ECLI:NL:RBOBR:2022:2025

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
21/1500T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over handhaving en inwerkingtreding revisievergunning in bestuursrechtelijke procedure rondom varkenshouderij

Op 20 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de handhaving van een omgevingsvergunning voor een varkenshouderij. De zaak betreft een revisievergunning die in 2013 is verleend voor de bouw van een luchtwasser en luchtkanaal bij een bestaande varkensstal. De rechtbank concludeert dat de revisievergunning in werking is getreden na de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor de bouw van een onderdeel van de inrichting. De eisers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning, stellen dat de revisievergunning niet in werking is getreden en dat de bouw van stal 3 in strijd is met de vergunning. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de gewijzigde uitvoering van de luchtwasser kan leiden tot een andere geurbelasting en dat handhavend optreden niet onevenredig is. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om dit te onderzoeken en stelt dat alle eisers een rechtstreeks betrokken belang hebben bij de procedure. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij verweerder binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1500 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eisers] ,uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Land van Cuijk (voorheen de gemeente Grave), verweerder
(gemachtigde: mr. G. Lucas).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Varkenshouderij [naam] te [plaats]

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie).

Procesverloop

Met het besluit van 14 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een luchtwasser en luchtkanaal bij een bestaande varkensstal, op het perceel kadastraal bekend gemeente Grave, [sectienummer] , plaatselijk bekend [projectlocatie] .
Met het besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser [naam] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de bezwaren van de overige eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep in de zaak SHE 21/1501. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn de gemachtigde en [namen] verschenen.

Overwegingen

1. De zaak gaat over de bouw van een luchtwasser met luchtkanaal aan een bestaande varkensstal aan de [projectlocatie] (verder: de projectlocatie). In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of alle eisers een rechtstreeks betrokken belang hebben. Dan worden de inhoudelijke beroepsgronden behandeld. In de bijlage staat de regelgeving waarnaar wordt verwezen in deze uitspraak.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 Op de projectlocatie is een varkenshouderij gevestigd met twee stallen. De oude boerderij zelf is al meer dan 100 jaar geleden gebouwd. Op de projectlocatie is het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2018” van toepassing. De projectlocatie heeft de bestemming “Agrarisch met waarden-landschapswaarden” met de functieaanduiding “intensieve veehouderij” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Attentiegebied EHS”.
 Voor de inrichting is op 19 oktober 1993 een revisievergunning verleend die onherroepelijk is geworden en in werking is getreden. Stal 1 is hierbij zonder luchtwasser en luchtkanaal opgericht en traditioneel uitgevoerd.
 Op 24 september 2010 is voor de oprichting van een nieuwe stal voor 2.160 vleesvarkens (stal 3) een bouwvergunning eerste fase aangevraagd.
 Op 27 september 2010 is een bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor de bouw van een luchtkanaal en luchtwasser ten behoeve van de al op het perceel aanwezige traditioneel uitgevoerde stal 1.
 Op 27 september 2010 is ook een revisievergunning aangevraagd voor verandering van de inrichting met de nieuw op te richten stal (stal 3) en de aansluiting van stal 1 op een chemische luchtwasser en verhoging van de bezetting van stal 1 naar 880 vleesvarkens. Stal 2 is ook een traditionele stal, die volgens de aanvraag buiten gebruik wordt gesteld. Op 9 april 2013 is de revisievergunning verleend.
 Vervolgens zijn op 23 mei 2013 de bouwvergunningen eerste fase verleend voor zowel de oprichting van stal 3 als de bouw van het luchtkanaal en de luchtwasser bij stal 1. Op 14 april 2014 is een bouwvergunning tweede fase verleend voor de oprichting van stal 3. Ten behoeve van stal 1 is geen bouwvergunning tweede fase aangevraagd.
 Eiser [naam] woont op het perceel naast de projectlocatie. De andere eisers wonen op grotere afstand van de locatie, op 380 meter en 230 meter. De andere eisers hebben (nagenoeg) geen zicht op het te bouwen luchtkanaal en de luchtwasser bij stal 1.
 Bij een controle in 2018 is geconstateerd dat is begonnen met de bouw van het luchtkanaal en de luchtwasser. Verweerder heeft een bouwstop opgelegd. Hiertegen heeft de derde-partij bezwaar gemaakt. Dit heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 8 juli 2019 waarin het beroep van de derde-partij ongegrond is verklaard. [1] Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.
 Eisers hebben verweerder ook verzocht om handhavend op te treden wegens een overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zij stellen dat de revisievergunning uit 2013 niet in werking is getreden en dat stal 3 is gerealiseerd in afwijking van de revisievergunning uit 2013. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, dat bij deze rechtbank is geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/1501. In de tussenuitspraak van heden in die zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de in 2013 verleende revisievergunning in werking is getreden.
2.2
Met het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de luchtwasser en het luchtkanaal bij stal 1 en voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c van de Wabo. Verweerder is (met toepassing van artikel 5.3.1, onder c, van de planregels) afgeweken van het artikel 5.2.1, onder e, van de planregels, waarin eisen worden gesteld aan de hellingshoek van het dak. Verweerder heeft in de vergunning een voorschrift opgenomen dat inhoudt dat uitvoering moet zijn gegeven aan de op 5 februari 2020 gemelde sloop van het achterhuis van de oude boerderij, voordat wordt begonnen met de bouw van het luchtkanaal en de luchtwasser. Die verplichting is opgenomen om te kunnen voldoen aan het verbod op toename van bebouwing, dat is opgenomen in artikel 5.2.2, onder f, van de planregels.
Ook heeft verweerder met het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor grondverzet. Deze vergunning is gebaseerd op artikel 27 van de planregels die gelden voor gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat-Attentiegebied EHS”.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser [naam] , onder afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard en de bezwaren van de overige eisers niet-ontvankelijk verklaard. Als bijlage is bij het bestreden besluit een besluit tot het verlenen van een voorlopig stalderingsbewijs gevoegd. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hij dit besluit ter informatie heeft bijgevoegd. De rechtbank stelt vast dat het in de bijlage vervatte besluit niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit.
3.1
Zijn alle eisers belanghebbenden bij het bestreden besluit? Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de eisers waarvan hij het bezwaar nietontvankelijk heeft verklaard, geen zicht hebben op de bouwlocatie en geen persoonlijk belang hebben.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 20 juni 2018, [2] is het uitgangspunt dat degene die feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Indien bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit. Indien het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte alleen heeft gekeken naar het zicht op het vergunde bouwwerk. Verweerder heeft daarmee miskend dat ook toestemming wordt verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan en dat deze toestemming alleen mag worden verleend als geen sprake is van een strijd met een goede ruimtelijke ordening. In dit kader had verweerder ook moeten kijken naar de factoren van planologische uitstraling en milieugevolgen, in het kader van de toets aan een goede ruimtelijke ordening. De luchtwasser wordt gebouwd om uitvoering te geven aan de revisievergunning uit 2013 en biedt daardoor de mogelijkheid om dieren te houden in stal 1. De rechtbank kan niet uitsluiten dat eisers hierdoor gevolgen van enige betekenis ondervinden. Daarom hebben alle eisers een rechtstreeks betrokken belang. De omstandigheid dat deze gevolgen al zijn beoordeeld in de revisievergunning van 2013, wil niet zeggen dat verweerder deze gevolgen niet moet betrekken bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van de luchtwasser en het luchtkanaal. Dit is een aparte beoordeling. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eisers (met uitzondering van dat van [naam] ) ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1
Eisers hebben opgemerkt dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is aangevraagd voor de afwijkingen bij het realiseren van stal 3.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende aanvraag volgens het aanvraagformulier betrekking heeft op de ‘bouw van een bouwkundig luchtkanaal aan een bestaande varkensstal en het plaatsen van een luchtwasser’. Het is aan de aanvrager van een omgevingsvergunning te bepalen voor welke activiteit hij vergunning wenst te verkrijgen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet buiten de grondslag van de aanvraag mag treden. Het luchtkanaal en de luchtwasser wijken niet af van de revisievergunning uit 2013 en in zoverre is ook geen sprake van een niet vergunde wijziging van de inrichting. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de revisievergunning uit 2013 in werking is getreden, zoals zij heeft geoordeeld in haar uitspraak in de zaak met zaaknummer
SHE 21/1501 T. Dit betoog slaagt niet.
5.1
Eisers vinden dat de omgevingsvergunning voorziet in een uitbreiding van een gebouw in een zone "Beperkingen Veehouderij". Dat is volgens eisers in strijd met artikel 2.72 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). Volgens eisers is het verbod in artikel 5.2.2 van de planregels niet in overeenstemming met artikel 2.72 van de IOV.
5.2
Verweerder is van mening dat artikel 2.72 van de IOV geen onderscheid maakt tussen stalgebouwen en andere gebouwen. Dit artikel bepaalt uitsluitend dat ‘een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen is uitgesloten’. Per saldo is volgens verweerder geen sprake van toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen. De bouw van de luchtwasser en het luchtkanaal wordt gecompenseerd met de sloop van het oude achterhuis bij de boerderij.
5.3
De projectlocatie ligt in de zone “Beperkingen Veehouderij” als bedoeld in artikel 2.72 van de IOV. De rechtbank stelt vast dat het verbod in artikel 5.2.2, onder f, van de planregels niet helemaal overeenstemt met artikel 2.72 van de IOV. Artikel 5.2.2, onder f, van de planregels bepaalt de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op de oppervlakte van gebouwen die op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn. De IOV bepaalt de bestaande oppervlakte van gebouwen op de oppervlakte die op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was. Omdat de mogelijkheid bestaat dat na 21 september 2013, maar voor de vaststelling van het bestemmingsplan, oppervlakte is toegevoegd, toetst de rechtbank (op basis van 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo en artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening) aan de rechtstreeks werkende bepaling in artikel 2.72 van de IOV.
5.4
Het primaire besluit bevat de verplichting om een deel van de oude boerderij te slopen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dit deel legaal is gebouwd, omdat het al aanwezig was voor 1900 (dus voor inwerkingtreding van de Woningwet). Verweerder hoeft hiervan geen nader bewijs te verschaffen. In het midden kan blijven of er wel of geen dieren mogen worden gehouden in het te slopen deel van de boerderij. Het maakt deel uit van de bebouwing van de veehouderij. Als dit deel wordt gesloopt en het luchtkanaal en de luchtwasser worden gebouwd, neemt de bebouwing van de veehouderij per saldo niet toe. Artikel 2.72 van de IOV staat er niet aan in de weg dat een deel van de bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt om de bebouwing voor de veehouderij te vergroten. Dit betoog slaat niet.
6.1
Volgens eisers wordt met de bouw van de luchtwasser en het luchtkanaal het dierenverblijf vergroot, in strijd met artikel 2.74 van de IOV.
6.2
Verweerder beschouwt (in afwijking van de bezwaarschriftencommissie) de luchtwasser en het luchtkanaal niet als een dierenverblijf in de zin van de planregels. Hierin is een dierenverblijf gedefinieerd als ‘een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen’. In de luchtwasser worden geen landbouwhuisdieren gehouden. Het bouwwerk vormt volgens verweerder een apart bouwwerk naast de bestaande stal, waarin een luchtkanaal en luchtwasser worden ondergebracht. Het bouwwerk is (anders dan via de noodzakelijke ventilatieopeningen) niet verbonden met de bestaande stal en ook niet toegankelijk vanuit de stal. Verweerder beschouwt het bouwwerk als een voorziening buiten de stal en niet als een inpandige voorziening van de bestaande stal/het bestaande dierenverblijf. De gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven verandert door de luchtwasser niet.
6.3
Ook het verbod in artikel 5.2.2, onder e, van de planregels stemt niet helemaal overeen met artikel 2.74 van de IOV. Ook in dit onderdeel van de planregels wordt de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven gekoppeld aan de oppervlakte op de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan en niet (zoals in artikel 2.74 van de IOV) aan de datum van 17 maart 2017. Bovendien biedt artikel 5.3.3 van de planregels de mogelijkheid om af te wijken van het verbod in artikel 5.2.2, onder e, van de planregels. Daarom toetst de rechtbank rechtstreeks aan artikel 2.74 van de IOV zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit.
6.4
Hieronder heeft de rechtbank een kopie van de dwarsdoorsnede van het luchtkanaal opgenomen.
6.5
De Afdeling heeft in een uitspraak van 25 maart 2020 [3] overwogen dat de stalderingsregeling ook van toepassing is in het geval dat de oppervlakte van het dierenverblijf wordt vergroot voor inpandige voorzieningen, zoals luchtwassers, brijkeukens of ventilatiekanalen, maar de oppervlakte van het dierenverblijf niet wordt vergroot om meer dieren te houden. Blijkens de toelichting bij artikel 26.1 van de IOV is het, vanuit het streven naar een zo eenvoudig mogelijke en eenduidige regeling, niet gewenst om binnen een gebouw onderscheid te maken tussen delen waar wel en waar geen dieren worden gehouden. Daarom hebben provinciale staten ervoor gekozen om bij de stalderingsregeling uit te gaan van de oppervlakte van het gehele dierenverblijf, inclusief de daartoe behorende voorzieningen zoals luchtwassers, brijkeukens en ventilatiekanalen. De rechtbank merkt hierbij op dat de definitie van dierenverblijf in artikel 2.74 van de IOV na deze uitspraak is gewijzigd. Destijds was het begrip "dierenverblijf" gedefinieerd als gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
6.6
De vraag is of het luchtkanaal en de luchtwasser kunnen worden beschouwd als een apart gebouw of als een inpandige voorziening bij een gebouw. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het luchtkanaal en de luchtwasser niet zijn te beschouwen als een zelfstandig gebouw. Ze zitten aan de bestaande stal vast en zouden zonder de ondersteuning van de stal niet overeind blijven staan. Bovendien zitten er ventilatieopeningen tussen de bestaande stal en het luchtkanaal. Door de bouw van het luchtkanaal wordt het bestaande gebouw vergroot en wordt het luchtkanaal onderdeel van het gebouw. Deze constructie maakt het luchtkanaal tot een inpandige voorziening. Omdat, op grond van artikel 2.74, vierde lid, van de IOV, de inpandige voorzieningen van een dierenverblijf deel uitmaken, is sprake van een vergroting van de oppervlakte van het dierenverblijf. De rechtbank acht niet van belang dat in de inpandige voorzieningen geen dieren worden gehouden. In verweerders uitleg van artikel 2.74 van de IOV, zou het mogelijk kunnen zijn om zonder omgevingsvergunning voor bouwen het luchtkanaal te verbinden met de stal (bijvoorbeeld door een deur te maken) waardoor de stallen alsnog zouden worden vergroot. Dit beoogt artikel 2.74 van de IOV nu juist te voorkomen. Verweerder is dus ten onrechte afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Er is sprake van een toename van de oppervlakte van een hokdierenverblijf, in strijd met artikel 2.74 van de IOV. Er is dus een stalderingsbewijs nodig. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de luchtwasser en het luchtkanaal ten onrechte niet gegrond geacht.
7.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Inmiddels heeft de derde-partij een definitief stalderingsbewijs. Verweerder dient het definitieve stalderingsbewijs te beoordelen en te bezien of hiermee wel een omgevingsvergunning kan worden verleend. Verweerder dient hiertoe een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen na intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank geeft verweerder wel de aanwijzing om het definitieve stalderingsbewijs, inclusief bijlagen, te overleggen en wijst verweerder op rechtsoverweging 9 van de uitspraak van 12 januari 2022 [4] .
7.2
Verweerder heeft ter zitting al aangegeven dat hij in de gelegenheid wil worden gesteld om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter en mr. D.J. de Lange en mr. R. Grimbergen, rechters, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
“Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.”
Artikel 2.10, eerste lid onder c, Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 4.1, derde lid van de Wro
Bij of krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat in de verordening begrepen gronden of bouwwerken minder geschikt worden voor de verwezenlijking van het doel van de verordening zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het tweede lid in werking is getreden. Bij de verordening kunnen regels worden gesteld met inachtneming waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij die verordening aan te geven krachtens dit lid gestelde regels.
Artikel 2.72 Verbod uitbreiding veehouderij IOV
Lid 1 Totdat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.48 Veehouderij in Stedelijk gebied en artikel 3.51 Afwijkende regels Beperkingen veehouderij geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, voor een veehouderij in Stedelijk gebied en Beperkingen Veehouderij dat:
a. een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is uitgesloten;
b. een toename van de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitgesloten;
c. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
Lid 2 Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de oppervlakte die:
a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning.
Lid 3 Het verbod bedoeld in het eerste lid onder a en b, geldt niet voor een veehouderij gevestigd in Beperkingen veehouderij, die voldoet aan de voorwaarden van een grondgebonden veehouderij, als opgenomen in de Nadere regels zorgvuldige veehouderij als bedoeld in artikel 5.11.
Artikel 2.74 van de IOV
Lid 1 Tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.52 Aanvullende regels stalderen geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, voor een hokdierhouderij gevestigd binnen Stalderingsgebied, dat een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw als dierenverblijf voor hokdieren is verboden.
Lid 2 Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet als bij de aanvraag voor de bouw van een dierenverblijf of een gebruikswijziging naar dierenverblijf bewijs is overlegd dat:
binnen het stalderingsgebied dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
b. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
1. ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
2. ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
c. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
Lid 3 Als bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
a. op 17 maart 2017 legaal aanwezig was; of
b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende omgevingsvergunning.
Lid 4 Voor de toepassing van dit artikel geldt als dierenverblijf het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer.
Lid 5 Het te saneren dierenverblijf bedoeld in het tweede lid onder a. voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
b. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren.
Artikel 5.2.1.e Bestemmingsplan Buitengebied Grave herziening 2018
Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.
Artikel 5.2.2 aanhef en onder f, Bestemmingsplan Buitengebied Grave herziening 2018
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden de volgende voorwaarden: Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen:
 die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;
 die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Artikel 27.2.1 Bestemmingsplan Buitengebied Grave herziening 2018
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of te laten uitvoeren: het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;