ECLI:NL:RBOBR:2022:5487

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21/3063 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beëindiging WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt de zaak behandeld van eiseres die sinds 25 februari 2014 een WIA-uitkering ontving. Het UWV heeft op 7 mei 2021 besloten om deze uitkering per 8 juli 2021 te beëindigen, wat eiseres niet accepteert. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 3 november 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. Eiseres is in de primaire fase telefonisch beoordeeld door een geregistreerde verzekeringsarts, wat de rechtbank niet gelijkstelt aan een fysiek spreekuurcontact. In de bezwaarfase is eiseres door een arts B&B onderzocht, die geen geregistreerde verzekeringsarts is. De rechtbank stelt dat er geen sprake is geweest van een adequaat spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door een nieuw medisch onderzoek te laten uitvoeren door een geregistreerde verzekeringsarts. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt dat tegen deze tussenuitspraak nog geen hoger beroep openstaat, maar dat dit kan worden ingesteld samen met een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/3063 TUSSENUITSPRAAK
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: I.P.H.M. van Lieshout).

Inleiding

Eiseres ontving sinds 25 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 7 mei 2021 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat de WIA-uitkering per 8 juli 2021 stopt.
Eiseres is het hier niet mee eens en zij is daarom tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Dit bezwaar is met de beslissing op bezwaar van 24 november 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres is het ook niet eens met het bestreden besluit. Daarom heeft zij een beroepschrift ingediend. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.
In reactie op het beroepschrift heeft het UWV een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft twee aanvullende beroepschriften ingediend. Het UWV heeft op het eerste aanvullende beroepschrift gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres heeft zich op 12 oktober 2011 ziekgemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Daarvoor was zij werkzaam als verkoopmedewerkster bij een tuincentrum voor gemiddeld 32,45 uur per week.
1.2
Eiseres ontving sinds 25 februari 2014 een WIA-uitkering. In het kader van de
WIA-uitkering heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Bij de herbeoordeling heeft het UWV vastgesteld dat eiseres voor 0,00% arbeidsongeschikt is en eiseres daardoor vanaf
8 juli 2021 geen WIA-uitkering meer ontvangt. Deze herbeoordeling heeft geleid tot de besluiten zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘inleiding’.
Het geschil
2. In geschil is de vraag of het UWV terecht de WIA-uitkering van eiseres per 8 juli 2021 heeft beëindigd.
De standpunten
De standpunten van eiseres
3.1
Eiseres voert aan dat geen zorgvuldige medische beoordeling heeft plaatsgevonden. Eiseres is namelijk niet op een spreekuur gezien door een geregistreerde verzekeringsarts. In de primaire fase is de beoordeling door de verzekeringsarts telefonisch gedaan en in de bezwaarfase heeft er een fysiek spreekuur plaatsgevonden met slechts een arts (niet zijnde verzekeringsarts).
3.2
Ook voert eiseres aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Door de lichamelijke en psychische klachten is zij niet in staat om goed te functioneren in het dagelijks leven, laat staan betaalde arbeid te verrichten. Eiseres merkt op dat haar beperking ten aanzien van prikkels door drukte en geluid niet wordt meegenomen. Ook begrijpt eiseres niet dat de arts bezwaar en beroep (B&B) oordeelt dat verbetering kan optreden in haar klachten, terwijl zij deze klachten al een lange tijd heeft.
3.3
Eiseres stelt dat ten onrechte een urenbeperking ontbreekt in de functionele mogelijkheden lijst (FML). Er kan namelijk worden gesproken van een eenduidige, consistente opvatting dat eiseres kampt met ernstige vermoeidheidsklachten die haar belemmeren in haar dagelijkse leven. Zo blijkt uit de medische stukken dat eiseres intense vermoeidheid kent en een grote behoefte heeft aan recuperatie. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de brief van huisartsenpraktijk ‘De kleine Dommel’ van 18 juni 2021 en de brief van cardioloog Van de Ven van 27 mei 2021. Ook de arts B&B geeft in haar rapportage van 18 november 2021 duidelijk aan dat sprake is van ernstige vermoeidheidsklachten. Dat een urenbeperking ontbreekt strookt volgens eiseres dan ook niet met de overweging van de arts B&B dat de belastbaarheid zal worden opgesteld rekening houdend met beperking voor energetische en stresserende omstandigheden.
3.4
Eiseres voert tot slot aan dat de arts B&B de klachten deels als objectiveerbaar beschouwd en daarmee verder gaat dan de primaire verzekeringsarts, maar vervolgens alsnog de FML van de primaire verzekeringsarts volgt.
De standpunten van het UWV
4.1
Het UWV ziet geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen, aangezien het standpunt van eiseres dat het UWV haar medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld niet wordt onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens. De arts B&B schrijft in haar rapportage dat de klachten die eiseres in haar beroepschrift vermeldt al bekend waren en al zijn meegenomen bij de beoordeling in het kader van de bezwaarprocedure.
4.2
Het UWV is van mening dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Een spreekuurcontact hoeft niet altijd in fysieke vorm plaats te vinden. Onder omstandigheden mag het spreekuurcontact ook telefonisch of via beeldbellen plaatsvinden en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5862) (De rechtbank begrijpt: de uitspraak van 16 mei 2012). Het UWV merkt verder op dat uit de jurisprudentie van de CRvB (onder andere de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2007 ECLI:NL:CRVB:2007:BA9905) blijkt dat van de twee beoordelingen er tenminste één door een geregistreerde verzekeringsarts moet zijn uitgevoerd en dat is hier gebeurd.
Het oordeel van de rechtbank
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat is uitgevoerd door het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat wanneer geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts en de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd wordt betwist, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts B&B tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts B&B voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
5.3
In de primaire fase heeft een geregistreerde verzekeringsarts eiseres onderzocht tijdens een telefonisch contact. Een telefonisch contact kan echter naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op één lijn worden gesteld met een fysiek spreekuurcontact. De rechtbank betrekt daarbij dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een hoorzitting geen volwaardig verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de beslotenheid van een spreekkamer inhoudt. [2] Ook een telefonisch contact met een geregistreerde verzekeringsarts is, anders dan het UWV tijdens de zitting heeft betoogd, geen volwaardig geneeskundig onderzoek, alleen al omdat de verzekeringsarts de betrokkene niet ziet (in een spreekkamer). In de bezwaarfase heeft eiseres de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist. Eiseres is in de bezwaarfase door een arts, niet zijnde een geregistreerde verzekeringsarts, tijdens een spreekuurcontact onderzocht. Er is dus – per saldo – geen sprake geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts. De verzekeringsarts B&B heeft ook niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts geen toegevoegde waarde heeft. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat eiseres moest worden onderzocht tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts.
5.4
De uitspraak van de CRvB van 16 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5862) waar het UWV naar verwijst, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. In die zaak kwam het voor rekening en risico van de betrokkene dat hij niet wilde meewerken aan het medisch onderzoek in bezwaar, terwijl de verzekeringsarts over de relevante medische informatie beschikte. Onder die omstandigheden oordeelde de CRvB dat het niet onzorgvuldig was dat de verzekeringsarts zijn conclusies had gebaseerd op een telefonisch spreekuur. De hier voorliggende zaak is anders, omdat eiseres ervan blijk heeft gegeven wel te willen meewerken aan een medisch onderzoek.
5.5
Omdat de rechtbank van oordeel is dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, komt de rechtbank (nog) niet toe aan een beoordeling van de andere beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

6.1
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
6.2
De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Hiertoe dient het UWV alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts onderzoek te laten uitvoeren. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.3
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, de rechtbank laten weten of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep.
6.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten wordt namelijk over het algemeen in strijd met de goede procesorde geacht.
6.5
De rechtbank neemt nu over de proceskosten en het griffierecht nog geen beslissing
.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mede te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vodegel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie onder meer de uitspraak van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.