschatten wat de effecten zijn van een afwijkende bedrijfsvoering met alle vier de co-vergistingssilo’s volledig in werking. In dat geval zou het college een gok nemen waarvan omwonenden de dupe kunnen worden.
19.1
De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden door de last die is opgelegd in het bestreden besluit niet onevenredig is. Het college had hiernaar ook nog nader onderzoek kunnen doen en kunnen wachten met het nemen van het bestreden besluit.

Conclusie

20.1
Gelet op dit oordeel is het bestreden besluit van 22 september 2022 in strijd met artikel 3:2, 3.4, tweede lid, en artikel 3:46 van de Awb en komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de besluiten van 22 september 2022 (in de zaak SHE 22/2643) en van 10 oktober 2022 (in de zaak SHE 22/2690). Verder heeft het college het besluit van 6 december 2021 (in de zaak SHE 22/147) zonder een goede volledige heroverweging in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
20.2
De vraag is echter wat er dan moet gebeuren. Op de zitting van 15 november 2022 heeft de rechtbank verschillende mogelijkheden besproken met partijen. Die zal de rechtbank hieronder bespreken:
 De volledige stillegging van het bedrijf (wat eisers 1 en 2 willen). Dit gaat de rechtbank te ver. Gelet op de bevindingen van de StAB kan de rechtbank niet uitsluiten dat het bedrijf met een afwijkende bedrijfsvoering in werking kan zijn zonder meer nadelige milieugevolgen voor de omgeving. De rechtbank gaat dus niet zelf in de zaak voorzien en zelf een last onder dwangsom opleggen.
 De rechtbank zou kunnen volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit van 22 september 2022 en de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Dit zou tot gevolg hebben dat de last onder dwangsom even verdwijnt en dat Groengas onbelemmerd haar gang kan gaan (dit is wat Groengas wil). Ook dit gaat de rechtbank te ver. De rechtbank kan niet inschatten wat de milieugevolgen zijn van een gewijzigde bedrijfsvoering. Dit wijkt ook teveel af van de normale wettelijk verplichte volgorde van eerst een vergunning krijgen en dan pas uitvoeren.
20.3
De rechtbank ziet daarom aanleiding om het college in de gelegenheid stellen het besluit van 22 september 2022 te herstellen. Wijziging van het besluit van 22 september 2022 leidt mogelijk ook tot wijziging van de overige bestreden besluiten. Daarom doet de rechtbank een tussenuitspraak. In deze tussenuitspraak zal de proefperiode voor Groengas door middel van een voorlopige voorziening worden verlengd. Herstel van de gebreken in het besluit van 22 september 2022 kan alleen maar plaatsvinden met een nieuw besluit waarin wordt beslist over handhaving jegens Groengas (en de ingediende handhavingsverzoeken), tegelijkertijd met wijziging of intrekking van alle bestreden besluiten. Om de gebreken te herstellen, moet het college in ieder geval het volgende doen:
 Het college moet op basis van de controles bij het bedrijf die plaatsvinden tot de dag van het nemen van het herstelbesluit de milieugevolgen van de overtredingen ten opzichte van de vergunde situatie in kaart brengen.
 Hierbij dient het college ook de gevolgen van de transportbewegingen van en naar het bedrijf in verband met de afvoer van alle digestaat in kaart te brengen en in het bijzonder te verifiëren of de afvoer van digestaat niet leidt tot extra transportbewegingen.
 Het college zal ook de geluidsbelasting vanwege het gasveredelingsstation op het dichtstbij gelegen geluidgevoelig object moeten onderzoeken.
 De rechtbank draagt het college op de controlerapporten toe te zenden aan de rechtbank en alle partijen.
20.4
De rechtbank neemt aan dat het college gebruik zal maken van de geboden herstelmogelijkheid omdat het college op de zitting van 15 november 2022 heeft aangegeven dat hij niet negatief staat tegenover de derde optie. Mocht dit naar aanleiding van deze tussenuitspraak anders zijn en wenst het college geen gebruik te maken van de geboden herstelmogelijkheid, dan dient het college dit binnen twee weken na deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20.5
De voorlopige voorziening van 11 juli 2022 vervalt, doordat de rechtbank tussenuitspraak doet in de beroepszaak SHE 22/147. De tussenuitspraak ziet ook op de overige beroepszaken. De rechtbank ziet aanleiding om de volgende voorlopige voorziening te treffen waarmee de proefperiode voor Groengas wordt verlengd. De rechtbank schorst het bestreden besluit van 22 september 2022 waarbij aan Groengas een last onder dwangsom is opgelegd. De rechtbank verbindt de volgende voorwaarden aan deze schorsing
 Groengas mag de twee achterste silo’s in gebruik nemen en houden ten behoeve van co-vergisting alsmede silo zes voor de opslag van vloeibare mest en co-producten voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s. Hierbij moet Groengas de grenswaarden en de toegelaten hoeveelheden in de geldende vergunningen in acht nemen.
 Verdringingslucht die vrijkomt bij het laden of lossen van vrachtwagens of ventilatielucht moet worden gereinigd door middel van een koolfilter op de wijze beschreven in het aanvullend StAB-verslag van 15 november 2022.
 De overige silo’s 1 tot en met 3 mogen niet in gebruik worden genomen.
 De capaciteit van het gasveredelingsstation mag niet worden uitgebreid of vergroot ten opzichte van de capaciteit ten tijde van de laatste controle door de toezichthouder van het college op 29 juni 2022 en de gasproductie van de twee achterste silo’s moet zijn afgestemd op deze bestaande capaciteit.
 De geluidsbelasting van het gasveredelingsstation op nabijgelegen geluidgevoelige objecten moet voldoen aan de geluidsvoorschriften in de geldende omgevingsvergunning milieu (de revisievergunning van 17 september 2013).
 Groengas mag gas niet affakkelen behoudens onvoorziene calamiteiten.
 Dagelijks mogen niet meer dan 12 vrachtwagenvervoersbewegingen van en naar de inrichting (dus in totaal 6 vrachtwagens) plaatsvinden ten behoeve van de aanvoer van grondstoffen voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s en de afvoer van digestaat van het terrein van de inrichting. Groengas moet de aantallen vrachtwagenbewegingen en de hoeveelheden die worden geleverd of afgevoerd bijhouden in een logboek.
 Digestaat mag rechtstreeks uit de silo’s worden afgevoerd, in afwijking van de vergunde situatie Hierbij moet verdringingslucht die vrijkomt bij het laden van vrachtwagens of ventilatielucht worden gereinigd door middel van een koolfilter op de wijze beschreven in het aanvullend StAB-verslag van 15 november 2022.
 .De loods alleen mag worden gebruikt voor de opslag van materialen en werktuigen en niet voor de opslag van grondstoffen.
De voorlopige voorziening vervalt als de rechtbank einduitspraak doet in de zaken SHE 22/147, SHE 22/2474, SHE 22/2643 en SHE 22/2690. De voorlopige voorziening vervalt zonder verdere tussenkomst van de rechtbank ook als Groengas zich niet houdt aan de voorwaarden. Dat betekent dat het besluit van 22 september 2022 in dat geval onmiddellijk in werking is en dat Groengas dwangsommen verbeurt als zij zich niet houdt aan de oorspronkelijke last.
20.5
De rechtbank zal ook uitleggen wat er met de zaken SHE 22/147 T, SHE 22/2643, SHE 22/2690 en SHE 22/2474 gebeurt na de tussenuitspraak. Deze zaken blijven in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. Beroepsgronden in verband met omstandigheden die zich voordoen na de tussenuitspraak worden wel toegelaten. Als het college een herstelbesluit heeft genomen, dan mogen alle partijen daar op reageren. Zij krijgen hiervoor vier weken de tijd. Daarna zullen de zaken in beginsel in het voorjaar van 2023 op een nieuwe zitting worden behandeld, samen met de lopende procedures over de natuurvergunning.
20.6
Mocht tijdens de proefperiode blijken dat geen nadelige milieueffecten vanwege de gewijzigde bedrijfsvoering optreden, dan staat het Groengas vrij om de rechtbank tussentijds te verzoeken om wijziging van de getroffen voorlopige voorziening om meer vergistingssilo’s in werking te brengen. Mocht blijken dat er juist wel nadelige milieueffecten optreden vanwege de gewijzigde bedrijfsvoering, dan kunnen het college of eisers de rechtbank tussentijds verzoeken om wijziging of opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.
20.7
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zestien weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- schorst het bestreden besluit van 22 september 2022 (in zaak SHE 22/2474);
- bepaalt dat de schorsing van dat besluit automatisch vervalt als Groengas zich niet houdt aan de volgende voorwaarden:
 Groengas mag de twee achterste silo’s in gebruik nemen en houden ten behoeve van co-vergisting, alsmede silo zes voor de opslag van vloeibare mest en co-producten voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s. Hierbij moet Groengas de grenswaarden en de toegelaten hoeveelheden in de geldende vergunningen in acht nemen.
 Verdringingslucht die vrijkomt bij het laden of lossen van vrachtwagens of ventilatielucht moet worden gereinigd door middel van een koolfilter op de wijze beschreven in het aanvullend StAB verslag van 15 november 2022;
 De overige silo’s 1 tot en met 3 mogen niet in gebruik worden genomen.
 De capaciteit van het gasveredelingsstation mag niet worden uitgebreid of vergroot ten opzichte van de capaciteit ten tijde van de laatste controle door de toezichthouder van het college op 29 juni 2022 en de gasproductie van de twee achterste silo’s moet zijn afgestemd op deze bestaande capaciteit.
 De geluidsbelasting van het gasveredelingsstation op nabijgelegen geluidgevoelige objecten moet voldoen aan de geluidsvoorschriften in de geldende omgevingsvergunning milieu (de revisievergunning van 17 september 2013).
 Groengas mag gas niet affakkelen behoudens onvoorziene calamiteiten;
 Dagelijks mogen niet meer dan 12 vrachtwagenvervoersbewegingen van en naar de inrichting (dus in totaal 6 vrachtwagens) plaatsvinden ten behoeve van de aanvoer van grondstoffen voor de co-vergisting in de achterste twee silo’s en de afvoer van digestaat van het terrein van de inrichting. Groengas dient de aantallen vrachtwagenbewegingen en de hoeveelheden die worden geleverd of afgevoerd bij te houden in een logboek.
 Digestaat mag worden afgevoerd rechtstreeks uit de silo’s in afwijking van de vergunde situatie. Hierbij moet verdringingslucht die vrijkomt bij het laden van vrachtwagens of ventilatielucht worden gereinigd door middel van een koolfilter op de wijze beschreven in het aanvullend StAB-verslag van 15 november 2022.
 De loods alleen mag worden gebruikt voor de opslag van materialen en werktuigen en niet voor de opslag van grondstoffen.
- bepaalt dat de voorlopige voorziening in ieder geval vervalt als de rechtbank einduitspraak doet in de zaken SHE 22/147, SHE 22/2474, SHE 22/2643 en SHE 22/2690.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaken.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:7
Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Artikel 7:1a
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
2. Het bestuursorgaan wijst het verzoek in ieder geval af, indien tegen het besluit een ander bezwaarschrift is ingediend waarin eenzelfde verzoek ontbreekt, tenzij dat andere bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
4. Het bestuursorgaan beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek. Een beslissing tot instemming wordt genomen zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen nieuwe bezwaarschriften zullen worden ingediend. De artikelen 4:7 en 4:8 zijn niet van toepassing.
5. Indien het bestuursorgaan instemt met het verzoek zendt het het bezwaarschrift, onder vermelding van de datum van ontvangst, onverwijld door aan de bevoegde rechter.
6. Een na de instemming ontvangen bezwaarschrift wordt eveneens onverwijld doorgezonden aan de bevoegde rechter. Indien dit bezwaarschrift geen verzoek als bedoeld in het eerste lid bevat, wordt, in afwijking van artikel 8:41, eerste lid, geen griffierecht geheven.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,
e.
1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. t/m i. (..).

Artikel 2.77 Mestbewerking Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Lid 1 Totdat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.49 Veehouderij in Landelijk gebied, derde lid, en artikel 3.74 Afwijkende regels niet-agrarisch bedrijf mestbewerking geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, dat een toename van de bestaande gebruiksoppervlakte voor mestbewerking binnen Landelijk gebied is verboden.
Lid 2 Het verbod uit het eerste lid geldt niet als wordt voldaan aan de voorwaarden uit:
1. artikel 3.49 Veehouderij in Landelijk gebied, derde lid; of
2.artikel 3.74 Afwijkende regels niet-agrarisch bedrijf mestbewerking.
Lid 3 Als bestaande gebruiksoppervlakte voor mestbewerking geldt de oppervlakte van:
a.de bebouwing die:
1.op 13 juni 2017 legaal aanwezig was, of
2.mag worden gebouwd krachtens een vóór 13 juni 2017 verleende omgevingsvergunning;
b.de onbebouwde grond die op 13 juni 2017 legaal mag worden gebruikt.

Bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze”

Artikel 1 Begrippen
1.7
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met inbegrip van andere activiteiten van ondergeschikte betekenis. Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.
1.8
agrarisch deskundige: (..).
1.9
agrarisch grondgebruik:
de aanwending van open grond ten behoeve van het agrarisch bedrijf.
1.1
agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf (waaronder een agrarisch loonwerkbedrijf), of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, agrarische bedrijven, of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden, verhandelen, of transporteren van dieren, het verhuren van landbouwwerktuigen of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, inclusief mestopslag en -bewerking.
Artikel 3 Agrarisch
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
1. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (functietype 'agrarisch bedrijf');
2. een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', en tevens ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (functietype 'agrarisch bedrijf') en ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' (functietype 'agrarisch bedrijf');
3. een boomteelt bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' (functietype 'agrarisch bedrijf');
4. een intensieve veehouderij als nevenactiviteit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve neventak';
c. agrarisch verwante bedrijven (
functietype 'agrarisch verwant bedrijf') ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen Agrarisch en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'Tabel functietype 'Agrarisch verwant bedrijf'';
d. bedrijfsfuncties (
functietype 'bedrijf') ter plaatse aangeduid zoals opgenomen in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen Agrarisch en overeenkomstig de omschreven aard/ functie van de bebouwing in de 'Tabel functietype 'Bedrijf';

Bijlage 1 Lijst van functieaanduidingen Agrarisch

Tabel functietype “Bedrijf”
Functie/aard van de bebouwing Aanduiding afkorting
Biogasinstallatie specifieke vorm van bedrijf-
biogasinstallatie sb-bbi