ECLI:NL:RBNNE:2021:5247

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
9072422
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in de dieselkwestie tegen Volkswagen met betrekking tot schadevergoeding voor individuele benadeelden

In deze zaak, die op 21 december 2021 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, staat de dieselkwestie van Volkswagen centraal. Een individuele benadeelde, vertegenwoordigd door de claimstichting Volkswagen Group Diesel Efficiency Stichting (VGDES), heeft een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen Volkswagen. De zaak betreft een consument die in 2011 een Volkswagen Polo heeft aangeschaft, welke is uitgerust met sjoemelsoftware die de uitstoot van schadelijke stoffen tijdens tests verlaagde. Volkswagen heeft in een eerder stadium verzocht om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, waar een collectieve procedure tegen het bedrijf loopt. De kantonrechter heeft deze verwijzing afgewezen en de verdere behandeling van de zaak aangehouden totdat er duidelijkheid is over de collectieve procedure. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen de individuele vordering en de collectieve actie, omdat VGDES geen partij is in de SDEJ-procedure die bij de rechtbank Amsterdam loopt. De kantonrechter benadrukt dat de individuele procedure op zijn eigen merites beoordeeld moet worden en dat de belangen van VGDES bij een snelle behandeling niet zwaarder wegen dan de belangen van een goede rechtsbedeling. De zaak wordt aanhouden tot er meer duidelijkheid is over de status van de collectieve procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9072422 \ CV EXPL 21-1364
Vonnis van de kantonrechter van 21 december 2021 in het verwijzingsincident tevens rolbeslissing op het aanhoudingsverzoek
inzake
de stichting
VOLKSWAGEN GROUP DIESEL EFFICIENCY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het verwijzingsincident,
hierna te noemen: VGDES,
gemachtigde: mr. J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
VOLKSWAGEN AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Wolfsburg (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het verwijzingsincident,
hierna te noemen: Volkswagen,
gemachtigde: mr. J.K. van Hezewijk, advocaat te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident van 29 juni 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in het incident van 17 september 2021, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de gemachtigden van Volkswagen en VGDES.
1.2.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun eventuele opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal binnen veertien dagen na ontvangst hiervan kenbaar te maken. Geen van partijen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.3.
Het vonnis in het incident is (nader) op vandaag bepaald.

2.De feiten in het incident

2.1.
Volkswagen is een internationaal opererende autofabrikant. Zij produceert voertuigen van de merken Volkswagen, Audi, Seat, Škoda, Bentley, Bugatti, Ducati, Lamborghini en Porsche. Volkswagen brengt onder meer auto's met een dieselmotor op de markt, waaronder de dieselmotor met typeaanduiding EA 189.
2.2.
De heer [consument] (hierna te noemen: [consument] ) is een consument die begin 2011 een nieuwe Volkswagen Polo, type 1.2. TDI Blue Motion Comfort Line, met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto), heeft gekocht bij autodealer Vakgarage Polling voor een bedrag van € 17.290,00. Deze auto is voorzien van een EA 189 dieselmotor.
2.3.
Medio september 2015 is bekend geworden dat Volkswagen op wereldwijde schaal auto's had uitgerust met software waarbij tijdens tests de uitstoot van stikstofoxide kunstmatig laag werd gehouden (hierna te noemen: sjoemelsoftware). Deze software is door Volkswagen in een groot aantal auto's met een dieselmotor geïnstalleerd, waaronder in ruim 175.000 auto's in Nederland die een EA 189 dieselmotor hebben.
2.4.
Volkswagen heeft [consument] bij brief van 3 november 2015 geïnformeerd dat ook zijn auto is uitgerust met een EA 189 dieselmotor waarin Volkswagen sjoemelsoftware had geïnstalleerd.
2.5.
VGDES is een claimstichting, die bij notariële akte van 3 juli 2018 is opgericht en ten doel heeft de belangenbehartiging van gedupeerden van - kort gezegd - de Volkswagen Groep, onder andere door het voeren van (collectieve) gerechtelijke procedures.
2.6.
[consument] heeft bij akte van cessie van 22 december 2020 zijn vorderingen op Volkswagen verband houdende met de sjoemelsoftware aan VGDES gecedeerd voor een bedrag van € 3.000,00 plus een nabetaling. VGDES vordert in de hoofdzaak vergoeding van de door [consument] geleden schade.

3.De andere procedures in Diesel-kwesties

3.1.
De wettelijke regeling voor collectieve acties inzake massaschade was tot 1 januari 2020 geregeld in de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna te noemen: WCAM), neergelegd in artikel 3:305a BW (oud).
3.2.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna te noemen: WAMCA) in werking getreden. Hiermee is artikel 3:305a BW gewijzigd en is titel 14A aan Boek 3 Rv toegevoegd, over de rechtspleging in zaken betreffende een collectieve actie en collectieve schadeafwikkeling. Het betreft de artikelen 1018b t/m 1018m Rv. De WAMCA geeft een nieuw regime voor de behandeling van collectieve acties die zijn ingesteld op of na 1 januari 2020 en die betrekking hebben op gebeurtenissen die op of na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden. [1] Bij toepasselijkheid van de WAMCA is de uitspraak van de rechter (uiteindelijk) algemeen verbindend voor de nauw omschreven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd en die geen gebruik hebben gemaakt van hun opt-outmogelijkheden.
3.3.
In verband met de diesel-kwestie lopen op dit moment twee collectieve actieprocedures bij de rechtbank Amsterdam. Beide procedures richten zich tegen Volkswagen, Audi, Porsche, Škoda en Seat, de Duitse toeleverancier Robert Bosch , de Nederlandse importeur Pon en enkele tientallen Nederlandse autodealers.
3.4.
De eerste collectie actieprocedure is bij dagvaarding van 18 december 2017 door Stichting Car Claim aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/647072 / HA ZA 18-432 (hierna te noemen: de SCC-procedure). Deze procedure is aangebracht onder het regime van de WCAM. De rechtbank Amsterdam heeft op 14 juli 2021 eindvonnis gewezen in deze procedure. In dit vonnis heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat de betreffende autofabrikanten onrechtmatig hebben gehandeld en dat de kopers van de auto's schade hebben geleden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de autodealers auto's hebben verkocht die door de aanwezigheid van de sjoemelsoftware niet aan de redelijke verwachtingen van de kopers voldeden. De kopers hebben daarom jegens de autodealers recht op prijsvermindering. De rechtbank heeft deze prijsvermindering begroot op een bedrag van € 3.000,00 voor consumenten die een nieuw voertuig hadden gekocht en een bedrag van € 1.500,00 voor consumenten die een tweedehands voertuig hadden gekocht. De rechtbank heeft een dienovereenkomstige verklaring voor recht uitgesproken.
3.5.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in dit verwijzingsincident heeft Volkswagen aangegeven hoger beroep te overwegen tegen voornoemd vonnis van de rechtbank Amsterdam.
3.6.
De tweede collectieve actieprocedure is bij dagvaarding van 13 maart 2020 door Stichting Diesel Emissions Justice (hierna: SDEJ) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam en daar geregistreerd onder het zaak-/rolnummer C/13/681190 / HA ZA 20-299 (hierna te noemen: de SDEJ-procedure). In de dagvaarding stelt SDEJ zich op het standpunt dat de WAMCA van toepassing is. SDEJ vordert in deze procedure een aantal verklaringen voor recht en zij stelt vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding in tegen de gedaagde partijen. Begin 2022 is een zitting in deze procedure gepland over de bevoegdheid van de rechtbank om van de vorderingen van SDEJ kennis te nemen en de toepasselijkheid van de WAMCA.
3.7.
VGDES heeft naast de onderhavige procedure een drietal soortgelijke procedures tegen Volkswagen aanhangig gemaakt bij respectievelijk de rechtbanken Midden-Nederland (locatie Utrecht), Oost-Brabant (locatie Den Bosch) en Noord-Holland (locatie Haarlem). Ook hier gaat het om individuele Volkswagenbezitters die schadevergoeding van Volkswagen vorderen en hun daartoe strekkende vordering op Volkswagen hebben overgedragen aan VGDES.

4.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

in de hoofdzaak
4.1.
VGDES vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1a. voor recht verklaart dat Volkswagen onrechtmatig jegens [consument] heeft gehandeld;
1b. Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [consument] een bedrag van € 15.890,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
subsidiair:
2. indien het gevorderde onder 1b. niet wordt toegewezen, Volkswagen veroordeelt tot betaling aan VGDES als cessionaris c.q. als gevolmachtigde c.q. als lasthebber van [consument] van de door [consument] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
zowel primair als subsidiair:
3. Volkswagen veroordeelt in de proceskosten.
in het incident
4.2.
Volkswagen vordert in het incident dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de onderhavige zaak verwijst naar de rechtbank Amsterdam, met veroordeling van VGDES in de kosten van het incident.
4.3.
VGDES concludeert in het incident, samengevat, primair tot afwijzing van de vordering tot verwijzing van de zaak en subsidiair tot toewijzing daarvan zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van Volkswagen in de proceskosten en de nakosten.

5.De standpunten van partijen in het incident

5.1.
Volkswagen baseert haar vordering tot verwijzing ex artikel 220 Rv op het volgende. Er is allereerst sprake van
litispendentie, nu deze zaak hetzelfde onderwerp of dezelfde rechtsbetrekking betreft als de reeds aanhangige SDEJ-procedure. In beide procedures is de vraag aan de orde of Volkswagen onrechtmatig heeft gehandeld door schending van Verordening 715/2007 en de gepleegde oneerlijke handelspraktijken. De vorderingen van VGDES in deze procedure en de vorderingen in de SDEJ-procedure zijn ook vrijwel identiek. Zolang er geen opt-outverklaring in de SDEJ-procedure is uitgebracht, is VGDES ( [consument] ) onderdeel van die procedure en bestaat het gevaar van tegenstrijdig gezag van gewijsde. Daarnaast is er volgens Volkswagen sprake van
verknochtheidtussen de onderhavige zaak en de SDEJ-procedure, omdat beide procedures inhoudelijk grotendeels met elkaar overeenstemmen, althans zodanig met elkaar samenhangen dat consistentie van beide uitspraken gewenst is. Voor zover in het kader van de gevorderde verwijzing een belangenafweging aan de orde zou zijn, voert Volkswagen aan dat zij een groot belang heeft bij uniforme behandeling van de vorderingen in deze procedure en die in de SDEJ-procedure door de rechtbank Amsterdam, waar de SDEJ-procedure al loopt. Het belang van VGDES bij beslechting van het geschil door de door haar aangezochte kantonrechter te Groningen weegt hier niet tegenop.
5.2.
VGDES voert verweer tegen de gevorderde verwijzing. Van
litispendentieis volgens VGDES geen sprake. De partijen in deze zaak en die in de SDEJ-procedure zijn niet dezelfde. Materieel noch formeel is VGDES( [consument] ) partij bij de SDEJ-procedure. Evenmin is in deze zaak en in de SDEJ-procedure sprake van hetzelfde onderwerp, omdat thans slechts één (enkele) verklaring voor recht wordt gevorderd, in combinatie met een schadevergoedingsvordering, terwijl in de SDEJ-procedure ten behoeve van tienduizenden consumenten een groot aantal vorderingen op verschillende grondslagen is ingesteld en SDEJ vernietiging van tienduizenden koopovereenkomsten vordert. Verder gaat het in deze zaak slechts over de onrechtmatige verkoop van één specifieke auto met een EA 189 motor met sjoemelsoftware; in de SDEJ-procedure gaat het daarentegen om de onrechtmatige verkoop van 61 modellen van verschillende automerken en niet alleen om die met een EA 189 dieselmotor. Individuele omstandigheden van gedupeerden komen in de SDEJ-procedure niet aan de orde. Het door Volkswagen gestelde risico van tegenstrijdig gezag van gewijsde is niet aan de orde, omdat Volkswagen zich in de SDEJ-procedure juist op het standpunt stelt dat de rechtbank Amsterdam geen rechtsmacht toekomt, dat SDEJ niet-ontvankelijk is in haar vorderingen en dat de WAMCA niet van toepassing is op de ingestelde vorderingen. Voor het geval dat de zaak van [consument] onder de WAMCA zou vallen, zegt VGDES reeds nu (onvoorwaardelijk) toe dat in de SDEJ-procedure te zijner tijd een opt-outverklaring zal worden gedaan, zodat een uitspraak in die procedure ten opzichte van haar geen gezag van gewijsde zal hebben. Ook van
verknochtheidvan deze zaak met de SDEJ-procedure is volgens VGDES geen sprake. De SDEJ-procedure vertoont qua reikwijdte van het feitelijke en juridische debat zodanige verschillen met deze procedure, dat niet van inhoudelijke overeenstemming of samenhang tussen beide procedures kan worden gesproken. Ten slotte wijst VGDES erop dat haar belang bij het voorkomen van vertraging van de behandeling van deze procedure in geval van verwijzing en het voorkomen van een eventuele regimewijziging met bijbehorende hogere (griffie)kosten zwaarder moet wegen dan het door Volkswagen gestelde belang om het risico van tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.

6.De beoordeling in het incident

Waar gaat het over?
6.1.
In geschil is of de onderhavige zaak in verband met de door Volkswagen gestelde litispendentie c.q. verknochtheid met de bij de rechtbank Amsterdam aanhangige collectieve actie (aangebracht onder het regime van de WAMCA) van SDEJ tegen Volkswagen (c.s.), op de voet van artikel 220 Rv ter verdere behandeling naar de rechtbank Amsterdam moet worden verwezen. De kantonrechter stelt vast dat Volkswagen zich in het kader van de gevorderde verwijzing, zoals zij bij incidentele conclusie aanvankelijk nog deed, niet langer op de SCC-procedure beroept, nu die procedure na het daarin gewezen eindvonnis van 14 juli 2021 niet meer bij de rechtbank Amsterdam aanhangig is.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
6.2.
Volkswagen is in Duitsland gevestigd, waarmee het voorliggende geschil een internationaal karakter heeft. Hoewel betwisting van rechtsmacht door Volkswagen ontbreekt, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en, zo ja, welk recht van toepassing is op de voorliggende verwijzingskwestie.
6.3.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet aan de hand van de Brussel I
bis-Verordening [2] (hierna: Brussel I
bis-Vo) worden bepaald. Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I
bis-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De schade voor [consument] is in Nederland opgetreden toen hij de betreffende VW Polo bij zijn autodealer Vakgarage Polling kocht. Op dat moment was zijn auto immers al voorzien van sjoemelsoftware [3] . De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van de vorderingen van VGDES (als rechtsopvolgster van [consument] ) kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter te Groningen de relatief bevoegde rechter.
6.4.
De vraag of verwijzing dient plaats te vinden van deze zaak betreft de wijze van procederen en moet naar Nederlands recht worden beantwoord. [4]
Verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam is niet aan de orde
6.5.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp ("litispendentie"), of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, verwijzing van de zaak naar die andere rechter kan worden gevorderd.
6.6.
De gedaagde partij moet een hiertoe strekkende vordering bij incidentele conclusie instellen vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum (artikel 220 lid 3 Rv). Niet in geschil is dat Volkswagen haar verwijzingsvordering tijdig heeft ingesteld, zodat zij in zoverre in deze vordering kan worden ontvangen.
6.7.
Litispendentieis aan de orde indien tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp al eerder een procedure bij een rechter van gelijke rang aanhangig is gemaakt. Daarmee wordt gedoeld op de identiteit van de rechtsbetrekking die in geschil is, als bedoeld in artikel 236 Rv, in die zin dat de eerdere procedure dezelfde rechtsbetrekking moet betreffen als die in de latere procedure aan de orde is. Of daarvan in een concreet geval sprake is, is afhankelijk van de grondslag van de vordering en het verweer, het processuele debat en de (eventuele) gegeven beslissingen. [5]
6.8.
Van
verknochtheidis sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Daaraan kan zijn voldaan ook als het zaken tussen verschillende partijen betreft.
6.9.
De kantonrechter is van oordeel dat met betrekking tot deze zaak en de eerder bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte SDEJ-procedure geen sprake is van procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De rechtbank stelt vast dat VGDES ( [consument] ) formeel noch materieel procespartij is bij de SDEJ-procedure, hetgeen ook niet door Volkswagen wordt betwist. Volkswagen heeft evenwel de stelling ingenomen dat een uitspraak in een WAMCA-procedure gezag van gewijsde heeft voor de achterliggende partijen. VGDES ( [consument] ) is aan te merken als achterliggende partij in de SDEJ-procedure en dient om die reden als partij bij de SDEJ-procedure aangemerkt te worden, aldus Volkswagen. Bij de huidige stand van zaken is nog onzeker of de SDEJ-procedure als WAMCA-procedure gekwalificeerd dient te worden en of, als er sprake is van een WAMCA-procedure, VGDES ( [consument] ) onder de door de rechtbank Amsterdam alsdan nauw te omschrijven groep personen wier belangen in de collectieve vordering worden behartigd valt. Kortom, onzeker is of een uitspraak in de SDEJ-procedure gezag van gewijsde zal hebben voor VGDES ( [consument] ), nog daargelaten de mogelijkheid van VGDES ( [consument] ) tot opt-out. Gelet op deze onzekerheden kan niet worden gezegd dat er, op de door Volkswagen aangevoerde gronden, (in ieder geval thans) sprake is van dezelfde partijen en in het verlengde daarvan van litispendentie.
6.10.
De feitelijke en juridische geschilpunten in beide procedures zijn naar het oordeel van de kantonrechter ook niet zodanig identiek, of vertonen zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. De kantonrechter stelt voorop dat de SDEJ-procedure een collectieve procedure is en dat het bij de onderhavige procedure gaat om een vordering van een enkel individu. De rechtbank constateert dat er sprake is van een zekere overlap, gelegen in de grondslag van de aansprakelijkheid, in beide procedures. Op het punt van de gevorderde schade wijken de procedures evenwel van elkaar af en zal de onderhavige zaak op zijn specifieke merites beoordeeld dienen te worden. Het enkele feit dat een procedure van een individuele benadeelde overlap vertoont met een lopende collectieve procedure, maakt niet dat sprake is van een zodanige samenhang dat verwijzing in verband met de consistentie van uitspraken wenselijk is. Dat de SDEJ-procedure mogelijk een WAMCA-procedure betreft, maakt dit niet anders. Ook de WAMCA laat de mogelijkheid van het voeren van een individuele procedure open. Bovendien geldt ook hier dat nog onzeker is of sprake is van een WAMCA-procedure zodat niet gezegd kan worden dat er een direct gevaar bestaat voor tegenstrijdig gezag van gewijsde. Een andere vraag is of de onderhavige individuele procedure tijdelijk pas op te plaats moet maken in verband met de stand van de SDEJ-procedure, maar die vraag zal door de kantonrechter in het kader van de gevraagde aanhouding worden beantwoord.
Slotsom
6.11.
Nu geen sprake is van litispendentie of verknochtheid tussen deze zaak en de SDEJ-procedure, zal de verwijzingsvordering van Volkswagen worden afgewezen. Voor de door Volkswagen bepleite belangenafweging is daarmee geen plaats. Hetgeen partijen daarover hebben gesteld behoeft in dit kader dan ook niet te worden besproken. De conclusie is dat de kantonrechter te Groningen deze zaak verder zal behandelen.
Geen tussentijds hoger beroep
6.12.
Volkswagen heeft de kantonrechter verzocht om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident wanneer haar verwijzingsvordering wordt afgewezen.
6.13.
De kantonrechter stelt voorop dat dit incidentele vonnis een tussenvonnis in de hoofdzaak is, nu hiermee niet een eindbeslissing omtrent het gevorderde wordt gegeven. Tegen een dergelijk tussenvonnis kan ingevolge artikel 337 lid 2 Rv hoger beroep slechts tegelijk met het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter die het incidentele vonnis wijst de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep uitdrukkelijk openstelt. De wetgever heeft deze bepaling opgenomen om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen. [6] Slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals een beslissing over controversiële rechtsvragen, kan hiervan worden afgeweken. De door Volkswagen genoemde omstandigheden rechtvaardigen geen uitzondering. De kantonrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv. Het verzoek om openstelling van hoger beroep wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
6.14.
Volkswagen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van VGDES vastgesteld op € 746,00 (2 punten x
€ 373,00) aan salaris gemachtigde.
6.15.
De door VGDES gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als hierna bij de beslissing is vermeld. Datzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.

7.De beoordeling in de hoofdzaak

Het verzoek om aanhouding
7.1.
Bij brief van 12 maart 2021 heeft Volkswagen verzocht om aanhouding van de zaak, in afwachting van de uitkomst van de SCC-procedure en de SDEJ-procedure. Dit verzoek is toen afgewezen. Vervolgens hebben partijen de procedure voortgezet en heeft Volkswagen een verwijzingsincident opgeworpen, waarna een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden waarin de kwestie uitgebreid is besproken. De gevorderde verwijzing wordt - zoals uit het bovenstaande blijkt - afgewezen. Ter zitting heeft Volkswagen ook een nieuw verzoek om aanhouding van de hoofdzaak gedaan. De kantonrechter komt nu toe aan de beoordeling van dit aanhoudingsverzoek.
7.2.
Ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek is door Volkswagen het volgende aangevoerd. Uit de WAMCA volgt dat als er een WAMCA-procedure loopt, individuele procedures pas op de plaats moeten maken. Het primaat ligt dan bij de WAMCA-procedure, die met voorrang op de individuele procedures wordt behandeld. Het ligt dan ook in de rede om de (definitieve) uitkomst van de collectieve procedure(s) af te wachten en niet in deze individuele procedure dezelfde discussies te voeren met mogelijk een andere uitkomst. VGDES heeft ook geen belang bij een snelle voortzetting van de onderhavige procedure, nu er jarenlang is gewacht met het instellen van de voorliggende vorderingen en VGDES zich ook niet in de collectieve procedures als belangenbehartiger heeft gemeld. VGDES probeert op oneigenlijke wijze haar doel te bereiken met een individuele procedure en de WAMCA-procedure daarbij te omzeilen, aldus Volkswagen.
7.3.
VGDES verzet zich tegen aanhouding. Dit zal volgens haar leiden tot een onaanvaardbare vertraging in de behandeling van deze zaak, waarmee het recht op effectieve rechtsbescherming in gedrang komt.
7.4.
Het onderhavige aanhoudingsverzoek betreft een eenzijdig aanhoudingsverzoek. Voor een dergelijk aanhoudingsverzoek geldt dat de rechter partijen daarover dient te horen en tot zijn oordeel dient te komen aan de hand van onder meer het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie. [7] Op grond van artikel 20 Rv dient de rechter te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Een nadere uitwerking van dit beginsel is te vinden in het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Tegen de achtergrond van het vorenstaande dient het verzoek van Volkswagen te worden beoordeeld. Bij de beoordeling of het aanhoudingsverzoek leidt tot onredelijke vertraging zal de kantonrechter derhalve enerzijds de belangen van VGDES ( [consument] ) op een voortvarende rechtspleging en anderzijds het belang van een doelmatig verloop van de procedure, tegen elkaar moeten afwegen.
7.5.
In het feit dat er een andere procedure loopt waarin deels dezelfde rechtsvraag speelt kan de rechter aanleiding vinden om de procedure aan te houden, maar ook dan geldt dat de rechter dient te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Op dit moment is nog onduidelijk of de SDEJ-procedure gekwalificeerd moet worden als een WAMCA-procedure en wat dit betekent voor de positie van VGDES ( [consument] ). In ieder geval zolang daarover onduidelijkheid bestaat ziet de kantonrechter aanleiding deze zaak aan te houden, zulks met het oog op een goede rechtsbedeling. Dat VGDES ( [consument] ) heeft aangevoerd dat zonder meer gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot opt-out, maakt dit niet anders. Zolang nog niet duidelijk is of sprake is van een WAMCA-procedure en wat de positie van VGDES ( [consument] ) daarin is, moet de individuele procedure in ieder geval in dit stadium tijdelijk pas op de plaats maken. De wettelijke regeling kent niet de mogelijkheid van een opt-out bij voorbaat. Het belang van VGDES ( [consument] ) op een snelle behandeling van de zaak maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. [consument] heeft zijn schade in ieder geval deels vergoed gekregen en VGDES is een (claim)stichting die gelet op het doel geen zodanig belang bij een snelle uitspraak heeft dat dat belang thans zwaarder moet wegen dan het belang van een goede rechtsbedeling. Daarbij loopt de onderhavige zaak nog niet zo lang dat het belang van VGDES ( [consument] ) op een snelle beslissing de doorslag moet geven.
7.6.
De kantonrechter zal de zaak dan ook aanhouden tot er duidelijkheid is over de vraag of op de SDEJ-procedure de WAMCA van toepassing is. Gelet op het feit dat niet bekend is wanneer daarover een uitspraak wordt gedaan door de rechtbank Amsterdam zal de kantonrechter de zaak op een willekeurige roldatum plaatsen waarop partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken. Is er eerder duidelijkheid dan kunnen partijen verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
1. wijst de verwijzingsvordering van Volkswagen af;
2. veroordeelt Volkswagen in de kosten van het incident, aan de zijde van VGDES vastgesteld op € 746,00, alsmede in de nakosten ten bedrage van € 124,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf het begin van bedoelde termijn tot aan de dag van volledige voldoening;
3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het verzoek van Volkswagen om tussentijds hoger beroep tegen het vonnis in het incident toe te staan;
rolbeslissing in de hoofdzaak
5. wijst het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak toe;
6. verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2022 voor uitlating partijen als bedoeld in rov. 7.6;
7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. I.F. Clement, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2021 in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier.
MP (520)

Voetnoten

1.Art. 119a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek,
2.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.Hof van Justitie EU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534, Verein für Konsumenteninformation/ Volkswagen AG.
4.zie HvJ EU 15 mei 1990, zaak C-365/88,
5.vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099.
6.vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264.
7.Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, r.o. 4.1.3.