1.3In het primaire besluit is de aanvraag voor de tillift afgewezen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het onderzoek zoals dat is vermeld in het Plan van Aanpak. Volgens verweerder moet de particuliere zorginstelling waar eiser woont beschikken over standaardvoorzieningen die nodig zijn om personen met beperkingen te kunnen verplegen en verzorgen. Dat staat in artikel 2.3.5, zesde lid, van de Wmo, en artikel 8.6a, aanhef en onder a van de Wmo. Eiser woont in een clusterwoning die gelet op wat in de huurovereenkomst staat - dat wonen en zorg onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden - geen zelfstandige woning is. Het gaat om een particuliere zorginstelling en de woonvorm richt zich op de specifieke doelgroep personen met dementie. Motorische problemen zijn echter vaak onderdeel van die ziekte. Omdat in de woonvorm ook verpleging en verzorging aanwezig is moet voor die motorische problemen een standaarduitrusting aanwezig zijn. Een standaard tillift kan door iedereen worden gebruikt. Die behoort daarom tot de standaarduitrusting waarover de woonvorm waarmee eiser een overeenkomst heeft, hoort te beschikken. Artikel 8:6a van de Wmo is daarom niet van toepassing.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de studio van eiser in het [naam] geen zelfstandige woning, maar een woonzorgvoorziening. Wonen in het [naam] is onlosmakelijk verbonden met de zorg en diensten die worden verleend aan eiser. Het [naam] is een woonvoorziening uitsluitend bestemd voor permanente huisvesting van personen met geheugenproblemen en aanverwante aandoeningen die permanente zorgverlening nodig hebben. Daarom is er volgens verweerder sprake van een indicatie met de functie verblijf. Dat wordt niet anders door de gestelde scheiding in de financiering van een verblijfscomponent en de financiering van de aan eiser op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) geïndiceerde zorg via een VPT. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om wonen en zorg van elkaar los te koppelen en om meer keuzemogelijkheden voor burgers te creëren. Eiser heeft gekozen voor de woonvorm bij het [naam] . Dit betekent echter niet dat het [naam] niet gehouden is om de hulpmiddelen ter beschikking te stellen die nodig zijn om invulling te geven aan de permanente huisvesting en permanente zorgverlening. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens verweerder niet omdat de door eiser genoemde locaties niet vergelijkbaar zijn met het [naam] . Daar zijn zorg en wonen niet onlosmakelijk verbonden of het gaat niet om onzelfstandige woonruimte. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2.3.5, zesde lid van de Wmo en artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2017.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte concludeert dat sprake is van een indicatie met de functie ‘verblijf’. Een onderbouwing dat eiser met zijn zorgprofiel VV05 beschikt over de functie ‘verblijf’ ontbreekt. Verweerder miskent dat eiser de Wlz-indicatie verzilvert in de vorm van een VPT en dat hij niet beschikt over een verblijfsindicatie. De voorbeelden uit de rechtspraak die verweerder noemt zien op personen met een Wlz-indicatie met verblijf. Het [naam] heeft voor de functie verblijf geen toelating en erkenning voor de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en kan op grond van de Wlz geen aanspraak maken op roerende voorzieningen. De bewoners van het [naam] die hun Wlz-aanspraken op zorg tot gelding brengen in de leveringsvorm VPT, maken geen gebruik van de verblijfscomponent als bedoeld in artikel 3.1.1., eerste lid, onderdeel a, van de Wlz. Daardoor kunnen zij geen aanspraak maken op de roerende voorzieningen die zijn omschreven in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wlz. Hiervoor zijn zij aangewezen op de Wmo.
De beoordeling door de rechtbank
4. Niet is in geschil dat eiser een Wlz-indicatie heeft voor VV05. In Bijlage A bij de Regeling langdurige zorg (Rlz) zijn de zorgprofielen opgenomen. Daarin staat over VV05:
“Beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
Zorgprofiel
De cliënten hebben vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging. De cliënten zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk. De cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid op alle aspecten in ieder geval hulp en vaak overname van zorg nodig. Er is bij deze cliënten sprake van vergaand verlies van zelfregie. Er kan sprake zijn van zwerfgedrag. De cliënten hebben geen greep meer op hun eigen doen en laten. Ze hebben ten aanzien van de verschillende psychosociale/cognitieve functies continu hulp, toezicht en sturing nodig, omdat de cliënten veel beperkingen hebben met betrekking tot oriëntatie, concentratie en geheugen en denken. Er is sprake van volledige desoriëntatie naar tijd, plaats en persoon. Ten aanzien van ADL is betreffende alle aspecten hulp of overname van zorg nodig, waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels en huid, de toiletgang, het wassen en het kleden. Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten vaak hulp of overname van zorg nodig. Binnenshuis kan de cliënt zich zeer beperkt zelfstandig bewegen, buitenshuis kan dat helemaal niet. Als gevolg van de kwetsbare gezondheid is verpleegkundige aandacht noodzakelijk (o.a. voorkomen van decubitus en infecties). De cliënten kunnen soms gedragsproblematiek vertonen. Dit betreft dan met name dwangmatig gedrag, ongecontroleerd/ontremd gedrag of reactief gedrag met betrekking tot interactie. Bij een deel van de cliënten komt psychiatrische problematiek voor, vooral passief van aard. De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang. De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert langzaam tot snel. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychogeriatrische ziekte/aandoening.”
5. Indicatie VV05 is voor 'beschermd wonen met intensieve dementiezorg’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank al dat eiser beschikt over een indicatie met verblijf. Eiser heeft er echter voor gekozen om te wonen in het [naam] en om zijn Wlz-aanspraak op zorg af te nemen in de leveringsvorm VPT. Hij maakt daardoor geen gebruik van de verblijfscomponent van artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wlz maar is daarvoor dus wel geïndiceerd. Overigens geldt wel dat verweerder niet heeft betwist dat het [naam] als zorginstelling voor de functie verblijf niet is toegelaten op grond van de WTZi maar dat maakt het voorgaande niet anders.