ECLI:NL:CRVB:2016:1821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- J.H.M. van de Ven
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering na niet verschijnen op oproep en verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 7 april 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante stond ingeschreven op een adres in Haarlem en na een anonieme melding over haar woonsituatie is er een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellante heeft zich niet gemeld voor een gesprek dat was gepland op 23 januari 2014 en ook niet voor een tweede uitnodiging op 31 januari 2014. Het college heeft daarop besloten om de bijstand op te schorten en appellante in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door op 6 februari 2014 te verschijnen en de gevraagde documenten te overleggen. Appellante is echter wederom niet verschenen en heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen het opschortingsbesluit.
Uiteindelijk heeft het college op 10 februari 2014 de bijstand van appellante ingetrokken, wat later door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar niet verschijnen verschoonbaar was vanwege een dreigend sterfgeval. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling en dat zij niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om contact op te nemen met het college. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, omdat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden.