ECLI:NL:RBOBR:2021:776

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
20/2178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening loonsanctie voor kleine werkgever na onjuiste re-integratieverslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kleine werkgever, eiseres B.V., en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De loonsanctie was opgelegd omdat het Uwv van mening was dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die zich op 18 december 2017 ziek had gemeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, waarin werd gesteld dat zij het loon van de werknemer tot 15 december 2020 moest doorbetalen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onterecht had geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank stelde vast dat de feitelijke situatie afweek van de papieren weergave in het re-integratieverslag en dat er later bekende feiten en omstandigheden in de oordeelsvorming van het Uwv meegenomen moesten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, herroepte de loonsanctie en oordeelde dat deze nooit had mogen bestaan. Eiseres kreeg gelijk en het Uwv werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2178

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J.M. Strik),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (Uwv)
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).
Als derde-partij heeft aan de procedure deelgenomen:[naam] , in [woonplaats] (werknemer).

De procedure

In het besluit van 12 december 2019 staat dat eiseres het loon van de heer [naam] (de werknemer) moet doorbetalen tot 15 december 2020.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de werknemer uitgenodigd om als belanghebbende partij deel te nemen aan de procedure. De werknemer heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De werknemer heeft toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens van hem bevatten. Op 22 december 2020 heeft de rechtbank een schriftelijke reactie van de werknemer ontvangen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden via een Skype-beeldverbinding op 12 januari 2021. Namens eiseres heeft deelgenomen [naam] , directeur, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv hebben deelgenomen [naam] , arbeidsdeskundige Bezwaar & Beroep (B&B) en de gemachtigde. Ook de werknemer was aanwezig tijdens de zitting.

Wat ging vooraf aan deze zaak?

1. De werknemer werkte voor 40 uur per week als verhuizer in dienst van eiseres. Op 18 december 2017 heeft hij zich ziekgemeld. In verband met het bereiken van de zogenoemde einde wachttijd heeft de werknemer op 27 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals hiervoor vermeld.

Waar gaat deze zaak over?

2. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om haar werknemer te re-integreren. Er is daarom een zogenoemde loonsanctie opgelegd. Deze hield in dat eiseres maximaal 52 weken (tot 15 december 2020) het loon van de werknemer moest doorbetalen.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. Eiseres wijst er op dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv zich baseren op het re-integratieverslag van 24 oktober 2018. Dit verslag is opgesteld tijdens de eerste twee ziektejaren van de werknemer. Eiseres heeft de situatie toen echter te positief geschetst, zonder zich te realiseren wat daarvan de juridische gevolgen zouden kunnen zijn. De structurele re-integratie van de werknemer is door eiseres te rooskleurig weergegeven, de materiële werkelijkheid lag anders. De inhoud van het re-integratieverslag van 24 oktober 2018 is vervolgens een eigen leven gaan leiden. Eiseres benadrukt dat de werknemer zich destijds niet 40 uur per week bezig hield met allerlei klussen in het bedrijf, maar dat hij enkel 40 uur per week aanwezig was. De bedoelingen van eiseres waren goed en er is getracht om de werknemer een aangepaste functie aan te bieden voor 20-30 uur per week, bestaande uit een drietal taken. Uiteindelijk bleek dat met die taken geen werkweek van 20-30 uur kon worden gevuld. Het komt er op neer dat eiseres destijds in 2018 een passende functie heeft geschetst die hij feitelijk niet kon waarmaken omdat dit werk er eenvoudigweg niet was. Eiseres wijst nogmaals op het aanvullend verslag van 17 januari 2020. Er is bij eiseres feitelijk geen passend werk voor de werknemer dat structureel aangeboden kan worden. Eiseres voert aan dat indien nodig een externe onafhankelijke arbeidsdeskundige kan worden benoemd die mede aan de hand van een bedrijfsbezoek kan onderzoeken en vaststellen dat er geen passende functie is voor de werknemer, ook niet in oktober 2018.
4. Het Uwv handhaaft zijn standpunt dat de loonsanctie terecht is opgelegd. Het Uwv verwijst in het verweerschrift naar de reactie van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) van 24 december 2020. Samenvattend komt het oordeel van het Uwv erop neer dat eiseres gehouden moet worden aan hetgeen zij heeft verklaard in het eerste re-integratieverslag. Met latere verslagen en verklaringen kan volgens het Uwv aan eerste verslag niet voorbij worden gegaan.

Wat zijn de wettelijke regels?

5. In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Anders gezegd: hebben de werkgever en de werknemer gedaan wat van hen verwacht mocht worden om de werknemer te re-integreren? Als het Uwv vindt dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn en de werkgever daarvoor geen deugdelijke reden heeft, moet de werkgever het loon van de werknemer langer doorbetalen. Dit wordt een loonsanctie genoemd en is geregeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA. Deze verplichte loondoorbetaling is maximaal 52 weken.
6. Hoe beoordeelt het Uwv de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de werknemer? Dat staat in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de Beleidsregels). [1] Uit die regels volgt dat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop staat. Is het resultaat bevredigend, dan is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als:
 er gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer, of (indien een dergelijk resultaat niet haalbaar is);
 de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode kan werken in een functie waarmee hij ten minste 65% van het loon verdient dat hij verdiende vóórdat hij ziek werd.
7. Voldoet het resultaat niet aan die genoemde eisen, dan zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk is ondernomen. Als geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is ook het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen onvoldoende vindt maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv onterecht heeft geconcludeerd dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in spoor 1. Dit betekent dat het Uwv aan eiseres onterecht een loonsanctie heeft opgelegd. De rechtbank motiveert die beslissing als volgt.
9. In het re-integratieverslag van 24 oktober 2018 heeft eiseres vermeld dat de werknemer 20 tot 30 uur de volgende werkzaamheden kon verrichten:
  • ontvangen goederen
  • klaarzetten spullen voor de verhuizers
  • vitrines ophalen/wegbrengen (twee tot drie maal per jaar)
  • dozen wegbrengen naar verhuislocaties
  • opruimwerkzaamheden en afsluiten pand
  • inpakwerkzaamheden op locatie van klant
  • laden en lossen van containers bij [naam]
Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat alleen het klaarzetten van de spullen voor de verhuizers, opruimwerkzaamheden en afsluiten van het pand daadwerkelijk beschikbare werkzaamheden waren voor de werknemer. De overige genoemde werkzaamheden kwamen in onvoldoende mate voor om relevant te zijn. Eiseres heeft toegegeven dat zij hoopte dit pakket werkzaamheden te kunnen aanbieden, maar dit is een te rooskleurige visie gebleken. Met heel veel moeite had eiseres de werknemer voor 20 uur aan het werk kunnen houden. Al snel bleek dat zelfs dit niet reëel was. Een van de oorzaken was dat een deel van de beschikbare werkzaamheden waren vrijgekomen door ziekte van een andere medewerker. Dat betreft een medewerker met een zogenoemde SFB-status. Eiseres heeft – zo erkent zij - verzuimd om die status te melden in het eerste re-integratieverslag. Verder had eiseres de verwachting dat er een grote opdracht voor haar bedrijfsonderdeel [naam] zou binnenkomen, maar dat liep anders. Desondanks heeft eiseres naar eigen zeggen op geen enkel moment gedacht dat zij een correctie moest aanbrengen op het eerste re-integratieverslag. Zij kon de gevolgen van de foutieve inhoud op dat moment niet voor- of overzien.
10. De rechtbank is het met het Uwv eens dat er het een en ander schort aan het eerste re-integratieverslag. De vraag is vervolgens of en zo ja in welke mate dit gevolgen moet hebben voor eiseres. Niet uit het oog mag worden verloren dat het Uwv als consequentie een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie is een loonsanctie geen bestraffende maar een herstelsanctie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale raad van Beroep van 28 oktober 2009, te vinden onder ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570):

De systematiek van de loonsanctie zoals neergelegd in artikel 25 van de Wet WIA brengt mee dat de loonsanctie wordt opgelegd vóór het einde van de wachttijd, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van bepaalde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De loonsanctie heeft daarom een reparatoir karakter en is geen "criminal charge" in de zin van artikel 6 van het EVRM.”
Het voorgaande neemt niet weg dat een loonsanctie een uiterst belastend besluit kan zijn, zeker voor een werkgever van de omvang van eiseres. Het Uwv kan op zich gevolgd worden in haar standpunt dat zij moet kunnen uitgaan van de juistheid van de verklaringen in een re-integratieverslag. Dat uitgangspunt vindt zijn begrenzing in later (aannemelijk geworden) gewijzigde feiten en omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een spontane melding of uit ingebrachte gegevens in een bezwaar- of beroepsprocedure.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ruiterlijk en (tijdens de mondelinge behandeling) op authentieke wijze heeft toegegeven dat er een aantal onzorgvuldigheden aan het verslag uit oktober 2018 kleven. Zo is de SFB-medewerker niet genoemd en is ook niet benoemd dat er nog een andere re-integrant was. Verder had het zeker op de weg van eiseres gelegen om gewijzigde omstandigheden – zoals een misgelopen opdracht te melden of op enige wijze kenbaar te maken dat dit gevolgen heeft voor de re-integratie van één of meer werknemers. Dat betekent echter niet dat zulke onzorgvuldigheden niet meer hersteld kunnen worden na indienen van een (definitief) re-integratieverslag. Ook hier is van belang dat eiseres geen grote werkgever is. Van haar kan op dit vlak niet hetzelfde worden verwacht als van een grote onderneming.
12. De rechtbank vindt dat de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat de feiten en omstandigheden ten opzichte van het re-integratieverslag verslag van 24 oktober 2018 zijn veranderd en dat daarmee ook de geschetste mogelijkheden voor re-integratie van de werknemer binnen het bedrijf zijn gewijzigd. Het Uwv heeft deze feiten en omstandigheden op zich niet bestreden. Het Uwv wil eiseres strikt houden aan de inhoud van het eerste re-integratieverslag en dat vindt de rechtbank niet terecht. Overheidsbesluiten dienen te berusten op (een zorgvuldig onderzoek naar) de feiten zoals deze in werkelijkheid zijn, niet op een papieren werkelijkheid.
13. De rechtbank hecht in dit verband geen doorslaggevende waarde aan het argument van het Uwv dat de werknemer al vanaf 1990 in dienst was. Hoewel dit wellicht in een eventueel later arbeidsrechtelijk geschil relevantie kan hebben, leidt dit feit er nu niet toe dat de besluitvorming van het Uwv in deze procedure in mindere mate op de materiële werkelijkheid hoeft te zijn gebaseerd. Ook het argument dat bij de werknemer vertrouwen is gewekt dat het werk zoals opgesomd zou worden aangeboden, verandert dat niet.
14. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat er een deugdelijke grond is waarom de re-integratie anders is verlopen dan in oktober 2018 is voorgespiegeld. De rechtbank volgt de werkgever in zijn weergave van de feiten. Dat betekent ook dat een herstart in spoor 1 per september 2019 niet tot de mogelijkheden behoorde (omdat het werk niet voorhanden was). De loonsanctie is onterecht opgelegd. Het beroep slaagt.

Hoe gaat de rechtbank het geschil beslechten?

15. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geconstateerde gebrek aan het besluit te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen in verband met een ontoereikende motivering. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand laten. Evenmin kan de rechtbank het Uwv de opdracht geven een nieuw onderzoek in te stellen en nieuw besluit te nemen. Er is inmiddels teveel tijd verstreken sinds de start van de re-integratie van de werknemer. Er rest de rechtbank geen andere optie dan zelf te voorzien, de beslissing op bezwaar te vernietigen, en het besluit van 12 december 2019 te herroepen. Dat betekent dat de loonsanctie geacht moet worden nooit te hebben bestaan.

Wat gebeurt er met de kosten van deze procedure?

16. Omdat eiseres gelijk krijgt, moet het Uwv de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald aan haar vergoeden. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 12 december 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354, - aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, voorzitter, mr. F.M.S. Requisizione en
mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.A. Vermeulen-van Bree, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.De Beleidsregels beoordelingskader poortwachter zijn gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt) en zijn onder meer te raadplegen op www.overheid.nl (Staatscourant 2002, 236).