201800905/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Bio Spares B.V., gevestigd te Woudrichem, en [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2017 in zaak nr. 17/1953 in het geding tussen:
Bio Spares en [appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college de omgevingsvergunning voor een biogasinstallatie aan de [locatie] te Nistelrode ingetrokken.
Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het college het door Bio Spares en [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 november 2015, gelet op nieuwe feiten en omstandigheden, ambtshalve herroepen.
Bij uitspraak van 20 december 2017 heeft de rechtbank het door Bio Spares en [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Bio Spares en [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Enegro B.V. (thans: [bedrijf]) heeft eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[bedrijf] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2018, waar [appellant], mede als vertegenwoordiger van Bio Spares, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Laat, zijn verschenen. Ter zitting is voorts verschenen [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluiten van 17 september 2013 en 27 oktober 2014 is in twee fasen een omgevingsvergunning aan Biogas Nistelrode B.V. verleend voor het oprichten en in werking hebben van een mestverwerkingsinstallatie met co-vergisting en de bouw van een verwerkingshal, twee tanks, een opslagbunker, een loods en een beluchtingssilo op het perceel aan de [locatie] te Nistelrode. Vanaf 23 april 2015 stond de vergunning op naam van Bio Spares. [appellant] is directeur en aandeelhouder van Bio Spares. Hij stelt voorts eigenaar/pandhouder van de omgevingsvergunning te zijn.
2. Bij het besluit van 20 november 2015 heeft het college de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingetrokken, omdat aanhoudend niet overeenkomstig de vergunning werd gehandeld en de geldende algemene regels niet werden nageleefd.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dit besluit vanaf 20 november 2015 geschorst tot en met de dag na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
3. Uit het besluit op bezwaar van 23 mei 2017 blijkt dat het college van oordeel is dat de omgevingsvergunning op goede gronden is ingetrokken, dat de intrekking voldoet aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en niet onrechtmatig is. Het college heeft het door Bio Spares en [appellant] tegen de intrekking gemaakte bezwaar daarom ongegrond verklaard.
Het besluit van 20 november 2015 is bij het besluit van 23 mei 2017 niettemin herroepen, omdat de inrichting volgens het college inmiddels door Enegro B.V. (thans: [bedrijf]) wordt geëxploiteerd. Het college heeft het vertrouwen dat door deze vergunninghouder, gelet op het door haar overgelegde plan van aanpak, adequate maatregelen zullen worden genomen om de bestaande overtredingen te beëindigen en nieuwe te voorkomen.
4. De rechtbank heeft het beroep van Bio Spares en [appellant] tegen het besluit van 23 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de rechtbank geen procesbelang hebben bij een inhoudelijk oordeel over hun beroep.
Procesbelang
5. Voor zover Bio Spares en [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft beoordeeld of zij belang hebben bij een inhoudelijk oordeel over hun beroep, slaagt dit betoog niet. Een inhoudelijke beoordeling is slechts vereist, indien degene die beroep heeft ingesteld daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarmee wordt voorkomen dat de bestuursrechter rechtsoordelen moet geven over uitsluitend theoretische kwesties.
6. Bio Spares en [appellant] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Bio Spares vanaf 18 mei 2015 niet meer gerechtigd was om de inrichting te betreden en te exploiteren en daarom geen schade heeft geleden.
6.1. De rechtbank heeft overwogen dat Bio Spares geen schade kan hebben geleden als gevolg van de intrekking, omdat zij vanaf 18 mei 2015 vanwege het eindigen van het recht van erfpacht en opstal niet (langer) gerechtigd was om de inrichting (civielrechtelijk) te betreden en te exploiteren, ongeacht de vraag of zij zou beschikken over een omgevingsvergunning.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9541), kan procesbelang bestaan indien betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. 6.3. Het college en [bedrijf] betwisten niet dat de eigenaren van het perceel Bio Spares ook enige tijd na 18 mei 2015 nog hebben toegelaten tot het perceel. Feitelijk heeft Bio Spares de inrichting derhalve ook na die datum kunnen exploiteren. Het besluit van 20 november 2015 heeft daarin geen verandering gebracht, aangezien dat besluit bij uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank is geschorst. Bio Spares en [appellant] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niettemin als gevolg van het besluit van 20 november 2015 schade hebben geleden. In hoger beroep hebben zij gewezen op de kosten die zijn gemaakt om de omgevingsvergunning te verkrijgen en de tijd die daarmee was gemoeid. Nu de omgevingsvergunning na de schorsing van de intrekking is blijven gelden en in bezwaar uiteindelijk in stand is gebleven, zijn deze gemaakte kosten en bestede tijd echter niet aan te merken als schade als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming in deze zaak. Daargelaten of Bio Spares op 20 november 2015 (civielrechtelijk) gerechtigd was om de inrichting te exploiteren, is de Afdeling daarom met de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade geen procesbelang oplevert.
6.4. Het betoog faalt.
7. Bio Spares en [appellant] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij vergunninghouder zijn. De rechtbank heeft volgens hen in dit verband ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1667, omdat die uitspraak betrekking heeft op een zaak die inhoudelijk niet te vergelijken is met deze. 7.1. De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover Bio Spares en [appellant] met hun beroep beogen te bereiken dat de omgevingsvergunning toekomt aan de pandhouders, waaronder [appellant], of (weer) aan Bio Spares, dit doel met het beroep niet kan worden bereikt.
7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1667), is de omgevingsvergunning een zaaksgebonden vergunning. De vergunninghouder is niet degene aan wie de vergunning ooit is verleend, maar degene die het project uitvoert waarop de vergunning betrekking heeft. In het besluit op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op dat moment Enegro B.V. vergunninghouder is. Dat besluit heeft als rechtsgevolg dat de verleende omgevingsvergunning herleeft, zodat de inrichting overeenkomstig die vergunning mag worden geëxploiteerd, ongeacht wie de vergunninghouder is. Indien Bio Spares en [appellant] degenen zijn die de inrichting exploiteren, geldt de omgevingsvergunning van rechtswege voor hen en dienen zij te handelen overeenkomstig de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften. Met een beroep tegen het besluit op bezwaar kunnen zij niet bereiken dat zij exploitant van de inrichting of vergunninghouder worden, dan wel blijven. Voor zover het hen daar om gaat, hebben zij, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen belang bij een inhoudelijk oordeel over hun beroep.
7.3. Het betoog faalt.
8. De overige in hoger beroep aangevoerde gronden hebben geen betrekking op het procesbelang van Bio Spares en [appellant] bij een inhoudelijke beoordeling. Deze gronden kunnen reeds daarom niet slagen en blijven in deze uitspraak daarom onbesproken.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
148.