In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 21 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WAO-uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 8.121,09 door het UWV behandeld. Eiser heeft volgens het UWV inkomsten uit werk verzwegen, wat heeft geleid tot de herziening van zijn uitkering en een boete van € 3.249,85. Eiser betwist de beschuldigingen en stelt dat hij niet opzettelijk heeft gehandeld. Hij beweert dat zijn dochter, die aan drugs verslaafd is, mogelijk zijn pinpas heeft gebruikt om transacties te doen op de dagen dat hij volgens de manurenstaten heeft gewerkt. De rechtbank oordeelt echter dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn en dat het UWV voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank bevestigt de herziening en terugvordering, maar verlaagt de boete tot € 1.200, omdat het UWV niet heeft aangetoond dat de boete evenredig was. De rechtbank oordeelt dat de boete moet worden aangepast aan de persoonlijke omstandigheden van eiser, die een minimuminkomen heeft en beperkt weerbaar is. De rechtbank vernietigt het boetebesluit van het UWV en stelt de boete vast op € 1.200, en bepaalt dat het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.