4.5Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden is gericht, door toezending of uitreiking.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan eiseres verleende bijstand, moet worden beoordeeld of eiseres verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken of op een andere manier onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat zo is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1821). De brief van 19 maart 2021
6. Niet in geschil is dat de in de brief 19 maart 2021 gevraagde informatie relevant is voor het beoordelen van het recht op bijstand van eiseres. Vast staat dat eiseres niet alle in die brief genoemde informatie heeft verstrekt.
7. Eiseres zegt dat zij de brief van 19 maart 2021 niet heeft ontvangen.
8. De rechtbank stelt vast dat de brief van 19 maart 2021 als adres heeft het uitkeringsadres. Op dat adres stond eiseres op 19 maart 2021 ook nog ingeschreven in de Brp.
9. Verweerder mag voor eiseres bestemde brieven over de bijstandsuitkering sturen naar het bij verweerder bekende uitkeringsadres, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat eiseres op een ander adres verblijft. Die aanwijzingen waren er niet. Als eiseres dan geen kennis neemt van die brieven komt dat voor haar risico (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3907). 10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat als moet worden aangenomen dat verweerder de brief van 19 maart 2021 heeft verzonden naar het uitkeringsadres, de omstandigheid dat eiseres die brief niet heeft ontvangen voor haar rekening en risico komt. Zij had zelf passende maatregelen moeten nemen om te zorgen dat ze post van verweerder kon ontvangen. Dit bijvoorbeeld door de wijziging van haar woonadres tijdig aan verweerder door te geven (zie CRVB 10 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1140). 11. Eiseres betwist echter dat verweerder de brief van 19 maart 2021 heeft verzonden omdat zij regelmatig op het uitkeringsadres heeft gecontroleerd of er post voor haar was.
12. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
13. Vast staat dat de brief van 19 maart 2021 het juiste adres en een datum vermeld. Verder is van belang dat verweerder op zitting heeft gezegd dat geen verzendadministratie wordt bijgehouden.
14. Vast staat ook dat eiseres op 19 maart 2021 al meer dan drie maanden niet meer woonde op het uitkeringsadres en juist voornamelijk verbleef bij familie in Asten. Dat betekent dat in beginsel moet worden aangenomen dat eiseres er geen zicht op had of er post voor haar werd bezorgd op het uitkeringsadres.
15. Eiseres zegt daarover dat zij regelmatig controleerde of er post voor haar was. Die stelling heeft zij echter niet met een toelichting onderbouwd en zij heeft ook geen ondersteunende stukken overgelegd. Eiseres had bijvoorbeeld nader kunnen toelichten wanneer zij op het uitkeringsadres was geweest. Ook had zij daarover mogelijk verklaringen van derden kunnen overleggen die hadden kunnen verklaren wanneer eiseres op het uitkeringsadres kwam en of er daar post voor haar was ontvangen.
16. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat eiseres de stelling van verweerder dat de brief naar het uitkeringsadres is verzonden met de enkele stelling dat de brief van 19 maart 2021 niet door verweerder is verzonden omdat zij regelmatig op het uitkeringsadres controleerde of er post voor haar was, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
17. De rechtbank neemt daarom aan dat de brief van 19 maart 2021 wel door verweerder is verzonden. Dat eiseres de brief niet heeft ontvangen moet dan voor haar rekening en risico komen omdat die brief wel naar het uitkeringsadres is gestuurd.
18. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog gesteld dat het aangetekend verzonden eerste opschortingsbesluit van 30 maart 2021 verkeerd is bezorgd zodat aannemelijk is dat de brief van 19 maart 2021 ook verkeerd is bezorgd. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van problemen in de postbezorging rond de periode dat de brief van 19 maart 2021 werd verzonden.
Het eerste opschortingsbesluit van 30 maart 2021
19. Nu vast staat dat eiseres de in de brief van 19 maart 2021 gevraagde informatie niet vóór 27 maart 2021 heeft verstrekt, was verweerder bevoegd om de bijstandsuitkering per 27 maart 2021 op te schorten met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw.
20. Eiseres zegt dat het aangetekend verzonden eerste opschortingsbesluit van 30 maart 2021 niet is bezorgd op het uitkeringsadres.
21. In de gedingstukken zit een 'Track&Trace' van het eerste opschortingsbesluit van
30 maart 2021. Daaruit blijkt dat dit besluit op 31 maart 2021 is bezorgd op het adres [adres] en niet op [adres] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerste opschortingsbesluit van 30 maart 2021 niet op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en daardoor volgens artikel 3:40 van de Awb niet in werking is getreden. Dat het besluit niet retour is gekomen doet daar niet aan af. Ook het feit dat eiseres niet meer op het adres aan de [adres] woonde maakt dit niet anders.
22. Dit betekent dat verweerder de intrekking van de uitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, niet kan baseren op het eerste opschortingsbesluit.
Het tweede opschortingsbesluit van 14 april 2021
23. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 21 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0473) heeft verweerder aan zijn bekendmakingsverplichting in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatste bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het adres van betrokkene en betrokkene heeft nagelaten het bestuursorgaan van een adreswijziging op de hoogte te stellen. 24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan deze verplichting voldaan door het verzenden van een nieuw opschortingsbesluit (het tweede opschortingsbesluit) op 14 april 2021, naar het door eiseres opgegeven adres aan de [adres] . In het tweede opschortingsbesluit is het recht op bijstand weer met ingang van 27 maart 2021 opgeschort, maar de hersteltermijn is verlengd tot 29 april 2021.
25. Eiseres betwist niet dat zij het opschortingsbesluit van 14 april 2021 heeft ontvangen.
26. Vast staat dat eiseres ook binnen de in het tweede opschortingsbesluit van 14 april 2021 gestelde termijn niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt. Daarvan kan eiseres een verwijt worden gemaakt. Verweerder was daarom bevoegd om de bijstandsuitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw in te trekken per datum opschorting, 27 maart 2021.
27. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding