ECLI:NL:RBOBR:2022:1144

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
21/2144
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een nabestaandenuitkering ontving, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB heeft de uitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 april 2021, omdat zij zou samenwonen met een andere persoon, wat zou duiden op een gezamenlijke huishouding. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de ingevulde checklist van de SVB en verklaringen van betrokkenen. De rechtbank concludeert dat de SVB niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van wederzijdse zorg en dat de huurprijs die eiseres betaalt voor de kamer niet als commercieel kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de uitkering onterecht was en vernietigt het bestreden besluit. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en de SVB wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.L.M. van den Reek),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens)

Procesverloop

In een besluit van 19 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), ingetrokken en beëindigd met ingang van 1 april 2021.
In een besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 december 2021 heeft eiseres een verklaring van mevrouw [naam] ( [naam] ) overgelegd.
De zaak is op zitting behandeld op 1 februari 2021. Eiseres is daarbij aanwezig geweest en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres ontving sinds december 2016 een Nabestaanden-uitkering. Die uitkering is per april 2018 verlaagd naar de kostendelersnorm omdat eiseres de kosten kon delen met de heer [naam] .
1.2
Op 27 februari 2020 heeft verweerder een bericht ontvangen dat eiseres is verhuisd maar dat er geen nieuw adres bekend is. Ook [naam] is uitgeschreven. Verweerder heeft eiseres toen een formulier gestuurd dat door eiseres moest worden ingevuld.
1.3
Eiseres staat onder bewind. De bewindvoerder heeft op 15 april 2020 aan verweerder bericht dat er een woningontruiming is geweest en dat eiseres nu op wisselende adressen verblijft. Ze heeft een vriend maar daar verblijft ze minimaal en er is geen sprake van samenwonen.
1.4
Op 20 april 2020 heeft verweerder gesproken met eiseres. Eiseres heeft verteld dat zij waarschijnlijk een kamer kan huren bij een vriend die AOW ontvangt. Die vriend is de heer [naam] ( [naam] ) maar hij wil eerst bekijken wat de gevolgen zijn.
1.5
Verweerder heeft eiseres daarop drie maanden de tijd gegeven om haar zaken op orde te krijgen.
1.6
[naam] heeft op 21 februari 2020 telefonisch contact gehad met verweerder. Hij heeft gezegd dat eiseres waarschijnlijk vanaf 1 mei 2020 op zijn adres komt wonen.
1.7
[naam] heeft de huurovereenkomst ‘Modelovereenkomst huur’ van de site van de SVB gebruikt en ingevuld. Die huurovereenkomst is op 21 april 2020 door [naam] en eiseres ondertekend en naar verweerder gestuurd. In de huurovereenkomst staat dat eiseres een kamer huurt in de woning van [naam] aan de [adres] te [woonplaats] voor
€ 350,- per maand.
1.8
Op 4 maart 2021 heeft een rapporteur van verweerder gebeld met [naam] en eiseres en met ieder van hen telefonisch de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ (de checklist) besproken. De rapporteur heeft voor eiseres en [naam] ieder afzonderlijk een checklist opgemaakt en die aan eiseres respectievelijk [naam] gestuurd.
1.9
Eiseres heeft de checklist ondertekend en op 10 maart 2021 samen met door haar gemaakte opmerkingen aan verweerder gestuurd.
1.1
De rapporteur heeft de checklisten van eiseres en [naam] ontvangen en vervolgens een handhavingsrapport opgemaakt op 5 maart 2021.
1.11
In het primaire besluit van 19 april 2021 heeft verweerder de Nabestaanden-uitkering van eiseres ingetrokken en beëindigd per 1 april 2021 omdat eiseres volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voert met [naam] . Dat zou blijken uit de checklist.
1.12
Eiseres heeft daarna bijstand aangevraagd bij de gemeente Helmond. De gemeente Helmond heeft op 31 mei 2021 een huisbezoek afgelegd en vervolgens bijstand toegekend per de datum van de melding op 22 april 2021 naar de norm voor een alleenstaande.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit blijft verweerder erbij dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder zegt dat de relatie tussen eiseres en [naam] te veel elementen bevat om de relatie als strikt commercieel te kunnen aanmerken. De maandelijkse vergoeding van € 350,- moet daarom worden beschouwd als een bijdrage in de kosten van de huishouding. Dat er meer dan twee personen op het uitkeringsadres zouden wonen en er daarom geen gezamenlijke huishouding kan zijn, volgt verweerder niet. Ook zegt verweerder dat eiseres feitelijk al voor 1 maart 2021 een gezamenlijke huishouding had met [naam] . Omdat verweerder niet eerder onderzoek heeft gedaan is de uitkering niet met terugwerkende kracht beëindigd.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres betwist dat zij een gezamenlijke huishouding voert. Er is immers geen sprake van wederzijdse zorg. Verweerder heeft de conclusies daarover ten onrechte gebaseerd op de checklisten. Verder stelt eiseres dat zij met meer dan twee personen op het uitkeringsadres op het uitkeringsadres woont en ook daarom al geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.
De beoordeling door de rechtbank
4. Verweerder heeft de Nabestaanden-uitkering van eiseres ingetrokken en beëindigd per 1 april 2021. De door de rechtbank te beoordelen periode beslaat dan de periode vanaf de ingangsdatum van de intrekking tot en met de datum van het besluit waarbij tot intrekking is beslist. Dus van 1 april 2021 tot en met 19 april 2021 [1] .
5. Een besluit tot intrekking van de uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen [2] .
6. Van een gezamenlijke huishouding is op grond van artikel 3, derde lid, van de Anw, sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Hoofdverblijf in dezelfde woning door twee personen
7. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode met [naam] op het uitkeringsadres woonde.
8. Eiseres stelt dat er nog twee personen ( [naam] en [naam] ) op het uitkeringsadres wonen. Bij het onderzoek door de gemeente Helmond heeft [naam] dit verklaard. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding.
9. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet met objectieve verifieerbare stukken onderbouwd dat er in de te beoordelen periode - van 1 april 2021 tot en met 19 april 2021 - op het uitkeringsadres nog andere personen woonden dan eiseres en [naam] . Uit de stukken van de gemeente Helmond voor de aanvraag van bijstand bij die gemeente blijkt weliswaar dat [naam] tijdens het huisbezoek op 31 mei 2021 heeft verklaard dat hij ook [naam] en [naam] onderdak verleent, maar de rechtbank acht dit onvoldoende voor de conclusie dat dit ook in de te beoordelen periode in geding al het geval was. Daarnaast staat in de verklaring van mevrouw [naam] : ‘waar ik woon heeft de vrouw van een zeer goede vriend kanker. Dat heeft op het moment voor mij ook gevolgen vandaar dat ik met grote regelmaat in het huis van de heer [naam] verblijf totdat bepaalde situaties zich stabiliseren’. Dat wijst er eerder op dat [naam] bij andere personen dan eiseres en [naam] woont.
10. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden geconcludeerd dat aan het eerste criterium voor het aannemen van een gezamenlijk huishouding - hoofdverblijf op het zelfde adres - is voldaan.
Wederzijdse zorg
11. Verweerder zegt dat ook aan het criterium ‘wederzijdse zorg’ is voldaan omdat uit de checklist blijkt dat eiseres heeft verklaard dat:
  • zij zo’n 1 à 2 keer per week de maaltijden bereidt en dat [naam] een enkele keer de maaltijden voor hen beiden bereidt;
  • eiseres en [naam] gemiddeld een uurtje per dag samen tv kijken in zijn woonkamer;
  • eiseres en [naam] elkaar verzorgen bij ziekte;
  • eiseres en [naam] gemiddeld één keer per maand samen boodschappen doen met zijn auto;
  • [naam] ook wel eens boodschappen haalt voor eiseres;
  • eiseres de douche, keuken en het toilet schoonmaakt omdat [naam] dat fysiek niet meer zo goed kan;
  • het gebeurt dat eiseres en [naam] gezamenlijk bezoek ontvangen/afleggen.
12. Eiseres betwist dat sprake is van wederzijdse zorg en stelt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de checklist. Eiseres heeft de checklist ondertekend maar daar ook een blad met correcties bijgevoegd. Daarin vermeldt zij dat er geen afspraken zijn gemaakt over het eten, dat zij wel eens kookt als zij er is maar dat zij ook veel afwezig is en dat ieder de eigen boodschappen betaalt. Ook als zij al eens samen boodschappen doen, betaalt ieder de eigen boodschappen. Verder heeft eiseres bestreden dat zij en [naam] gezamenlijk activiteiten ondernemen. Volgens eiseres heeft verweerder die correcties ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. De checklist is ook niet opgemaakt door een toezichthouder of op basis van een ambtseed. Er is niet doorgevraagd hoe vaak eiseres en [naam] samen eten of boodschappen doen. Verder is er sprake van een commerciële huurdersrelatie. De huurprijs van € 350,- is een all-inprijs. Het is niet meer dan billijk dat zij de ruimten die zij gebruikt ook schoonmaakt. Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 mei 2011 [3] moeten door verweerder voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk worden gemaakt waaruit blijkt dat betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarvan is hier geen sprake.
Moet worden uitgegaan van de verklaringen in de checklist?
13. Verweerder zegt dat eiseres kan worden gehouden aan haar verklaring zoals die is opgenomen in de checklist omdat meer waarde wordt gehecht aan de aanvankelijk in vrijheid afgelegde verklaring dan aan de latere correcties. Bovendien wordt volgens verweerder de checklist grotendeels ondersteund door wat [naam] heeft verklaard.
14. De rechtbank volgt dit niet.
15. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een opsporingsambtenaar afgelegde en vervolgens door de betrokkene ondertekende verklaring, tenzij er zodanige bijzondere omstandigheden zijn geweest dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt [4] .
16. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres meteen heeft betwist dat zij heeft verklaard wat in de checklist is ingevuld. Verweerder heeft ter zitting bovendien verklaard dat de verklaring niet tegenover een opsporingsambtenaar is afgelegd en ook niet op ambtseed is opgemaakt. Verder geldt dat de antwoorden die eiseres op de gestelde vragen zou hebben gegeven, in de checklist kort en zakelijk worden weergegeven. Maar de in de stukken opgenomen handhavingsrapportage vermeldt dat eiseres juist uitweidde over niet-relevante aspecten, dat veel vragen moesten worden herhaald en dat zij hoog bejaard klonk. Daaruit concludeert de rechtbank dat de checklist geen min of meer letterlijke weergave is van wat eiseres heeft gezegd. Ook komt de verklaring van [naam] – anders dan verweerder heeft aangenomen – niet overeen met de verklaringen van eiseres op de checklist.
17. Dat de kort en zakelijk geformuleerde checklist geen min of meer letterlijke weergave is van wat eiseres heeft verklaard, vergroot de kans op onnauwkeurigheden en misverstanden. Ook is de verklaring niet voorgelezen aan eiseres en heeft eiseres dus niet meteen de gelegenheid gehad om tijdens het gesprek nog correcties aan te brengen. Omdat de verklaring bovendien niet is opgemaakt door een opsporingsambtenaar en ook niet op ambtseed, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden uitgegaan van de juistheid van wat in de checklist is vermeld.
Van welke vaststaande feiten kan worden uitgegaan?
18. De rechtbank merkt daarom als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die eiseres heeft gecorrigeerd. Hieruit volgt dat eiseres en [naam] slechts incidenteel samen boodschappen doen en dat ieder de eigen boodschappen betaalt. Dat eiseres en [naam] samen tv kijken is niet weersproken, maar dat merkt de rechtbank niet aan als (wederzijdse) zorg. Voor het elkaar in geval van ziekte verzorgen geldt dat die situatie zich in de te beoordelen periode niet heeft voorgedaan zodat de verklaring van eiseres hierover in zoverre hooguit beperkt van belang is [5] . Uit de verklaring van eiseres 'dat zij fatsoenlijk is opgevoed en [naam] bij ziekte daarom niet aan zijn lot zal overlaten' kan naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet eenduidig worden afgeleid hoever de betrokkenheid van eiseres bij ziekte van [naam] zal zijn.
19. Bij het gezamenlijk ontvangen van bezoek gaat het volgens de correctie van eiseres op de checklist om slechts één gezamenlijke kennis. Verder heeft eiseres uitdrukkelijk betwist dat zij samen activiteiten ondernemen. De vermelding in de checklist dat eiseres de douche, de keuken en het toilet schoonmaakt als zij er is en die heeft gebruikt, is door eiseres niet gecorrigeerd. Maar eiseres en [naam] hebben ook verklaard dat eiseres veel weg is. Bovendien is de vermelding over het schoonmaken van de douche, de keuken en het toilet in beroep genuanceerd doordat is gezegd dat het toch met name gaat om schoonmaken nadat eiseres die ruimten heeft gebruikt. De rechtbank kan aan de ene kant wel volgen dat het normaal is om die ruimten na gebruik schoon te maken ook al huurt eiseres een kamer. Aan de andere kant kan aan verweerder worden toegegeven dat in de checklist staat dat eiseres die ruimten schoonmaakt omdat [naam] dat fysiek niet meer zo goed kan.
20. Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de checklist van eiseres en [naam] niet dat [naam] iets van zorg verleent aan eiseres. Eiseres maakt wel gratis gebruik van het internet van [naam] , maar dit acht de rechtbank van onvoldoende gewicht omdat dat geen extra kosten voor [naam] meebrengt.
Conclusie op grond van die vaststaande feiten
21. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien voldoende voor de conclusie dat in de periode in geding is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg.
Commerciële huurprijs
22. Eiseres en [naam] hebben voordat eiseres de kamer bij [naam] is gaan huren hierover informatie ingewonnen bij verweerder en vervolgens gebruik gemaakt van een huurcontract dat door verweerder via de site van de SVB ter beschikking is gesteld.
23. Volgens dit huurcontract betaalt eiseres € 350,- per maand voor een kamer van 5 bij 3 meter, en maakt zij gebruik van gas, elektra en water.
24. Verweerder heeft gesteld dat € 350,- geen commerciële huurprijs is. Dat is door eiseres betwist. De bewijslast dat dit geen commerciële huurprijs is, rust op verweerder.
25. Verweerder heeft gesteld dat eiseres behalve van de keuken, het toilet en de badkamer, ook gebruik zou maken van de rest van het huis. Dit volgt de rechtbank niet. De rechtbank hecht hierbij belang aan het feit dat eiseres heeft verklaard dat zij vaak op haar kamer zit, vaak weg is en dat zij 1 uur per dag samen tv kijken als ze er in. Dit acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat zij het hele huis gebruikt.
26. Verweerder heeft er verder belang aan gehecht dat in het huurcontract staat dat eiseres
niets betaalt voor de energie- en waterkosten. Maar eiseres heeft hierover onbetwist gesteld dat de huurprijs een all-inprijs is. Een onderbouwing dat € 350,- geen commerciële huurprijs is voor een kamer op deze locatie in Helmond door bijvoorbeeld een opgave van vergelijkbare kamers te verstrekken, heeft verweerder niet gegeven.
27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onderbouwd dat geen sprake is van een commerciële huurprijs, waarbij de rechtbank erop wijst dat de gemeente Helmond bij de bijstandverlening de aanvraag niet heeft afgewezen op de grond dat er geen commerciële huurprijs zou zijn. De omstandigheid dat in de huurovereenkomst niet expliciet een bedrag is vermeld voor gas, elektra en water acht de rechtbank onvoldoende om de huurprijs niet als een commerciële huurprijs aan te merken.
Conclusie
28. De conclusie is dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van wederzijdse zorg en ook niet dat er geen commerciële huurprijs zou zijn. Daarmee staat niet vast dat eiseres en [naam] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voeren.
29. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verweerder de gebreken nog kan herstellen als het gaat om de onderbouwing van de stelling dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank ziet daarom aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 19 april 2021 te herroepen. Of op eiseres mogelijk de kostendelersnorm van toepassing is, zoals door verweerder ter zitting is gesteld, is onvoldoende reden om anders te beslissen.
30. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het griffierecht van € 49,- vergoeden.
31. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.078,- (1 punt voor de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, alles met een wegingsfactor 1, en € 19,- voor reiskosten).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.078,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied
op 30 maart 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 20 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3521
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3241
4.uitspraak van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW6004).
5.Uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1760