ECLI:NL:RBOBR:2022:247

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
9569040 \ CV EXPL 21-5707
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in de dieselfraudezaak tegen Volkswagen AG met betrekking tot schadevergoeding voor een individuele consument

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt een vordering behandeld van de stichting Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting (VGDES) tegen Volkswagen AG. VGDES vordert schadevergoeding voor een individuele consument die schade heeft geleden door de zogenaamde dieselfraude. Volkswagen AG heeft in een incident verzocht om verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam, waar al een collectieve procedure tegen hen loopt, of om aanhouding van de zaak. De kantonrechter heeft de verwijzing afgewezen, maar de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot er duidelijkheid is over de toepasselijkheid van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) op de collectieve procedures die bij de rechtbank Amsterdam aanhangig zijn. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen de individuele vordering en de collectieve procedures, omdat VGDES geen partij is in de SDEJ-procedure en de vorderingen inhoudelijk verschillen. De zaak wordt aanhouden tot er meer duidelijkheid is over de WAMCA en de positie van VGDES daarin. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaak/rolnummer: 9569040 \ CV EXPL 21-5707
Uitspraakdatum: 27 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Volkswagen AG,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1.
VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding van Volkswagen AG voor de schade die een individuele consument heeft geleden in verband met de zogenaamde dieselfraude.
1.2.
In dit incident draait het om de vraag of deze zaak ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam moet worden verwezen, of moet worden aangehouden, in verband met de door Volkswagen AG gestelde nauwe samenhang van deze zaak met de bij de rechtbank Amsterdam door (andere) claimstichtingen aanhangig gemaakte collectieve acties tegen onder andere Volkswagen AG.
1.3.
De kantonrechter ziet voor verwijzing van de zaak geen grond, maar beslist wel tot aanhouding van de zaak, zij het niet voor een zo lange periode als Volkswagen AG wenst. De kantonrechter volgt hierbij grotendeels de lijn van het vonnis van 21 december 2021 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBNNE:2021:5247).

2.Het verloop van het geding

2.1.
Deze zaak is aangebracht bij de rechtbank en is daar in behandeling genomen onder zaak/rolnummer C/01/370315 / HA ZA 21-298.
2.2.
Op de zitting van 2 december 2021 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de kamer van kantonzaken. Dit blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, gehouden door de rechtbank.
2.3.
Op de zitting van 2 december 2021 heeft de behandelend rechter met instemming van partijen de behandeling van het door Volkswagen AG opgeworpen incident in hoedanigheid van kantonrechter voortgezet en het incident ter zitting behandeld. Dit blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, gehouden door de kantonrechter.
2.4.
Van beide processen-verbaal is een afschrift aan partijen verstuurd.
2.5.
De kantonrechter heeft de vonnisdatum in het incident bepaald op 6 januari 2022. Een grote werkvoorraad bij de rechtbank heeft geleid tot enige vertraging.

3.De feiten in het incident

3.1.
Volkswagen AG is een Duitse autofabrikant die auto’s van verschillende merken op de markt brengt, waaronder auto’s met een dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
3.2.
De heer [A] (hierna: [A] ) is een consument die begin 2012 een auto heeft gekocht met een dergelijke dieselmotor. [A] kocht deze Volkswagen Passat Variant – 2.0 TDI 103 kW / 140pk Highline BlueMotion Technologie, bouwjaar 2012 met kenteken 28-THR-2 (hierna: de auto) bij autodealer [bedrijfsnaam] in [plaats] voor een totaalbedrag van € 44.000,-.
3.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen AG op wereldwijde schaal auto’s had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden, zogenaamde sjoemelsoftware. Deze software is door Volkswagen AG in een groot aantal auto’s met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in ruim 175.000 auto’s in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
3.4.
Volkswagen AG heeft [A] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen AG sjoemelsoftware had geïnstalleerd.
3.5.
VGDES is een claimstichting die als doel heeft de belangen te behartigen van gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures. VGDES werkt samen met de Consumentenbond.
3.6.
[A] , lid van de Consumentenbond, heeft bij akte van cessie van 22 februari 2021 zijn vorderingen op Volkswagen AG die verband houden met de sjoemelsoftware aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 5.000,- plus een mogelijke nabetaling.
3.7.
VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding door Volkswagen AG van de door [A] geleden schade.

4.Andere (collectieve) procedures in de dieselkwestie

4.1.
De wettelijke regeling voor collectieve acties inzake massaschade was tot 1 januari 2020 geregeld in de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM), neergelegd in artikel 3:305a BW (oud).
4.2.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) in werking getreden. Hiermee is artikel 3:305a BW gewijzigd en is titel 14A aan boek 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) toegevoegd, te weten de artikelen 1018b t/m 1018m Rv. De WAMCA geeft een nieuw regime voor de behandeling van collectieve acties die zijn ingesteld op of na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden [1] . Bij toepasselijkheid van de WAMCA is de uitspraak van de rechter (uiteindelijk) algemeen verbindend voor de nauw omschreven groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd en die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-outmogelijkheden.
4.3.
In verband met de dieselkwestie zijn twee collectieve actieprocedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam. Beide procedures richten zich tegen een aantal autofabrikanten, waaronder Volkswagen AG, en tegen een aantal autodealers.
4.4.
De eerste collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 18 december 2017 door Stichting Car Claim aanhangig gemaakt (hierna: de SCC-procedure). Deze procedure is aangebracht onder het regime van de WCAM. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 juli 2021 eindvonnis gewezen in deze procedure [2] . In dit vonnis heeft de rechtbank geoordeeld, kort samengevat, dat de autofabrikanten, waaronder dus Volkswagen AG, onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kopers van de auto’s schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto’s hebben verkocht die door de aanwezigheid van de sjoemelsoftware niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom tegenover de autodealers recht op prijsvermindering.
De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op € 3.000,- voor consumenten die een nieuwe auto hadden gekocht en op € 1.500,- voor consumenten die een tweedehands auto hadden gekocht. De rechtbank heeft dienovereenkomstige verklaringen voor recht uitgesproken. Bij de mondelinge behandeling in dit incident heeft Volkswagen AG aangegeven dat alle partijen bij de SCC-procedure hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2021.
4.5.
De tweede collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 13 maart 2020 door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de SDEJ-procedure). In de dagvaarding [3] stelt SDEJ zich op het standpunt dat de WAMCA van toepassing is. SDEJ vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en zij stelt vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding in tegen de gedaagde partijen, waaronder Volkswagen AG. In deze procedure is begin 2022 een zitting gepland waar aan de orde zal komen de bevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van SDEJ kennis te nemen, en de toepasselijkheid van de WAMCA.
4.6.
VGDES heeft naast de onderhavige procedure enkele soortgelijke procedures tegen Volkswagen AG aanhangig gemaakt bij andere rechtbanken in Nederland. Ook daar gaat het om individuele Volkswagenbezitters die schadevergoeding van Volkswagen AG vorderen en hun daartoe strekkende vordering op Volkswagen AG hebben overgedragen aan VGDES.

5.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

In de hoofdzaak
5.1.
VGDES vordert, na vermindering van eis, dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair:
voor recht verklaart dat Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] ;
Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A] van een bedrag van € 38.000,-, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK alsmede de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
2.
subsidiair:
indien het gevorderde onder 1b niet wordt toegewezen, Volkswagen AG veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. lasthebber van [A] van de door [A] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.
primair en subsidiair:
Volkswagen AG veroordeelt in de kosten van het geding.
In het incident
5.2.
Volkswagen AG vordert in het incident dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de onderhavige procedure verwijst naar de rechtbank Amsterdam
subsidiair: de onderhavige procedure aanhoudt tot (1) een eindbeslissing in de SCC-procedure in kracht van gewijsde is gegaan en (2) de heer [A] /VGDES zich heeft onttrokken aan de bindende kracht van de SDEJ-procedure (opt-out) en vervolgens een termijn van een jaar is verlopen.
Een en ander met veroordeling van VGDES in de kosten van het incident.
Volkswagen AG vraagt de kantonrechter bij afwijzing van haar vorderingen tussentijds hoger beroep open te stellen van het incidenteel vonnis.
5.3.
VGDES concludeert in het incident, samengevat, tot afwijzing van de vorderingen van Volkswagen AG in het incident, en verzoekt de kantonrechter kort gezegd te bepalen dat Volkswagen AG voor antwoord moet concluderen, zonder dat verder uitstel mogelijk is, met veroordeling van Volkswagen AG in de kosten van het incident.
VGDES vraagt om openstelling van tussentijds hoger beroep indien de kantonrechter zou beslissen tot verwijzing of aanhouding van de zaak.

6.De standpunten van partijen in het incident

Verwijzing
6.1.
Volkswagen AG baseert haar vordering tot verwijzing op grond van artikel 220 Rv op het volgende. Er is allereerst sprake van
litispendentie, aangezien deze zaak ziet op hetzelfde onderwerp en dezelfde rechtsbetrekking als de reeds aanhangige SDEJ-procedure. In beide procedures is de vraag aan de orde of Volkswagen AG onrechtmatig heeft gehandeld door schending van Verordening 715/2007 en de vermeende oneerlijke handelspraktijken. De vorderingen van VGDES in deze procedure en de vorderingen in de SDEJ-procedure zijn ook vrijwel identiek. Indien de WAMCA inderdaad op de SDEJ-procedure van toepassing is, dan is VGDES ( [A] ) onderdeel van die procedure zolang er geen opt-outverklaring is uitgebracht, en bestaat het gevaar van tegenstrijdig gezag van gewijsde. Daarnaast is volgens Volkswagen AG sprake van
verknochtheidtussen de onderhavige zaak en de SDEJ-procedure, omdat beide procedures inhoudelijk grotendeels met elkaar overeenstemmen, althans zodanig met elkaar samenhangen dat consistentie van beide uitspraken gewenst is. Voor zover in het kader van de gevorderde verwijzing een belangenafweging aan de orde zou zijn, voert Volkswagen AG aan dat zij een groot belang heeft bij uniforme behandeling van de vorderingen in deze procedure en die in de SDEJ-procedure door de rechtbank Amsterdam, waar de SDEJ-procedure al loopt. Het belang van VGDES bij beslechting van het geschil door de door haar aangezochte kantonrechter te ’sHertogenbosch weegt hier niet tegenop, aldus Volkswagen AG.
6.2.
VGDES voert verweer tegen de gevorderde verwijzing.
Van
litispendentieis volgens VGDES geen sprake. De partijen in deze zaak en die in de SDEJ-procedure zijn niet dezelfde. VGDES ( [A] ) is materieel noch formeel partij bij de SDEJ-procedure en het door Volkswagen AG gestelde risico van tegenstrijdig gezag van gewijsde is niet aan de orde, omdat Volkswagen AG zich in de SDEJ-procedure juist op het standpunt stelt dat de rechtbank Amsterdam geen rechtsmacht toekomt, dat SDEJ niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de WAMCA niet van toepassing is op de ingestelde vorderingen. Voor het geval dat VGDES ( [A] ) onderdeel zal zijn van de SDEJ-procedure, zegt VGDES reeds nu (onvoorwaardelijk) toe dat in de SDEJ-procedure te zijner tijd een opt-outverklaring zal worden gedaan, zodat een uitspraak in die procedure ten opzichte van haar geen gezag van gewijsde zal hebben. De onderhavige zaak en de SDEJ-procedure hebben ook geen betrekking op hetzelfde onderwerp als bedoeld in artikel 220 Rv. De onderhavige zaak richt zich slechts tot één gedaagde, en hierin wordt slechts één verklaring voor recht en schadevergoeding gevorderd ten behoeve van één consument. In de SDEJ-procedure daarentegen is ten behoeve van tienduizenden consumenten een groot aantal vorderingen op verschillende grondslagen ingesteld tegen 67 gedaagden. SDEJ vordert primair vernietiging van de tienduizenden koopovereenkomsten die werden gesloten tussen consumenten en de autodealers, terwijl in de onderhavige procedure de dealer geen partij is. Het schadedebat in beide procedures is daarmee ook anders. Verder gaat het in deze zaak slechts over de onrechtmatige verkoop van één specifieke auto met een EA 189 motor; in de SDEJ-procedure gaat het daarentegen om de onrechtmatige verkoop van 61 modellen van verschillende automerken en niet alleen om die met een EA 189 dieselmotor. Anders dan in de onderhavige zaak, komen individuele omstandigheden van gedupeerde consumenten in de SDEJ-procedure niet aan de orde.
Ook van
verknochtheidvan deze zaak met de SDEJ-procedure is volgens VGDES geen sprake. De SDEJ-procedure vertoont qua reikwijdte van het feitelijke en juridische debat zodanige verschillen met deze procedure, dat niet van inhoudelijke overeenstemming of samenhang tussen beide procedures kan worden gesproken. Ten slotte wijst VGDES erop dat haar belang bij het voorkomen van vertraging van de behandeling van deze procedure in geval van verwijzing en het voorkomen van een eventuele regimewijziging met bijbehorende hogere (griffie)kosten zwaarder moet wegen dan het door Volkswagen AG gestelde belang om het risico van tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
Aanhouding
6.3.
Volkswagen AG voert ter onderbouwing van haar verzoek tot aanhouding samengevat het volgende aan. De DEJF-procedure is aangebracht als WAMCA-zaak. Uit de WAMCA volgt dat als er een WAMCA-procedure loopt, individuele procedures pas op de plaats moeten maken. Het primaat ligt dan bij de WAMCA-procedure, die met voorrang op de individuele procedure wordt behandeld. De SCC-procedure wordt weliswaar gevoerd onder het regime van de WCAM, zodat de uitkomst daarvan VGDES ( [A] ) niet bindt, maar ook daar is sprake van een grote mate van samenloop met onderhavige procedure. Het ligt dan ook in de rede om de (definitieve) uitkomst van de beide collectieve procedure(s) af te wachten en niet in deze individuele procedure dezelfde discussies te voeren met mogelijk een andere uitkomst. VGDES heeft ook geen belang bij een snelle voortzetting van de onderhavige procedure, nu er jarenlang is gewacht met het instellen van de voorliggende vorderingen en VGDES zich ook niet in de collectieve procedures als belangenbehartiger heeft gemeld. VGDES probeert op oneigenlijke wijze haar doel te bereiken met een individuele procedure en de WAMCA-procedure daarbij te omzeilen, aldus Volkswagen AG.
6.4.
VGDES verzet zich tegen aanhouding. Dit zal volgens haar leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de behandeling van deze zaak, waarmee het recht op effectieve rechtsbescherming in gedrang komt.

7.De beoordeling in het incident

Bevoegdheid en toepasselijk recht
7.1.
Volkswagen AG is in Duitsland gevestigd, waarmee het voorliggende geschil een internationaal karakter heeft. De kantonrechter dient daarom ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, en zo ja, welk recht van toepassing is.
7.2.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet worden bepaald aan de hand van EEX-Vo II [4] . Op grond van artikel 7 lid 2 van die verordening is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De schade voor [A] is in Nederland opgetreden toen hij de betreffende auto bij zijn autodealer in [plaats] kocht. Op dat moment was die auto al voorzien van de sjoemelsoftware [5] . De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen van VGDES (als rechtsopvolgster van [A] ) kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch de relatief bevoegde rechter.
7.3.
De vraag of verwijzing dan wel aanhouding van de zaak dient plaats te vinden, betreft de wijze van procederen en moet naar Nederlands recht worden beantwoord [6] .
Geen verwijzing naar de rechtbank Amsterdam
7.4.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp ("litispendentie"), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd.
7.5.
Litispendentieis aan de orde indien tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de situatie waarin procedures zien op een zelfde rechtsbetrekking in de zin van artikel 236 Rv. Of daarvan in een concreet geval sprake is, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, en het processuele debat in die zaken [7] .
7.6.
Van
verknochtheidis sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Van verknochtheid kan sprake zijn ook als het gaat om zaken tussen verschillende partijen.
7.7.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat Volkswagen AG zich in het kader van de gevorderde verwijzing, zoals zij bij incidentele conclusie aanvankelijk nog deed, niet langer op de SCC-procedure beroept, omdat die procedure na het daarin gewezen eindvonnis van 14 juli 2021 niet meer bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is. De vraag die dus resteert is of er grond is voor verwijzing in verband met de bij de rechtbank Amsterdam eerder aanhangig gemaakte SDEJ-procedure.
7.8.
De kantonrechter oordeelt over de hier voorliggende zaak en de SDEJ-procedure dat geen sprake is van procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De kantonrechter stelt vast dat VGDES ( [A] ) formeel noch materieel procespartij is bij de SDEJ-procedure, wat ook niet door Volkswagen AG wordt betwist. Volkswagen AG beroept zich er evenwel op dat een uitspraak in een WAMCA-procedure gezag van gewijsde heeft voor de achterliggende partijen. VGDES ( [A] ) is aan te merken als achterliggende partij in de SDEJ-procedure en dient om die reden als partij bij de SDEJ-procedure aangemerkt te worden, aldus Volkswagen AG. De kantonrechter overweegt dat het bij de huidige stand van zaken nog onzeker is of de SDEJ-procedure als WAMCA-procedure gekwalificeerd dient te worden en of, als er sprake is van een WAMCA-procedure, VGDES ( [A] ) behoort tot de nauw omschreven groep personen van wie de belangen in de collectieve vordering worden behartigd. Kortom, onzeker is of een uitspraak in de SDEJ-procedure gezag van gewijsde zal hebben voor VGDES ( [A] ), nog daargelaten de mogelijkheid van VGDES ( [A] ) tot opt-out. Gelet op deze onzekerheden kan niet worden gezegd dat er, op de door Volkswagen AG aangevoerde gronden, (in ieder geval thans) sprake is van dezelfde partijen en in het verlengde daarvan van litispendentie.
7.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de beide procedures ook niet zodanig met elkaar verknocht dat er reden is voor een verwijzing. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de SDEJ-procedure een collectieve procedure is en dat het bij de onderhavige procedure gaat om een vordering van een enkel individu. Er is wel sprake van een zekere overlap in beide procedures voor wat betreft de grondslag van de aansprakelijkheid. Maar op het punt van de gevorderde schade wijken de procedures van elkaar af en zal de onderhavige zaak op zijn specifieke merites beoordeeld moeten worden. Het enkele feit dat een procedure van een individuele benadeelde overlap vertoont met een lopende collectieve procedure, maakt nog niet dat sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in verband met de consistentie van uitspraken wenselijk is. Dat op de SDEJ-procedure mogelijk de WAMCA van toepassing is, maakt dit niet anders. Ook de WAMCA laat de mogelijkheid open van het voeren van een individuele procedure. Bovendien geldt ook hier dat nog onzeker is of sprake is van een WAMCA-procedure zodat niet gezegd kan worden dat er een direct gevaar bestaat voor tegenstrijdig gezag van gewijsde.
7.10.
Voor verwijzing ziet de kantonrechter te minder reden omdat een verwijzing betekent dat de zaken na verwijzing gevoegd worden behandeld. Voeging van beide procedures, of dat nu is een formele voeging of een rolvoeging, is in dit geval niet goed mogelijk omdat een van de procedures ziet op een collectieve actie, met alle bijzondere procesregels die daarbij horen. Volkswagen AG heeft dit op de zitting desgevraagd ook onderkend en aangegeven dat een voeging van zaken ook niet door haar wordt beoogd. Volkswagen AG wenst niettemin een verwijzing naar de rechtbank Amsterdam omdat dan een betere ‘coördinatie’ van de behandeling zou kunnen plaatsvinden omdat die rechtbank de collectieve actie behandelt en daarom beter kan beoordelen wat er moet gebeuren met de individuele zaken over hetzelfde onderwerp. De kantonrechter is van oordeel dat de verwijzingsmogelijkheid van artikel 220 Rv hiervoor niet is bedoeld. Een andere vraag is of de onderhavige individuele procedure tijdelijk pas op te plaats moet maken in verband met de stand van de SDEJ-procedure, maar die vraag zal door de kantonrechter hierna in het kader van de gevraagde aanhouding worden beantwoord.
7.11.
Uit het voorgaande volgt dat de verwijzingsvordering van Volkswagen AG zal worden afgewezen. Voor de door Volkswagen AG bepleite belangenafweging is daarmee geen plaats. Hetgeen partijen daarover hebben gesteld behoeft in dit kader dan ook niet te worden besproken. De conclusie is dat de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch deze zaak verder zal behandelen.
Wel aanhouding van de zaak
7.12.
Het onderhavige aanhoudingsverzoek is een eenzijdig aanhoudingsverzoek. De rechter moet een dergelijk verzoek beoordelen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie [8] . Op grond van artikel 20 Rv dient de rechter te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Een nadere uitwerking van dit beginsel is te vinden in het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Tegen de achtergrond van het vorenstaande dient het verzoek van Volkswagen AG te worden beoordeeld. Bij de beoordeling of het aanhoudingsverzoek leidt tot onredelijke vertraging zal de kantonrechter derhalve enerzijds de belangen van VGDES ( [A] ) op een voortvarende rechtspleging en anderzijds het belang van een doelmatig verloop van de procedure, tegen elkaar moeten afwegen.
7.13.
In het feit dat er een andere procedure loopt waarin deels dezelfde rechtsvraag speelt, kan de rechter aanleiding vinden om de procedure aan te houden, maar ook dan geldt dat de rechter dient te waken voor onredelijke vertraging van de procedure.
7.14.
De kantonrechter ziet in het feit dat in de SCC-procedure deels dezelfde rechtsvragen spelen onvoldoende grond om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van een definitieve eindbeslissing in de SCC-procedure, zoals Volkswagen AG vraagt. Het afwachten van het hoger beroep en mogelijk nog een cassatie, zou leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, terwijl er geen aanleiding is om aan te nemen dat het antwoord op de voorliggende rechtsvragen niet in de onderhavige procedure kan worden gegeven.
7.15.
Voor wat betreft de SDEJ-procedure ligt het wat anders. Op dit moment is immers nog onduidelijk of de SDEJ-procedure gekwalificeerd moet worden als een WAMCA-procedure en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [A] ). In ieder geval zolang daarover onduidelijkheid bestaat, ziet de kantonrechter aanleiding deze zaak aan te houden. Dat VGDES ( [A] ) heeft aangevoerd dat zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid van opt-out van artikel 1018f lid 1 Rv, maakt dit niet anders. Zolang nog niet duidelijk is of sprake is van een WAMCA-procedure en wat de positie van VGDES ( [A] ) daarin is, moet de individuele procedure in ieder geval in dit stadium tijdelijk pas op de plaats maken. De wettelijke regeling kent niet de mogelijkheid van een opt-out bij voorbaat. Het belang van VGDES ( [A] ) op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [A] heeft zijn schade in ieder geval deels vergoed gekregen en VGDES is een (claim)stichting die gelet op het doel geen zodanig belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang thans zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling. Daarbij loopt de onderhavige zaak nog niet zo lang dat het belang van VGDES ( [A] ) op een snelle beslissing de doorslag moet geven. Niet alleen een opt-out kan niet bij voorbaat plaatsvinden. Ook een verzoek om schorsing van de onderhavige procedure voor (minimaal) een jaar als bedoeld in artikel 1018m Rv, waar Volkswagen AG aan refereert bij haar verzoek om aanhouding, kan op dit moment nog niet aan de orde zijn. Ook daarvoor is nodig dat eerst meer duidelijkheid bestaat over de vraag of de SDEJ-procedure valt onder het regime van de WAMCA en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [A] ).
7.16.
De kantonrechter zal de zaak daarom aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is, en zo ja, voor welke nauw omschreven groep personen de belangen in die procedure worden behartigd. Omdat niet bekend is wanneer daarover uitspraak zal worden gedaan door de rechtbank Amsterdam, zal de kantonrechter de zaak op een willekeurige roldatum plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken. Is er eerder duidelijkheid, dan kunnen partijen verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
Geen openstelling van tussentijds hoger beroep
7.17.
Volkswagen AG heeft de kantonrechter verzocht om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep bij afwijzing van haar vorderingen in dit incident.
Op de zitting heeft Volkswagen AG desgevraagd uitdrukkelijk aangegeven dat dit verzoek om verlof te verlenen ex artikel 337 lid 2 Rv alleen ziet op de situatie dat haar beide verzoeken - verwijzing én aanhouding - worden afgewezen. Het verzoek om aanhouding van Volkswagen AG is echter (deels) ingewilligd zodat aan de voorwaarde waaronder het verlofverzoek is gedaan, niet is vervuld.
7.18.
Ook VGDES heeft verzocht om openstelling van tussentijds hoger beroep, te weten indien de kantonrechter zou beslissen tot verwijzing of aanhouding van de zaak. Voor zover VGDES ook in deze situatie, waarin het aanhoudingsverzoek slechts deels wordt toegewezen, verlof tot het instellen van tussentijds hoger beroep wenst, overweegt de kantonrechter het volgende.
7.19.
Uit artikel 337 lid 2 Rv volgt dat tegen dit incidentele vonnis slechts hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis, tenzij de rechter die dit incidentele vonnis anders bepaalt. De wetgever heeft deze bepaling opgenomen om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals een beslissing over controversiële rechtsvragen, kan hiervan worden afgeweken. De door VGDES genoemde omstandigheid, dat aanhouding een controversiële beslissing zou zijn die aan een voortvarende behandeling van de zaak in de weg staat, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter geen uitzondering. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het tussentijds instellen van hoger beroep (ook) zal leiden tot vertraging, en het aanhoudingsverzoek slechts deels wordt ingewilligd wat naar verwachting slechts tot een beperkte vertraging in de behandeling van de zaak zal leiden.
7.20.
De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om te bepalen dat van dit incidenteel vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
7.21.
De kantonrechter stelt vast dat beide partijen in dit incident gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld en ziet hierin aanleiding te bepalen dat de kosten die partijen hebben gemaakt in verband met dit incident moeten worden gecompenseerd, in die zin dat beide partijen de eigen kosten hiervan zullen dragen.

8.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
8.1.
wijst het verzoek van Volkswagen AG tot aanhouding van de behandeling van de hoofdzaak toe in de zin als hiervoor omschreven onder 7.16,
8.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt,
8.3.
wijst af hetgeen overigens in het incident is gevorderd,
in de hoofdzaak
8.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 30 juni 2022 voor uitlating partijen als bedoeld in rechtsoverweging 7.16,
8.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, en in het openbaar uitgesproken door mr. A. de Boer op 27 januari 2022.

Voetnoten

1.artikel 119a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, Kamerstukken I 2018/19, 34608, A, pag.16
2.Rechtbank Amsterdam 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617
3.Opgenomen in het centraal register voor collectieve vorderingen, te vinden op www.rechtspraak.nl.
4.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
5.Hof van Justitie EU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534, Verein für Konsumenteninformation/ Volkswagen AG.
6.zie HvJ EU 15 mei 1990, zaak C-365/88, Kongress Agentur Hagen GmbH/Zeehaghe BV.
7.Vergelijk in dit verband Hoge Raad 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099.
8.Zie Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, r.o. 4.1.3.